VOOR DE JEUGD
LEIDSCH DAGBLAD
\1
9ste Jaargang
Donderdag 15 November 1928
No. 46
/AffwicS :iT> ïTi iTr ÏT;#iTi •\T)i iTr •'JSjmBv
»lS$R2t1 i'»»JIili'iilili ui ih••IJh ifSJJfiïii
T
a=TA -
OE DE TWIST WERD
BIJGELEGD.
CORA.
X
11
111 I I t I t I I I t t 4 I 9 C t 4 111
Wolters en Frank van Hoorn waren
s al vanaf hun derde jaar, toen Aak
'ader en Moeder naast de familie
na was komen wonen. Beiden had-
:oertjes noch zu6jea. Wat was dus
jjker dan dat zij als de beste kame-
opgroeiden en altijd samen speel-
ieling was daar echter een eind aan
»n en wel doordat Frank naar een jon-
looi was gegaan. Ze waren beideo
jaar oud en hadden tot nu toe de nar
jongens- en meisjesschool bezocht,
ij in dezelfde klas zaten. Altrjd wa-
saraen geweest en wat hadden ze veel
ïhad! En nu was alles op eens heele-
eranderd!
if het oogenblik, waarop Frank des
s op den hoek der Steenstraat iinks-
gaan was, terwijl Auk rechts af-
a as de verandering ingetreden. Want
luk om twaalf uur uit school kwam,
vlak bij muis Frank met een paar
s van den anderen kant komen. Hè,
ipte hjj stevig door! Heit leek wel,
haar heelemaal niet zien wilde. En
d hjj een pret! Geen wonder, want de
met wie hij liep, Kees en Jan van
leien, die een huis of ze3 verder in
raat woonden, stonden bekend als een
i tweetal. Natuurlijk gingen zij ook
jongensschool.
:mig kwam Auk thuis. Ze had het
heel erg ook! Zoo'n flauwe jongen om
doen, alsof hij haar niet zag! Ze zou
niet met hem spelen, als hjj 't haar
ren vroeg. Als hij het vroeg, want
i was ze al zou ze dit ook aan
1 willen bekennen nog zoo heel
iet.
bleek al spoedig, dat Frank haar
!l mogelijk ontliep en toen hij haar
'hter in den tuin sprak, zei hij:
je, Auk, ik kan nu niet meer met je
Kees en Jan zonden me uitlachen'',
i geeft dat?" bromde Auk, die dit in
rrontwaardigïng heelemaal geen 'eden
dat geeft?" herhaalde Frank. „Als je
eisje was, zou je 't snappen; enne
en ben ik nu toch te groot om met je
had haar handen tot vuisten gebald
ippen stijf °P elkaar geklemd. Ze was
1 Natuurlijk hadden de jongens
i der Wielen hem opgestookt! Zul-
igheden! Frank moest het zelf dan
eten. Zij zou hem niet meer vragen,
spelen. Boos liep zjj het huis in.
liefste wenscb was altijd geweest:
;en te zijn, maar in d i t eogenblik zon
lies voor gegeven hebben!
er had haar aangeraden, eens wat
et meisjes om te gaan, maar alleen
Bontens uit baar klas vond ze aar
die was juist ziek. Wies van Hoorn
a Diks, die ook wel in haar smaak
waren belaas blijven zitten. En de
vond zjj onuitstaanbare nuffen. Van-
ar eenzaamheid eo haar grooteboos-
i hoofdzakelijk tegen Kees en Jan van
alen gericht was. Als d i e Frank
at zoo aangehaald hadden...! En
Frank was een flauwe jongen. Maar ze zon
toonen, dat ze best buiten hem kon!
Op den eerstvolgenden vrijen Zaterdagmid
dag gjng zij daarom naar de hut, diefVank
en zi) heelemaal achter in den tuin samen
van plaggen hadden opgetrokken. Zij had
een boek meegenomen om er te zitten lezen.
Vroeger hadden zjj er samen altijd gespeeld,
VToeger nee, nu niet denken aan
v r o e ge r. Zjj wilde haar verdriet dapper
dragen en zich schikken in het onvermijde
lijke. Vlak achter de hut stond de knoesti
ge, oude boom, waar Frank en zij zoo dik
wijls ingeklommen waren. zou ze nu eens
alleen och, wat was daar nn aan! Nee, ze
zoo rustig op de bank van plaggen in de hut
gaan lezen.
Weldra was Auk zóó in haar mooie boek
verdiept, dat ze alles om zich heen vergat.
Ze merkte er dan ook niets van, dat Frank
met zijn beide vrienden door bet poortje
den tuin aan den achterkant verlaten had
om op de hei, die zich achter de tuinen uit
strekte, den vlieger van Kees en Jan op
te laten.
Het was een bijzonder mooie en grooto
vlieger. Meneer van der Wielen, die bij de
jeugd bekend stond om zijn vliegertalent,
had hem voor de jongens gemaakt en ver
langend hadden zjj al uitgekeken naar den
Zaterdagmiddag, waarop zij hem zouden op
laten.
Gelukkig ..was het niet alleen droog weer,
maar woei er zelfs een aardig briesje, zoodat
de vlieger zonder eenige moeite de lucht
inging en zich gedroeg zooals men van een
goeden vlieger verwachten mag. Het was
waarlijk een fier gezicht, zooals de vroo-
lijk-gekleurde vlieger door het luchtruim
zweefde!
't Was nog warm voor den tijd van het
jaar en hoe mooi Auk het boek ook vond,
do letters begonnen na een tijdje toch voor
haar oogen te dansen en. Aukie viel in
slaap.
Plotseling werd ze echter opgeschrikt door
een luiden kreet op het aangrenzende heide
veld. Zij wreef zich eens d« oogen uit, moest
zich eerst bezinnen, waar zij eigenlijk was en
aag op eens in den hoogen boom een vlie
ger verward. In minder dan'geen tijd overzag
zji den heelen toestand, want achter bet
mnurtje herkende zij duidelijk de stemmen
vara Frank en de van der Wielens, die
zeiden:
„Hoe krijgen we 'm uit den boom?"
„Alleen als we in den boom konden klim
men, zonden we er bjj kunnen".
„De boom staat precies achter het muur
tje in den tuin van meneer Wolters".
Goede raad was dnnr. Daar hing nu de
mooie vlieger boven in den boom! En als
zjj hem er niet spoedig uithaalden, zon bjj
alle kans loopen te verongelukken. Och, och,
wat jammer toch!
Op eens had Auk echter een besluit ge
nomen. Zij zou den jongens toonen, dat
„maar een meisje", zooals zjj baar natuur
lijk noemden, redding kon brengen in moei
lijke oogenblikken.
Vlug en behendig klauterde zjj op bet
muurtje en vandaar in den boom. De dikke*
knoestige takken en zij waren goede be
kenden en met elkaar vertrouwd. Het duur
de dan ook niet lang, of zij had den vlie
ger bereikt, dia slechts een klein zetje
noodig had om los te komen en daarna weer
fier zijn weg door het luchtruim vervolgde*
alsof hij geen lastigen boom op zijn tocht
ontmoet had.
Nauwelijks hadden de jongens aan dein
anderen kant van het muurtje gezien, wie
den vlieger zjjn vrijheid teruggegeven had eo
hoe handig dit Auk afging, of er klonk een
luiü hoera-geroep.
„Even wachten, jongens, tot ze weer bene
den is. We moeten haar nu niet afleiden",
zei Kees, de oudste van het drietal, dat op
de hei stond.
De beide anderen begrepen, dat hij ge
lijk had en wachtten kalm tot Ank weer op
het breede muurtje stond. Toen kwamen de
tongen en handen der jongens echter losf
„Kranig gedaan, Auk!"
„Geen jongen hoeft voor jou onder te
doen, hoorP'
„We znllen je een medalje voor het red
den van zich in nood bevindende vliegers
geven I"
„Leve Auk Wolters!"
„Het dapperste aller meisjes!"
„Wij benoemen je tot eerelid van onze
club!" zoo klonk het van beneden.
Ank kon haar eigen ooren nauwelijks ge-
looven. Zjj was geheel in haar eer hersteld
en dat was het voornaamste. Of vond zjj het
misschien nog prettiger, dat Frank en zjj
weer goede vrienden waren?
Jaap was het eenige kind van welgestelde
boeren en daar Vader en Moeder het over
dag heel druk hadden, verveelde Jaap zich
wel eens. Hij had speelgoed genoeg, maar
daar gaf hij niet veel om. ,iets levends,
heelemaal alleen van mij", antwoordde hij,
als hem gevraagd werd. wat hij het liefst
zou willen hebben.
Hector, de waakhond, kwam daarvoor
niet in aanmerking; de bewoners van het
kippenhok evenmin, al kon Jaap soms vol
bewondering staan kijken naar den mooien
witten haan en de kippen. De paarden en
koeien waren ook al geen dieren om mee
te spelen.
Op zijn vijfden verjaardag nu werd Jaaps
wensch vervuld en kreeg hij een allerliefst
klein, wit bokje. Wat was Jaap blij met het
aardige dier, dat de grappigste bokkespron-
gen maaktef Het liefst had hij het mee naar
binnen genomen, als hij ging eten, maar dat
mocht natuurlijk niet.
,,'t Zou wat moois zijn: hij zou alles met
zijn malle sprongen omver gooien", zei
Moeder.
Cora heette de bok en Jaap en- hij waren
weldra de beste vrienden. Gewillig liet hij
zich aan een louw door zijn kleine baasje
leiden. Hij volgde hem al9 een hondje en als
hij vond, dat het 's morgens eens wat lang
duurde, vóór Jaap bij hem kwam kon hij zoo
smeekend blaten, al9of hij zeggen wilde.
,,Kom toch eens bij mei Vergeet je me dan
heelemaal?"
Neen. vergeten deed Jaap Cora niet, maar
hij moest altijd netjes eerst zijn bordje
leegeten. vóór hij naar buiten mocht, naar
Gora. En dat kon wel eens wat heel lang
duren I
Maar al deed Gora tegen Jaap nooit on->
aandig of bokkig, zijn bokkennatuur veran
derde toch niet en zijn streken schenen met
hem mee te groeien: hoe grooter hij werd,
hoe erger streken hij vertoonde.