ZONNESCHIJN Ik dans, ja, ik dóns, ja ik dans met mijn hond. Mijn bupp'lenden Kazan, in 't ronde rond rond, Kom Kansje, mijn baasje, nu ha&st je, kom, kóm I Draai omrae. om ómme, om ómmetjes om Van éénen, van tweeën! Poot óp! Poot beneeën! Je knookjes, je knieën, Op op! Tralalië! Je pootjes haal mooitjes, tra-lavan den grond Maar Kazeman, Kazeman, Kazeman. Kaas, Je treuzelt en teut en je talmt, kleine baas. Je trappelt kordaatjcs Parmant uit de maatjes Kom Kaasje, mijn baasje, mijn trippelaar, kóm Tralala, traliëT" om ommetjes óml Van éénen, van tweeën 1 Poot op! Poot beneeën! Tralala tralië! Kom zóó dan! Zeg, zié je, En hóÓT je, zeg, hóór je, toe, toé i den O Kaasje, stout baasje, je luister wel? 1 Je bromt in je knevel, je oogt n sip, Van éénen, van tweeën Itip tip tip- Ach, Kaasje, mijn baasje, bent pi Maar, vent, voor een dansertje» d< toch nie CLARA Wil Jaap wilde nooit kwaad van zijn vriend hporen en moest dikwijls om zijn streken lachen, maar Vader en Moeder dachten cr anders over. Wat hij dan al zoo uitvoerde? Eigenlijk te veel om op te noemen. 's Nachts sliep Cora in een schuurtje vlak naast den paardenstal. Als Klaas, de stal jongen hem nu niet heel stevig in het schuurtj vastgemaakt en lot overmaat van ramp de deur nog opengelaten had brak de bengel los en dat niet alleen om een eindje te wandelen of gras te knabbelen. Neen. dat kon hij altijd nog doen! Voor vandaag wist hij iets veel mooiers en hij stapte vóór dag en dauw regelrecht op den moestuin af om daar de lekkerste jonge erwtjes in zijn maag te laten verdwijnen, de harten uit de slakroppen op le peuzelen, ja zelfs de heerlijke, veröche asperse-koppen af te knabbelen. Groot was "natuurlijk de verontwaardiging van den boer. als hij dan later de verwoes ting zag. die Cora in zijn keurigen moestuin had aangericht. „Als hij wat ouder wordt zal hij zijn leven wel beteren", zei Moeder uit angst, dat Vader den bok zou willen verkoopen Maar het ging helaas van kwaad lot erger met Cora. Na ecnigen lijd had Vader het schuurtje voor andere doeleinden noodig en kreeg Gcra een plaatsje in een hoek van den slal. Daar stond hij naast Minco. de aardige peny met de lange, zijde-achtige manen. Helaas, die fraaie manen moesten het ont gelden' Misschien was Cora er jaloersch van wie zal 't zeggen? misschien deed hij het alleen uit speelschheid, misschien och, 't doet er niet toe, welke beweeg redenen Cora er toe leider, maarhij beet Minco een stuk van zijn prachtige manen af! Cora had zich uitgerekt over het houten schot, dat de beide dieren scheidde en was nu aan Minco's manen beginnen te knab belen, alsof ze de fijnste lekkernij waren. Och, och, wat zag die arme pony er nu lee- lijk gehavend uit! Uit alle macht had het dier tegengesparteld, van zich af geschopt zelfs, doch daarbij wel het houten schot, maar niet zijn aanvaller kunnen raken Dit nu had de maal doen overloopen. Hoe Moeder en Jaap ook pleitten, Vader was zóó boos. dat hij zei: „Morgen vóór dag en dauw breng ik hem r.aar de markt in de stad om hem te ver koopen. Geen dag langer wil ik hem hou den." Jaap was heel bedroefd, maar moest toch toegeven, dat Cora straf verdiende, 't Was ook al te erg, zooals hij dien armen, lieven Minco toegetakeld had! Jaap was echter zóó vervuld van het lot, dat Cora misschien wachtte wie weet, welk een strengen meester het dier nu wel krijgen zou! dat hij niet aan zijn eigen verdriet om den bok dacht, vóór hij 's avonds in bed lag. „Morgen vóór dag en dauw!" klonken hem Vaders woorden weer in de ooren en de jongen snikte het plotseling uit Wat zou hij Cora, die voor hem toch altijd zoo lief was, vreesclijk missen! Stijf klemde hij de landen op elkaar om het niet uil te schreeuwen van verdriet en ellende. Zoo huilde Jaap zich in slaap. Dien nacht brak er door een onverklaar bare oorzaak brand uit in den stal. De boer en zijn vrouw werden gewekt door een lucht van brandend hooi. De boor snel de naar den stal. waar op den hooizolder de brand uitgebroken was' Vlug maakte hij de paarden los, maar toen hij de verschrikte dieren naar buiten wilde drijven, was het net, alsof hun beenen hun den dienst wei gerden. Angstig hinnekend stonden zij tegen elkaar aangedrukt en wat de boer ook zei om hen naar buiten te krijgen, niets hielp. Het angstzweet liep den armen boer over het voorhoofd bij de gedachte, dat de die ren in de vlammen zouden omkomen. Nauwelijks was Cora echter losgemaakt, of de bok trippelde angstig blatend naar buiten. Hij scheen de eenige viervoeter in den stal te zijn, die niet van schrik verlamd was, doch deed. wat redding brengen kon. En nu gebeurde er iets merkwaardigs! De paarden, die naar de stem van den baas niet hadden willen luisteren, liepen plotseling allen achter Cora aan naar bui len. 'tWas alsof zij nu pas begrepen, wat hun te doen stond, wilden zij niet in de vlammen omkomen. Cora, de bok met de vele ondeugden, was op eens de aanvoerder geworden en allen volgden hem. Gelukkig bleef de brand tot den paarden stal beperkt en tastte hij de woning en den koeienstal niet aan. Voor de paarden werd spoedig een onderdak gevonden en de boer was innig verheugd, dat zij er alle zoo goed afgekomen waren. Liefkoozend prees hij Cora en hij zei uit den grond van zijn hart: „Jou verkoopen zou schandelijk ondank baar zijn. Ik zal je altijd houden en je kunt nu een potje bij mij breken!" Wat was Jaap blij. toen hij dit hoorde! Hij sloeg zijn arm om den nek van zijif viervoetigen vriend en fluisterde hem in 't oor: „Dank je wel. hoor!" 't Was alsof Cora begreep, wat Jaap hier mee bedoelde, want hij blaalte vtooIij of hij zeggen wilde: ..Zoo is het goed!" En het bleef goed ook, want als Co eens in zijn oude fout verviel, werd h< dadelijk door den boer vergeven. L merhand werd hij echter een modelb* is hij oud en stijf, maar hij heeft een ouden dag op de boerderij en allen z er over eens. dat die meer dan verdie door C. E. DE LILLE HOGER WA A Als 't- buiten stormt en regent, Schijnt binnen vaak de zon. - Hé, ,,zon" op eens te toov'ren, Ik wou, dat ik dat kon Je kunt het: met een lachje En met ©en blij gezicht. Laat 't buiten dan maar reeg'n Van binnen schijnt er licht!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1928 | | pagina 16