Wim's eerste groote verdriet
maken. Hij schreef een boek ,,De Improvi
sator" genaamd, dat zeer geprezen werd en
waarop zelfs de strengste criticus geen
aanmerking maken kon.
Toen was het, dat hij zijn sprookjes be
gon te schrijven, die hem wereldberoemd
zouden maken. Het eerste was ,,Het Lee-
lijke Eendje" en er volgenden weldra ver
scheiden andere
In zijn hart was de groote Hans Ander
sen nog altijd een kind gebleven en hij
wist voor de kleinen den juisten toon aan
te slaan. Zijn sprookjes werden in veel
talen vertaald en hebben vanaf den dag,
dat zij verschenen tot heden in menige
huis- en kinderkamer de jeugd op aange
name wijze beziggehouden.
De kinderen schreven hem alleraardigste
briefjes naar aanleiding van zijn sprookjes
en het moet den grooten kindervriend en
schrijver ongetwijfeld een voldoening zijn
geweest, op zoo onomwonden wijze te ver
nemen, hoe de jeugd van zijn vertelsels
genoot.
In het jaar 1873 stierf Hans Andersen te
Kopenhagen. Maar zijn sprookjes leven
voort onder de kinderen van vele landen
cn zullen dit stellig blijven doen.
door AMBER.
De drie levende wezens in huis, die Wim
zich al van zijn prilste jeugd af herinnerde
waren zijn vader en moeder en de kanarie.
Voor zoover het zijn ouders betrof, was dat
natuurlijk niets bijzonders. Doch het merk
waardige was, dat Piet, zooals het vogeltje
genoemd werd. ouder was dan Wim En die
was toch ook .,al" zeven jaar
De jongen hield heel vee] van het beestje,
maar diep in zijn hart had hij er toch ook
een soort eerbied voor. Denk je dan ook
eens even in een kanarie die ouder is dan
je zelf bent! „Weet je," zei hij eens in
een vertrouwelijke bui tegen een vriendje,
ik heb af en toe het gevoel, of ik eigen
lijk ..mijnheer" tegen Piet zou moeten zeg
gen. Hij is meer dan een jaar ouder dan
ik, zie je."
Doch zelfs afgezien van den eerbiedwaar-
digen leeftijd van het diertje, had Wim
alle reden om respect te hebben voor Piet,
die de mooiste kunstjes kende. f-Iij mocht
af en toe vrij in de kamer rondvliegen en
dat deed hij altijd graag. Lag bij zoo'n ge
legenheid Moeder's speldenkussen op luifel,
dan trok hij daar eerst alle spelden uit.
Dat was zoo zijn vaste gewoonte. En zoo
dra Wim zijn hand maar uitstak, ging het
aardige gele vogeltje daarop zitten. „Dag
Pietje," zei Wim dan. En het beestje ant
woordde „Pieiet". wat natuurlijk beteeken-
de „Dag Wim". Moest het weer in zijn
kooi, dan behoefde de jongen daar maar
een gekneusd hennepzaadje in te leggen,
dan ging het onmiddellijk „naar huis".
Maar de prachtigste kunst was toch wel:
het dood liggen. Als Wim maar zei „dood",
vloog Piet van zijn stokje, ^ing op het zand
liggen onder in zijn kooi, en trok zijn poot
jes op. Maar zijn rpnde, donkere oogje*
hield hij daarbij altijd open, zeker om te
laten zien, dat het maar een grapje was
En zoodra Wim gezegd had „Mooi zoo!"
werd het diertje weer één en al leven. De
belooning bestond altijd uit een hennepje,
dat Wim dan tusschen zijn gespitste lippen
nam. die hij vlak voor de tralies hield en
dat heel voorzichtig door Piet werd weg
genomen, zóó voorzichtig, dat het baasje
cr haats niets van merkte.
En toen, op een morgen, dien Wim nooit
zou vergelen, kwam hij, zooals gewoon
lijk, nog vóór zijn vader en moeder de huis
kamer binnen. En wat zag hij daar? Piet,
die heelemaal uit zichzelf het spelletje van
dood liggen speelde. Wim moest er om
lachen, want dat had het beestje nog nooit
gedaan.
„Malle sijs, of eigenlijk malle kanarie,"
zei hij „zou je niet eens ophouden?"
Maar het diertje bleef doodstil ljggen.
„Mooi zoo Piet!" zei Wim toen.
Doch zelfs deze bevrijdende woorden
brachten geen beweging in het vogellijfje.
„Kom Piet, een hennepje?" vroeg de jon
gen daarop. En toen ook dat niet hielp,
Er was eens een meisje, dat heel veel
van spelen hield. Ze had al gespeeld met
knikkers, met tollen en poppen en hoe
pels, cd ze had touwtje gesprongen; en ze
wou altijd maar mooiere, nog mooiere spel
letjes bedenken. Toen ze iets nog heerlij
kers wilde vinden, nam ze een heel lang
koord, en met dat koord liep ze in den
avond een avond met heel veel sterren
buiten. Ze koos een paar heel lieve ster
retjes uit, de allerliefste, en bond daaraan
de uiteinden van het koord. Ze had toen
een heerlijken schommel en kreeg nu pas
een goede kans de aarde te bekijken.
En ze schommelde. Het was donker. Ze
zag heel vaag en geheimzinnig bosschen en
weiden met slooten doorsneden, door de
maan verzilverd. Ze zag huisjes eD heg
getjes en boomgaarden, ze zag groote ste
den, van huizen veel huizen ge
bouwd; huizen, groote en kleine huizen,
nieuwe en oude vervallen huizen, rijke en
arme huizen, al die huizen met ramen en
raampjes ramen vóór e<n ramen achter.
Toen keek ze Daar den hemel en zag
daar tot haar verbazing, dat de sterren
allen een anderen glans hadden. Er waren
er met 'd blauwen, rooden, groenen, gelen
of witten glans, sterren van de wonder
lijkste kleuren. En ze zag, dat de maan,
die daartusschen woont, een erg lief ge
zicht had. Dat was alles wel heel aanlokke
lijk, maar het leek zoo ver. Toen nam ze
een groote vaart en schommelde zóó hoog,
dat de sterren langs haar en achter haar,
op zij -en voor en vlak bij haar kwamen,
en eindelijk kwam ze er zóó dicht bij, dat
zij in suizende schommelvaart er enkele
plukken kon en heel voorzichtig in haar
deed hij een paar 9fappen dichter bij Hij
maakte zich nu werkelijk ongerusf.
Nauwelijks stond hij voor de kooi. of Wim
zei „Oh!" van 'schrik. Want Piet had zijn
zwarte ronde oogjes dicht en dat deed hij
anders nooit bij het dood liggen. Haastig
deed de jongen het deurtje open en pakte
voorzichtig het vogeltje op.
Toen begreep hij op eens. wat er gebeurd
was: Pietje was dien nacht werkelijk dood
gegaan. De opgetrokken pootjes waren al
heelemaal stijf.
„O Piet! Pietje toch!" zei Wim. En
toen barstte hij in zóó'n onbedaarlijk^ huil
bui uit, dat Vader en Moeder haastig kwa
men aanloopen. Snikkend, en met horten en
stooten. vertelde hij toen, wat er gebeurd
was
Dien morgen op school kon Wim zijn aan
dacht niet bij zijn werk honden Hij moest
aldoor denken aan het aardige diertje, dat
nu stijf en bewegingloos onder in zijn kooi
lag, dat nu nooit meer door de kamer zou
vliegen en nooit meer een hennepje uit zijn
mond zou aannemen.
„Wat heb je toch vandaag, jongen"?
vroeg de onderwijzer, toen Wim, die één
van dc besten uit zijn klas was, al weer een
totaal verkeerd antwoord gaf.
En toen kwamen de waterlanders bij Wim
hand houden. Ze had er wel tien geplukt ei
er naar gekeken en er mee gespeeld. Z<
had hen, balanceerende, op elkaar gezet ei
ze langs elkaar laten flonkeren; toei
zwaaide ze weer met een grooten boog om
laag en kwam voorbij een groot huis, waa
een raam open stond. En ze kon niet late:
één sterretje naar- binnen te gooien. Di
ster spatte in een lichtfontein van hec
zachte kleuren uiteen voor het bed van eei
klein meisje, dat, met eeD duimpje in haa
mond, Ia.g te slapen.
En toen zij voorbij een lange straa
kwam van veel verdiepingen het wa
een warme nacht toen gooide ze gauï
de pas geplukte sterretjes door de rame
naar binnen.
Toen haar handen leeg waren, zwaaid
ze gauw even denzelfden grooten boo
en zag, dat de mensehen, die een ster ha<
den gevonden, blijde gezichten en gelul
kige gevoelens hadden gekregen. Ze zwaa
de toen vlug op om weer- nieuwe, mé«
nieuwe sterretjes te plukken en die gooic
ze met telkens grooter plezier in de hu
zen met slapende en wakende menschel
Soms schommelde ze zachtjes wat hee
en weer om uit te rusten en te bedenke
welke donkere deelen van de aarde ze n
zou gaaD bezoeken...
Totdat de zon kwam en de sterrei
waaraan zij haar koord gebonden had, gii
gen verbleeken. Toen maakte ze gauw
eind van het koord los en liet zich da»
aan naar de aarde glijden. Ze wipte ha?
kamertje binnen en was nog terug, voo
dat iemand had gemerkt, hoe ver zij g
weest was.
L. STEFFENS.
opnieuw te voorschijn en vertelde hij aj
mijnheer, waaraan hij aldoor had zitt<
denken.
Dien middag het was Woensdag
heeft Wim voorzichtig Piet in een leeg sig 1
renkistje gelegd, op een laagje wallen,
onder den jasmijnstruik in den tuin Li
graven. H|
Wat was het nu stil in huis! De jong#'
kon er maar niet aan wennen. „Toch mol
je je een beetje tegen je verdriet verzeil»'
hoor kerel", zei zijn vader. „Het is natuiil
lijk heel naar voor je, maar er valt nu ee
maal niets aan te veranderen. Je moet ma h
denken, dat Piet het in ieder geval alt e
heel prettig bij je gehad heeft."
- s
Drie weken later was Wim jarig. En w
kreeg hij toen van zijn ouders? Een nieuwi
kanarie. g
„Ik ben er heel erg verschrikkelijk 1 'i
rnee, Vader en Moeder," zei hij. „Maar b
is toch mijn oude Piet niet". En even kw
men er nog een paar tranen.
Toch zijn de nieuwe Piet en Wim ook
beste maatjes geworden. Alleen bet do;
liggen heeft Wim zijn nieuwe geveden
vriendje nooit willen leeren. „Dan moet
altijd weer zoo aan den ouden Piet denken
zei hij,