DE OOLIJKE OESTERFAMILIE.
H BEREN-BAAI
69sle Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 24 November 1928
Derde Blad
No. 21074
VAN DE WARE REPUBLIEK
m Buitenl. Weekoverzicht.
door
Dr. IGNAZ SEIPEL,
Bondskanselier van Oostenrijk.
onzen staat in. Uit de geschiedenis, neen,
niet uit de geschiedenis, maar uit wat wij
zelf beleefd hebben, weten wij, dat staten
niet eeuwiglijk standhouden; dat zij zich
wijzigen; dat zij door innerlijke en uiter
lijke oorzaken verdwijnen en door nieuwe
staatsvormen vervangen kunnen worden.
Wij kunnen dat niet voorkomen, maar met
alle kracht kunnen wij het daarheen sturen
dat wij den staat, waarin wij nu leven,
zoolang in stand houden als wij hem noodig
hebben, zoolang als hij plichten te vervullen
heeft voor ons volk en de volken-gemeen
schap. Maar houden wij dan onzen staat
in 's hemels naam in stand al9 een echte
„res publica". Laat geen groep voor zich
alleen dezen staat voor zich opeischen.
Laten wij steeds als wij zeggen „onze staat"
daaraan denken, dat wij slechts een deel
zijn, de staat echter een geheel, dat ons
allen toebehoort. Laten wij het ons waar
dig maken, dat de staal, onze staat is. door
dat wij er aan denken als de onze, er voor
zorgen en moei het zijn: ons offer brengen.
Dr. Seipel.
Het tienjarig jubileum is iets anders dan
de jaarlijks terugkeerende gedenkdag van de
uitroeping der republiek. Deze gedenkdag
heeft ons meer aan het verdwijnen van het
oude, dan aan het opkomen van 't nieuwe
herinnerd. Voor velen beteekent de onder
gang van het oude een bevrijding van een
staatsvorm, welke, zoo al niet een druk
kende, met hun natuur in strijd zijnde last,
dan toch een verouderd systeem scheen.
Maar voor vele anderen was en is het oude
iets, waarvan zij de vernietiging in diepe
smart gedenken. En daartoe behooren niet
in hoofdzaak zij, die door de revolutie hun
bevoorrechte positie zijn kwijt geraakt of
wier bezittingen achteruit zijn gegaan.
Daartoe behooren ook zuivere idealisten;
mensohen, die de uitgestrektheid van het
groote oude Rijk liefhadden en die maar
amper kunnen ademen in de benauwenis
van den kleinen staat, waartoe zij nu be
hooren; menschen, die aan een bijzondere
zending van het oude Oostenrijk en zijn
keizer geloofden, gelegen als dat was in
het hart van Europa en tegenover den Oos
telijken nabuur; menschen, die de geschie
denis kennen en zich door het Oostenrijk,
dat in 1866 buiten den Duitschen bond
werd gesloten, en het andere Oostenrijk, dat
in 1806 afgezonderd was uit het roomsche
Rijk van Duitsche nationaliteit, met dit
bovenaardsche. met een aureool omgeven,
Rijk het Rijk als zoodanig meer ver
bonden gevoelen dan ooit. Voor deze allen
was de Ooslenrijksche staatsfeestdag geen
vreugdedag en vooral niet, omdat hij niet
heeft gebracht de overgang tot een andere,
groote maatschappij van gelijke of hoogere
waarde.
Wij ailen voelen ons in deze dagen an
ders, ook zij die in de afgeloopen jaren
weinig vreugde beleefden. Tien jaren lang
bestaat nu het nieuwo Oostenrijk, tien
jaron heeft het volk het beschermend huis^
dat zich heeft gebouwd, boven zich, het
veilig huis van een eigen staat, waarom
het door velen der verspreide broederen be
nijd wordt; een gebouw, dat weliswaar nog
niet geheel storm- en regen-dicht is, dat
den vernietigenden en invretenden regen
der maatschappelijke zorgen en den soms
tot storm aanzwel lenden wind van den so
cialen strijd doorlaat, welke, uit den nood
geboren zijn bestaan bedreigen. Maar toch,
het is een gebouw onder welks dak wij niet
tegenstaande alles leven. Aan die tien jaren,
die sedert de revolutie zijn voorbijgegaan,
willen wij in deze dagen denken, niet aan
de revolutie zelf. Zijn het jaren geweest van
smartelijk leven, zoo waren het toch jaren
van leven en daarom een geschenk van God.
Wij leven in een republiek. Ja, het ge
schiedde in hooge wijsheid, dat de ouden
den staat, den waren staat, res publica (al
gemeen belang) noemden. D.w.z. de staat
ban uiteraard niet zijn een res privata
(privaat belang), evenmin van een enkeling,
een familie, een stand of een klasse, waar
naast in denzelfden staat andere menschen,
andere familiën, andere standen, andere
klassen bestaan. In een staat kunnen de
krachten en de bevoegdheden verschillend
verdeeld zijn, de regeering en het bestuur
volgens verschillende principes ingesteld;
maar nooit kan een deel van den staat, met
verloochening van het recht der gemeen
schap. zeggen: „Mij alleen, ons alleen be
hoort de staat,"1 zonder tegelijkertijd het be
grip „staat" te verloochenen. Waar en wan
neer in de geschiedenis de res publica als
res privata is behandeld, was het een ver
krachting der waariieid, was het een fout
als het uit onkunde, een leugen als het wel
bewust geschiedde. Ieder, die ooit een
eerste plaats in den staat heeft bekleed,
deed dat slechts dAn goed, wanneer hij niet
vergat, dat hij beheerder was van een be
zit, waarvan hemzelf slechts een gedeelte
en wel één, van het eigendom der andere
geledingen van den staat onafscheidelijk
deel. toekomt.
Niet geringer i9 de dwaling en de zonde,
die zulke staatsburgers begaan, die zich
innerlijk en uiterlijk van den staat ver
vreemden, die zich met den staat en de
zorg voor den staat niet bemoeien, maar
het anderen overlaten, hetzij omdat zij de
waarde en de waardigheid van het leven
ia den staat niet begrijpen, hetzij omdat
zij te lui en te zelfzuchtig zijn om voor den
staat op te komen, hetzij omdat de staat
de eigen staat hen om de een of andere
oorzaak niet bevalt. Het domst en het ver-
achtelijkst ware een dergelijke houding,
wanneer het lieden gelden zou, die hun
staat met nadruk en op bijzondere wijze
?en republiek noemen, weliswaar slechts
01 negatieven zin, daarbij andere staats
vormen uitsluitend.
Wij gaan bet tweede tiental jaren van
RECLAME.
i De alom gewilde pijptabak
ECHTE FRIESCHE
Melange van rijpe tabakken
Tleedi oanaf 50 cf. pa pond
20 cf. pa ons /O cf. pa ons
N.V. 00UWE EGBERTS TABAKSFABRIEKEN
JOURE - UTRECHT - AMSTERDAM - OEN HAAM
Opiprlekt 1753
1934
Stresemann hersteld De
twee kwesties van het oogen-
blik Amerika's recht als
zeilen) eesterl
Kort nadat dr. Stresemann zelf weer de
teugels van het Duitsche buitenlandsche
bewind in handen heeft genomen, heeft hij
in den Rijksdag de gelegenheid te baat ge
nomen, om nog eens klaa* en helder uit
een te zetten, hoe hij denkt over de twee
vraagstukken, die thans juist zoozeer naar
voren zijn gekomen. Typeerend is onge
twijfeld, dal hij zich geheel tot deze twee
kwesties heeft bepaald, de rest heeft laten
schieten I
17. Opgehaald wordt de fuik aan boord van een Bruinisser
en de schipper is niet zoo ontevreden over de vangst, als hij
de fuik aan dek laat leegschudden. Daar is heel wat schel-
visch en kabeljauw, die op den afslag goed geld zal opbrengen.
Op die paar onnoozele Oestertjes let hij niet eens, hij ziet ze
niet en Als hij ze zag, zou hij ze misschien voor een paar
bonte schelpen aanzien.
STRESEMANN.
Moeien wij die twee kwesties feitelijk nog
nader aanduiden? Het spreekt immers van
zelf, dat hiermede bedoeld worden: de ont
ruiming van het Rijnland en de schade
vergoedingsaffaire. In beide aangelegenheden
heeft Stresemann geen blad voor den mond
genomen, doch nog eens opnieuw het
Duitsche standpunt vrij scherp, deze keer,
naar voren gebracht Wat de ontruiming
van het bezette gebied betreft, hield hij
volledig vast aan den eisch, dat Duitsch-
land na Locarno en tengevolge van het
nakomen zijner verplichtingen recht heeft
op een directe ontruiming zonder eenige
verdere tegemoetkoming zijnerzijds. Wan
neer aan dezen eisch niet voldaan wordt,
dan hegaat men tegenover Duilschland een
nieuw groot onrecht!
Uit den aard der zaak voegde Strese
mann geen bedreigingen toe aan zijn uit
lating in dezen; 't zou toch niets ander3
zijn geweest dan ijdele praal. Zulke dood
doeners laat hij gaarne over aan uiterst
link en uiterst rechts, die elkaar steeds
plegen te vinden, wanneer het negatieve
dingen betreft!
Opmerkelijk is ongetwijfeld de groote
steun, dien Stresemann thans in Engeland
vindt. Bij vrijwel alle partijen. Ronduit
wordt de rechtmatigheid van den Duitschen
eisch daar erkendI Zelfs gaan gezaghebben-
de bladen daar zoover, te verlangen, dat in
ieder geval Engeland zijn troepen zal terug
nemen, of Frankrijk al dan niet daarmee
accoord gaat. Het is geen wonder, dat zekere
kringen in Frankrijk zich dientengevolge
wat ongerust gaan voelen en dat daar nu
■weer twijfel wordt geuit, of de entente met
Engeland nog wel zoo nauw is, al het ge
beurde bij het z.g. vlootaccoord ten spijt.
Tengevolge van een en ander kan men
wel zeggen, dat de ontruimingsaffaire er
voor Duitschland nog nooit zoo goed scheen
voor te staan!
Of Frankrijk echter niet zal trachten een
kapstok te vinden om daaraan de ontrui
ming op te hangen? B.v. door vast te hou
den aan een soort commissie van toezicht
of iets dergelijks?
Minder duidelijk is en blijft nog altijd het
schadevergoeding9vraagstuk, hoezeer dit ook
aan de orde van den dag raag heeten. De
meeningen daaromtrent loopen nog zeer
uiteen. En tengevolge daarvan is men nog
niet tot overeenstemming kunnen komen
over de plaats van bijeenkomst, over den
datum en over de samenstelling der delega
ties. In 't kort kan men de diverse stand
punten aldus formuleeren; Duitschland is
van meening, dat de komende conferentie
er een moet zijn van louter economische
oftewel finantieele deskundigen, waar de
politiek geheel builen de deur moet blijven
staan. Verder moet een diepgaand onder
zoek worden ingesteld naar de Duitsche
draagkracht, opdat geen het land te boven
gaande cijfers kunnen worden vastgesteld,
j hetgeen voor beide partijen op den duur tot
nieuwe onaangenaamheden zou leiden.
Waar inderdaad het schadevergoedings-
vraagstuk beschouwd dient te worden als
een kwestie van economie dat valt heel
moeilijk te betwisten zien Engeland en
Frankrijk wel in, dat naar de conferentie
finantieele experts zullen moeten worden
afgevaardigd, maar daarom doen zij hun
best tevoren de politiek zooveel mogelijk te
kennen, hetgeen ophoudt en nog altijd tot
onverwachte wendingen aanleiding zou
kunnen geven.
Overigens handhaaft) Engeland blijkbaar de
z.g. Ballour-nota, waarbjj het van Duitecn-
land en zijn vroegere geallieerden tezamen
zooveei vraagt, dat het zijn eigen schulden
aan Amerika kan voldoen, terwijl Frankrijk
vraagt kunnen afdoen van eigen schulden be
nevens nog een redelijke som^ voor herstel
van het vernielde. Frankrijk meent daarom,
dat een onderzoek naar Duitschland's draag
kracht overbodig is; dat is immers al eens
gedaan bjj" de vaststelling der Daw es plan a en,
zegt Marianne; bang, dat by een nieuw on
derzoek Duitschland's vermogen lager zou
kuonen worden getaxeerd!
Het liefst zou Frankrijk de kwestie der ge-
aliieerde schulden vastkoppelen aan de scha
devergoeding, maar het weet, dat daarvan
niets zal komen tengevolge van de houding
van Amerika.
Amerika's houding biedt inderdaad voor
Europa weinig reden tot optimisme. En eens
deels is er voor die houding wel wat te zeg
gen, doch, anderdeels ook niet. Dat Amerrika
er niet voor voelt, om schulden kwijt te schel
den ,van oordeel, dat die ander toch maar
aan Mars ten goede zouden kom6.i, dat is een
voor Europa helaas bittere waarheid en niet
te ontkennen feit In dit opzicht kan men
Amerika geen enkel verwijt maken. Maar
geeft hetzelf dan het goede voorbeeld op net
punt van ontwapening? Als dit nu het geval
slechts waredoch het tegenovergestelde
ziet men juist gebeuren. Cooiidge heeft nog
eens duidelijk uitgesproken, dat terwille van
l de z.g. veiligheid de vlootbouw zoo snel mo
gelijk moet worden ten uitvoer gebracht en do
komende heerscher, president Hoover, heeft
zien daarbij volledig aangesloten! Op deze
wijze dwingt Amerika de Europeesche Zeemo
gendheden en ook Japan hem te volgen. In
Japan heeft Cooiidge's rede dan ook reeds
groote verontwaardiging gewekt en heeft men
Amerika en niet ten onrechte het
recht ontzegd, om voor censor morum te spe
len op het gebied der ontwapening. Ook de
houding der Ver. Staten tegenover de kleine
Midden-Amerikaansche staatjes blijft van een
aard, die volkomen in strijd is met het zich
aanmatigen anderen te bedillen
RECLAME.
H. P. H. KEEREWEER
BEGRAFENISSEN T.l. ee,
AUTO-TRANSPORT
Aalmarkt 16. CREMATIE
4769
(Van onzen correspondent.)
Berlijn, 17 November.
De belangstelling der Berlijners, die slechts
door de geweldige artikelen in de veel te
vele kranten over crisis en nog eens crisi9
te lezen krijgen zonder zich van al die din
gen in het Huis met den Gouden Koepel
al te veel aan te trekken, concentreert zich
op de groote internationale auto-tentoonstel
ling, die, als deze beschouwingen in druk
verschijnen, alweer tot het verleden zal be
hooren.
Ik denk er dan ook niet aan, u van deze
show, die inderdaad alles overtreft, wat
Europa op dit gebied tot nu toe te zien ge
geven heeft, een beschrijving te gaan ge
ven. Ip de eerste plaats, omdat ze ten einde
spoedt en ik u thans niet meer kan gaan
opwekken een kijkje te komen nemen,
maar ook, omdat het in de allereerste plaats
een technische tentoonstelling was, en ik
tot de gelukkige massa der leeken behoor,
die nog nimmer het stuurrad van een auto
in handen gehad heeft en de kans zou
loopen, eenige honderden malen op de vin
gers getikt te worden al9 ik mij inderdaad
aan technische beschouwingen zou willen
wagen.
En toch over deze tentoonstelling eenige
woorden.
In de eerste plaats, omdat we weer eens
gezien hebben op welk een bewonderens
waardige wijze het Duitsche volk aan zijn
herstel werkt; hoe onder omstandigheden,
welke andere volkeren wellicht tot wanhoop
zouden drijven, de Duitschers niet alleen het
hoofd omhoog houden, maar prestaties te
zien geven, die zelfs in normale tijden als
bijzonder zouden geteekend moeten worden.
Natuurlijk mag men deze verschijnselen
niet verkeerd zien. Men zou anders allicht
tot de opmerking verleid worden, dat het
met de armoede, waarover de Duitschers
zelf zoo klagen, toch blijkbaar niet zoo
heel erg gesteld is. Nu, beter dan bij gelegen
heid van deze autoshow, kon nauwelijks ge
demonstreerd worden, hoe het er in wer
kelijkheid mee staat. Duitschland heeft de
ingenieurs, de werkkrachten, de energie,
maar zeker niet de noodige duiten! Men ziet
hier vier grootsche hallen naast vele pro
ducten van buitenlandsche fabrieken van
wereldreputatie, in hoofdzaak Duitsche
auto's en motorrijwielen, keurig van uit
voering, en zeker niet meer bij het buiten
land ten achter staande, gelijk dit nog wei
nige jaren geleden inderdaad het geval was.
Maar het groote publiek, dat zirh in be
wondering langs de stands verdringt, weet
niet, dat buitenlandsch (Fransch, Italiaansch
en vooral Amerikaansch) kapitaal in van
Duitsch standpunt gezien verontrustende
mate in deze „Duitsche" productie betrok
ken is. Men leest wel hier en daar van aan-
deelen-paketten. die in vreemde handen zijn
overgegaan; van Duitsche autofabrieken die
eigenlijk geheel in buitenlandsche handen
zijn; maar het naadje van de kous krijgt
dn massa toch niet te zien.
De fabrikanten zelf, die in de eerste plaats
geld verdienen willen en de arbeiders, die
werk vragen, trekken zich natuurlijk wei
nig van deze „Ueberfremdun?" aan. Ja,
meD ziet zelfs ongaarne, dat er over ge
sproken en geschreven wordt, omdat daarin
ten slotte geen reclame gelegen i9. Maar de
politieke kringen hebben er zch toch al mee
bezig gehouden, zonder natuurlijk veel te
kunnen veranderen. Wie Vanitalen heeft,
kan meer dnorzoHo" dm pUeen maar
idealen en de firma brengen kan.
t Ter beoordeeling van de beteekenis van
de auto-industrie in Duilschland enkele
cijfers:
Over het jaar 1927 (intus9chen zijn deze
getallen voor '28 voor zoover zich dit heden
laat overzien, alweer belangrijk toegeno
men!) werd geproduceerd en gerepareerd
voor een gezamenlijke waarde v. 907 626 000
mark; er werden 125.000 auto's en 84 000
motorrijwielen gebouwd en afgeleverd Ruim
88.000 personen werkten verleden jaar in
deze tak van industrie Aan loonen en trak
tementen werd 195 880 000 mark uitgegeven
Op 1 Juli 1928 waren in Duitschland
933312 auto's in het verkeer, wat 29 pCt.
meer is dan in 1927. Maar ook deze verge
lijking is nog onjuist. De toename i9 in wer
kelijkheid veel grooter. Het buitenland had
aan Duitsche afnemers op 1 Juli 1928 ge
leverd: 11 pCi. der motorfieteen, 19.8 pCt.
18. Maar zij gevoelen zich daar doodongelukkig als ze daar
temidden van allerhande naar water happende en versmach
tende visschen liggen. De visschen wijden ook nauwelijk»
aandacht aan hen. ze zijn, heel begrijpelijk, allemaal heel erg
met hun eigen lot begaan. En het gejammer van de vier
Oesterkinderen trekt langen tijd niet de minste aandacht.
der personenauto's, 18.4 pCt. der lastauto's
en 23.7 pCt. der sleepwagens (zoogenaamde
ijzeren paarden). Belangwekkend is voorts
na te gaan. hoe het verbruik per aantal in
woners van het Duitsche Rijk toenam In
1907 één auto op 2800 inwoners, in 1910
op 1400, in 1913 op 850. in 1914 op 710. in
1921 op 500. in 1922 op 380. 1923 350. 1924
220, 1925. 150. 192(5: 110, 1927 90 en 1928
reeds 68. welk laatste cijfer intusechen weer
belangrijk lager geworden is.
Amerikaansche toestanden heeft men nog
wel niet bereikt, maar het i9 toch duidelijs
genoeg te overzien, dat op den duur Duitsch
land een der meest vooraanstaande landen
op verkeersgebied zal worden.
Wie de laatste jaren, vooral het laatste
jaar, de toename van het autoverkeer in
Berlijn alleen gadegeslagen heeft en de
haast wanhopige pogingen van de stad. om
straten en pleinen zoo om te bouwen, dat
geen sloppingen ontstaan die begrijpt,
voor welke problemen de menschen hier ge-
steld zijn.
Intusschen is de auto in Duilschland toch
nog altijd te duur om gemeengoed te wor
den. De middenstand is verarmd en blijft
verarmd. De nieuwe rijken schaffen zich
natuurlijk allen auto's aan. maar dan ook
de allerduurste, en in geen land ter wereld
zijn op het oogenblik zooveel dure auto's te
zien als in de groote Duitsche 6teden, Ber
lijn natuurlijk in de eerste plaats.
De geweldige afstanden in deze stad. die
de grootste oppervlakte beslaat van alle
metropolen, zou de menechen er 6tellig toe
brengen, kleine auto's te koopen, indien de
prijzen niet zoo hoog waren, de belasting
zoo drukkend en de garagekosten zoo onbe
taalbaar voor kleinere beurzen
De goedkoope auto's, die op deze tentoon
stelling te zien waren, kosten altijd nog tus-
schen 2200 en 2800 mark, en ofschoon ze
er tegenwoordig veel beter uitzien dan in
vorige jaren, weet de kooper toch, dat hij
op zulke wagentjes niet al te lang staat
kan maken. De Duitscher koopt ook niet
gaarne goedkoope wagens Hier onderscheidt
hij zich duidelijk van don veel practischer
en nuchterder denkenden Amerikaan. Voor
den Duitscher is de auto altijd nog een
soort prestige kwestie Zijn „erediet". meent
hij, is er eenig9zins mee gemoeid. Hij
schaamt zich tegenover zijn kennissen, met
een al te goedkoopen wagen voor te komen
rijden, in plaats van zich alleen af te vra
gen, of hij met zoo'n goedkoop wagentje
zijn werk beter en productiever kan af
doen. Dit wetend, en ook al, omdat er ten
slotte toch geld moet binnenkomen, zijn fa
brikanten er in den laatsten tijd vrijwel zon
der uitzondering toe overgegaan om afbe
taling toe te staan. Men stort op een wagen,
die 2500 mark moet kosten. 5 tot 70U mark
in eens en betaalt dan verder met 200 tot
300 mark per maand af. Meer dan 90 pCt.
der in Duitschland loopende wagens zijn op
deze wijze in het bezit van de eigenaars ge
komen Maar natuurlijk brengt deze methode
ook heel wat bedrog met zich en is het
aantal processen over niet-betaalde auto's
eenvoudig niet meer te overzien.
Maar al heeft men dan zijn wagen op af
betaling, daarmee zijn de kopten natuurlijk
nog niet afgeloopen. fn Berlijn heerscht een
groot gebrek aan garages en vele architec
ten die in alle deelen der stad huizen bou
wen, zijn er dan ook toe overgegaan, in de
binnenplaatsen tusschen de huizenblokken
ondergrondsche garages aan te leggen De
bewoners van het blok hebben de voorkeur
bij het huren, daarna koinen buitenstaan
ders aan de beurt. Maar ook hier worden
prijzen tot 100 mark per box en per maand
verlangd Rekent men de hoóge belasting,
het onderhoud en het verbruik aan benzine
en olie er bij, dan komt men al heel gauw
op 250 tot 300 mark zelfs voor kleine wa-
gens. Dat zijn sommen, die de gemiddelde
burger ook in de naaste toekomst nooil zal
kunnen dragen En daarom is ook niet te
verwachten, dat in Duitschland voorloopig
het autoverkeer Amerikaansche afmetingen
zal aannemen
Zoo is dan ook de noodzakelijkheid te
verklaren om het builenlandsch kapitaal op
zoo onrustbarende wijze in de Duitsche pro
ductie te trekken
Pogingen van Duitsche zijde, om lot een
nationale truslvorming te komen, worden
blijkbaar door de al te vele reeds afgesloten
overeenkomsten met het buitenland voor
loopig verijdeld.
Maar ziel men van al deze dingen af en
beoordeelt men de Duitsche wagens uitslul-