DAT VIEL NIET MEE! KLEUR- EN KNIPPLAATJES ,,Dank U, Sire! Laat nu het woord aan mijn aanklagers." De hovelingen keken elkaar hevig ont steld aan. Niemand voelde zich op zijn ge mak en natuurlijk was er niet één onder hen, die zeide getuige te kunnen zijn van Odarims euveldaad. ,,Goedl" zei Abassan eindelijk, toen hij het wachten moede werd ,,Daar er dus geen bewijzen van uw schuld zijn, Odarim, zult gij niet ter dood veroordeeld worden. Eén wensch sta ik u echter nog toe." ,,Sire", antwoordde de geneesheer. ,,Ik zou kunnen sterven, vóór ik dien geuit had, maar indien Gij mij zulks toestaat, wil ik den laatsten wensch liever bewaren, om dat zooals de wijze Visear zeide: ,,Men nooit weten kan, waf'er gebeuren zal." door J. H. BR1NKGREVE-ENTR0P. 't Was één uur en de jongens hadden nog een hall uurlje den tijd, vóór ze weer naar school moesten. Ze stonden uit te kijken, ui de tram er aan kwam. Niet omdat ze mee moésten. Volstrekt niet, want de school was maar een minuut ol vijf ver. Maar om kat- tekwaad uit te halen en den conducteur te hinderen. Ze woonden alle drie bij het eindpunt van de tramlijn. En daar, op de kade, moest de bestuurder den beugel omdraaien vóór hij weer terugging. Het was een éénmanswagen, dus de bestuurder moest tegelijk dienst doen als conducteur. Als de tram nu wegreed, ging er één ach ter op de verbindingsstang zitten, de ande re twee hingen aan het achterbalcon en dan werd er een wedstryd gehouden, wie het 't langst volhield, zonder dat de bestuurder het merkte. Meestal gebeurde dat bij de eerste halte en dan holden de jongens terug, nageroepen door de verwenschingen van den conduo- teiir. Vooral één van de drie, Jaap, heette hy, was de grootste ondeugd. ,,Kan je de tram onderweg stil laten staan?" vroeg Jaap „Ja natuurlijk", zei Hein, „dan hoef je bij een halte je hand maar in de hoogte te steken". „.Maar zonder je hand op te steken en niet bij een halte", zei Jaap. „Dat zal ik jullie eens laten zien". De tram was in dien tusschentjjd aange komen, de beugel was omgezet en de be stuurder luidde de bel ten teeken, dat hij vertrekken ging. Jaap zat achter op de ver bindingsstang. Toen de tram by een bocht remde, sprong Jaap er af, wipte omhoog, greep het koord van den beuge! en trok dien van de lijn af. Toen de bestuurder weer aan wilde zetten, stond de tram stil. Ü9 man was woedend. Nu hadden die deugnieten warempel den beugel er af getrokken! Hij sprong van den wagen en Jac'41 wilde hard wegloopen. Maar 0 wee, hij werd opeens bij zijn kraag gegrepen door een controleur, die uit een zijstraat het geval gezien had en haastig was komen toeloopen. „Wil jjj zoo graag meerijden, mannetje? Vooruit dan maar. Stap in en vlug!" zei de controleur. Jaap stond al op het vocrbalcon, toen de bestuurder weer binnenkwam. „Dat is één van die bengels, die het ons zoo lastig maken", zei deze. „We zullen hem eens laten rijden", zei de controleur. „Geef ondertusschen je naam en adres maar eens op". Alles werd in een boekje opgeschreven. Jaap wist niet, wat hij er van denken moest. Hij stond daar wel fijn voorop bij den bestuurder. En ze reden midden door het drukst van de stad. Maar toen dacht hij opeens aan de school. „Mijnheer, mag ik er alsjeblieft nit?" vroeg hij met een benepen stem. „Neen, jongen, geen sprake van. Jjj wou zoo graag rijden. Nu zhl je rijdenl" Eu ze namen hem heelemaal mee naar het eindpunt van de stad. In een buurt, die hem totaal onbekend was hielden ze stil. „Ziezoo!" zei de controleur. „Nu heb je genoeg gereden. Slap nu maar uit". „Maar ik moet toch terug!" zei .Jaap ver ontwaardigd. ,,'k Moet naar school". „Heb jjj geld om terug te gaan?" info-- meerde de bestuurder. „Neen, dat heb ik niet!" moest Jaap be kennen. Als hij geld had, werd dat helaas altijd omgezet in kauwgom of noga-blokken of andere viezigheid. „Nu, dan zal je met den beenenwagen terug moeten", zei de controleur. „Ofdewel met ljjn twee", spotte de' be stuurder en wees op Jaap's twee beenen. „En ik weet den weg niet", zei Jaap half- huilend. „Je hebt een mond om te vragen. Nu, ple zierige wandeling, hoor!" En het tweetal stapte weer op den wagen en reed weg. Jaap was woedend. Gemeen vond hij het, gemeen. En hem dan nog uit te lachen bo vendien! Hij zuchtte eens. O, de school! Hjj kwam natuurlijk te laat. En zijn naam werd opgeschreven! Misschien kwam de politie bij hem thuis. Hij voorzag allerlei narigheden en het huilen stond hem nader dan het lachen. Jaap was niet een van de magersten, in tegendeel, op school had hij zelfs den bij naam van „de dikke". En er was r.ict;, waar hij zoo'n hekel aan had, ais aan wan delen. Vader wilde hem 's Zondags juist ge regeld flink laten loopen. „Dat is goed om mager te worden", zei deze. Mair het had altijd heel wat voetem in de aarde, vóór ze op weg waren. En nu zóó'n wandeling! Toch zou hij moeten beginnen. Hij nain den ock zijn dikke beenen maar op en wandelde langs de rails. Zóó moest hij vanzelf thuis komen. „Foeh!" wat had hjj het warm. Hij veegde eens met zijn mouw langs zjjn voorhoofd. En wat had hij een dorst IWacht, was hij straks niet over het Vreeburg gekomen? Zeker i En daar stond een pomp. Hij zou maar goed doorloopen, dan was hij er gauw. Maar dat „gauw" viel niet mee. Het duurde zeker wel een half uur, eer hij er was. Doch nu kon hy drinken. Hé, wat was dat water lekkerl Nu wist hij ook verder den weg wel, den koristen weg. Hoe laat zou het zijn? Hij zou het eens aan dien agent vragen. „Meneer", vroeg Jaap, „weet u ook, hoe laat het Ls? De agent keek eens op zijn horloge. „By half drie. Moet jy niet naar sc „Ja, ik ben al op weg", zei Jaap en meteen voort, bang, dat de politieman zou vragen. In de Viestraat kwam bij juist we tram tegen, die hem de poets gebakte De controleur was ar niet meer by, er stonden twee andere tramlui op het balcon. Jaap hoorde ze door het z wat roepen, toen ze hem zagen. Wit, 4 hy niet verstaan. Maar ze hadden de gr pret En keken hem nog na bovendien nu zouden binnen een paar (lagen al stuurders het weten. Maar hij moest voort! En het was drie uur, 4oen hij by de school aan Een jongen uit de hoogste klas deed „Je bent te laat!" zei die. „Ik zal gaan vragen". Even later kwam de jongen terug n boodschap, dat hij by het hoofd moes men. Toen moest hy natuurlijk opbia „Je hebt je straf dus al beet, jong zei meneer. „Maar dit uur moet je in dat spyeekt vanzelf'. Zoo kwam hy 's middags pas over thuis. Schoolblijven was bij Jaap niets woons^ dus was zyn Moeder niet onj geweest. Maar toen ze 's middags aan zalen, werd Vader weggeroepen. Jaap niet heel gerust. En zijn gevoel had niet bedrogen. Want het was ;nderdai controleur, die varier te jiyresen hai vraagd en die hem over de wandaden va zoontje kwam inlichten. Jaaps vader was niet weinig verte „Als het weer voorkomt, wordt he politiezaak", zei zijn vader, „want ze 1 nu je naam en adres. En vooreerst hl hier in de straat. Begrepen?" „Ja, Vader". „En nu meteen naar boven, dan ka uitrusten van je wandeling". Jaap trok af. yader vertelde het geval aan Moeder, want Jaap had er gezwegen, nu er niet naar gevraagd we Maar hfj is voorloopig niet bij de gezien. Hij was ook niets verlangend om met de tram mee naar de stad te gaai leen al, omdat hij bang was, dat de bes der zou zeggen: „Kijk, daar heb je nu dikken jongen, die heelemaal van de af naar huis heeft moeten loopen! Hier zien jullie een paar plaatjes uit de hazenwereld. Meester Hazenstein leert de jonge haasjes, die in de eerste klas zitten op de hazenschool, lezen. Op het groote, zwarte bord heeft hij een haas geteekend en daaronder geschreven het woordje haas. Weet je,' hoe ze heeten Grijsje, Truusje, Langoor en Trilneus. Zullen we nu meester Hazenstein, de vier hazenkin- ders, en het groote teekenbord eens opzet ten 1 We beginnen dan de teekeningen, drie hoekjes en de reepjes over te trekken en daarna op dun carton te plakken. Als we hiermee klaar zijn, gaan we meester Ha zenstein en zijn vier leerlingen eens netjes kleuren. Kies zelf maar, welke tinten je hun pakjes geven wilt en maak ze zoo verschil lend mogelijk. Daarna gaan we alles uitknippen, vier hazenkinders moeten echter bij blijven. Dan worden de twee lange reepjes o] stippellijnen omgevouwen. De omge: wen stukjes bestrijken we nu met glui het langste plakken we tegen den a-cb kant van het bord, het kortste tussc het langste reepje en het bord in. Op voorbeeld, dat we tusschen meester Hai stein en de haasjes zien, moeten we daai goed letten, want zóó moet het worden Ook de driehoekjes vouwen we op stippellijnen om, waarna we eveneens smalle reepjes met gluton bestrijken tegen de dieren aanplakken om deze st< te laten staan Het langste moet die om meester Hazenstéin te steunen, kortste is voor de vier hazenkinders.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1928 | | pagina 16