KLEUR- EN KNIPPLAATJE. ARTISNIEUWS door G. J. VISSCHER. DE KAMEELEN GAAN UIT. 1 „01 kijk eens, pal Wat een vreemde dierenl" „Ja ventje, dat zijn kameelen." „Wat hebben ze" rare knobbels op den rug", „Elke kameel heeft twee bulten." „En dat beest daarnaast, wat is dat?" „Dat is een dromedaris; die heelt maar één bult." „Mag ik ze een koekje geven?' „Jawell Ga je gang maarl" Hoe dikwijls ik dat al gehoord heb, weet 1k niet. Ons hok is dicht bij den ingang van Artis, zie je, en voornamelijk de jonge bezoekers zijn dus, wanneer ze ons zien, nog rijk beladen met belangstelling en met versnaperingen. Van die laatste krijgen we ruun ons deel. Meermalen heb ik hooren zeggen: „Broertje, moet je niets voor de aapjes bewaren?" Dan loopen ze verder, maar intusschen zien wij weer uit naar andere kinderen, die het groote hek binnenkomen. Ik denk wel eens: „Zoo'n plaatsje bij den ingang is toch maar fijnl Er zal voor de dieren, die achter in Artis wonen, niet veel over blijven!" Wat mijn zuster en mij altijd gehinderd heelt, dat is, dat onze wandelgclegenheid hier zoo klein is; dat was in Azië andersl .We loopen vaak wel vijftig keer achter elkaar de kleine ruimte rond, om er voor te zorgen, dat we geen stijve pooten krijgen, want we hopen toch altijd nog eens in de gelegenheid gesteld te worden, een wande ling te maken van een uur of zes. Van 't voorjaar zei mijn zuster: „Her man I Ik geloof, dat we onze pooten wel kunnen verkoopen; ik heb er een voorge voel van, dat we nooit meer uit dit hok komen." „Kom Greta!" zei ik. „Je moet den moed niet opgeven. Laten we nog maar eens heen en weer wandelen. Als we het loopen afleerden, zouden we er misschien later spijt van hebben." En wat gebeurde er later? Op een mooien zomerschen dag komt de oppasser naar ons hok. Ik dacht, dat hij eten kwam brengen, maar neenl Hij had een stuk karton in de hand en dat maakte hij vast aan den buitenkant van ons hek. Hij keek er even naar en toen ging hij weg. Greta en ik loorden over het hek heen, om te zien, of er iets op stond. Jal We zagen letters en cijfers, maar doordat wij het ondersteboven zagen, konden we het niet lezen. Het duurde niet lang, of daar kwamen twee jongens aan. Ze keken ook naar het karton en de één las hardop: „Kaïneelrijden, 1112 en 24." „Wat beteekent dat, Piet?" vroeg de ander. „Wel, dat beteekent, dat er 's morgens van 11 tot 12 en 's middags van 2 tot 4 gelegenheid gegeven zal worden, om op de kameelen te rijden. Ik heb er al iets van in de krant gelezen." „Dat is leuk," zei zijn kameraad. „Ik zal maken, dat ik er bij ben." Ik keek Greta aan, en zij mij. i „Heb je 't gehoord?" vroeg ik. „Ja," zei ze zacht. „We zullen een uit stapje maken. Waar zouden we heen gaan?" „Ik denk naar het nieuwe Stadion, waar over alle menschen hier buiten het hek den mond vol hebben. Ze komen er allemaal vandaan, of ze gaan er heen. Je kunt er vast op rekenen, dat wij ook iels te doen krijgen bij de Olympische Spelen." „01 Heerlijkl" riep Greta. „Misschien hebben ze naast dat Stadion ook wel een klein woestijntje aangelegd; onlangs heb ik hooren zeggen, dat er in die buurt zoo veel zandtreinen rijden!" We maakten van blijdschap samen een rondedans, wat de oppasser tot zijn maat- deed zeggen: „Ik hoop, dat ze gauw op houden met die malligheid Als ze een poot breken, komt er niets van de wandelritjesl" Dat begrepen we ook en we hielden ons verder rustig, maar het heerlijke vooruit zicht ging geen oogenblik uit onze ge dachte. Greta stond een poosje later keer op keer piet haar staart tegen het hek te slaan. Vandaag willen wij eens een ruiter te paard maken. Aan hefc model (onder in het midden van het plaatje) kunnen we zien, hoe het geheel worden moet. We beginnen dan met de teekeningen (behalve het model, waaraan we niets te doen hebben) op dun doorschijnend papier over to trekken en dit daarna op dun car ton te plakken. Vervolgens kunnen we de plaatjes kleuren en uitknippen. We kiezen de kleuren naar eigen smaak, maar zorgen er voor, dat b.v. de mouwen van het jongenspakje, het zadeldek van het paard enz. euz. dezelfde kleur krijgen als de bijbehoorende helft. Als we daar niet op letten, zouden we wel eens gekke dingen te zien kunnen krijgen. Zijn we nu zóó vct klaar, dan plakken we de deelen A en B secuur op elkaar; de beenen van het paard en het voetstuk moe ten echter vrij blijven. „Wat doe je toch?" vroeg ik. ,Jk kam mijn staart uit," zei ze. „Kijk eens even, of de haren nu netje9 zitten." En zelf stond ik dün met den hoef van den eenen, dan van den anderen achter poot tusschen mijn voorpooten te wrijven, zoodat Greta vroeg: „Heb je last van de vliegen?" „Welneen!" was mijn antwoord. „Ik poets mijn schoenenl" We wilden er dus allebei extra netjes uitzien. Den volgenden dag zou het gebeuren. We kregen een lederen hoofdstel om met een halster er aan en werden buiten het hok gebracht. We keken naar den portier, om te zien, of die het groote hek aan den straatkant openzette, maar daar kwam niets van in. „We gaan niet naar het Stadion," zei Grcta zuchtend. Maar vooruitI We wa ren toch buiten het hok en dat was in geen jaren gebeurd. Eerst werd Greta gezadeld. De oppasser plaatste een kleine Turksche schel tusschen haar bulten. „Daar kómt niemand te zit ten," dacht ik. En zietl Aan weerskanten van haar zadel werd een zitbankje met een voetenplank gehangen. Twee mooie Per zische kleedjes voltooiden haar uitrusting. Ik werd ook opgetuigd. Perzische kleed jes kreeg ik ook opzij, maar geen zitbank jes. Mijn zadel had maar één zitplaats, pre cies tusschen mijn beide bulten. Weldra waren we ohmringd daar een heele groep kinderen, met hun ouders er bij. „Kinderen tien cent!" riep de oppasser, van Greta. „Volwassenen vijftig cent! Halfvolwasse- nen een kwartje!" riep de oppasser, die mij vast hield. „Mag ik pa? Ik eerstl Moe, krijg ik een dubbeltje?" riepen de kinderen door elkaar. Greta was weldra beladen met zes kleu ters, drie links en drie rechts. De ouders betaalden de dubbeltjes; ze kregen een kwi tantie met ons portret erop. Wij keken daarbij nieuwsgierig toe, wat een jongetje deed zeggen: „Zie je dat? De kameelen kijken, of er niemand een valsch dubbeltje geeft!" Dat was niet zoo; we wilden alleen weten, of er niemand een koekje gaf, maar daar kwam nu niets van in. Ik had nog niemand op mijn rug. Zou ik Daarna buigen we het voetstuk van elkaar en wel zóó, dat we het steunstuk C kunnen vastplakken. Eerst buigen we dit? laatste echter op de stippellijnen voorzicn- tdg om. Het smalle reepje moet dan tegen het andere gedeelte van het voetstuk wor den vastgeplakt. Zie model De beide jongenshelften plakken we evenzoo tegen elkaar op de beenen na. We zetten den ruiter nu schrijdelings te paard., Iets ontbreekt er nog aan zijn uitrusting en' dat is een leidsel. Nu, dat kunnen wij hem gemakkelijk in de handen geven. Zorg vooral, dat de jongen stevig op zijn paard komt te zitten. Anders wordt hij een Zondagsruiter. Weet je, wat dat is 1 Dat ia een ruiter, die meer in het zand ligt dan op zijn paard zit. En dat moet natuurlijk niet C. E. d, L. H. dan niet mee mogen? Verlangend keek ifc rond. Gelukkig! Daar naderde een laDge, magere heer. Hij gaf mijn oppasser twee kwartjes en zei: „Ik wil nog eens herinnerd worden aan mijn reis door Arabië." De kinderwagen zooals ik Greta al spottend genoemd had was recht over-* eind blijven staan, maar op een zacht rukje van mijn oppasser, knielde ik netjes; de heer stapte op en ik rees weer overeind. Al klaar! Nu begon de tocht: Greta met haar oppasser voorop en ik met den mijne er achter. We liepen langs ons hok heen, langs de lama's, de vogels, de apen en zoo den heelen voortuin rond. De papegaaien scholden ons uit: „Koekjesdief! Leelijkerdl Met den stokl Diefl Dief! DiefI". maar daar lachten we om. 'tGing natuurlijk stapvoets en onze buur-» man, de dromedaris, jaloersch als hij was, zei: „Wat een kinderachtig werkjeI Draveil moet je, net als een paard 1" 't Is waar, dat hij dat veel beter kan dan wij, maar ik be greep wel, dat hij het alleen zei, omdat hij thuis moest blijven. Greta werd boos en zei: „De druiven zijn zuur." Op het eerste ritje volgde een tweede, een derde, een vierde er kwamen al langer hoe meer liefhebbers. Ik had nog een buitenkansje. Je moet weten, dat de oppasser van Greta haar halster vasthield, vlak onder haar kop, zoo dat ze met den kop bijna geen beweging kon maken. Zij droeg immers kinderen en daarmee moest men voorzichtig zijn! Maar mij werd meer vrijheid gelaten. Mijn op passer hield den halster bij het eind vast en zoo snapte ik onder het loopen dan eens een paar iepenbladeren, of van een kastanje, of van een linde, ja zelfs van een goud-esch! Die smaakten fijn. Ook zijn we gekiekt voor de krant, 't Speet me, dat ik toen een jongen van een jaar of zestien op mijn rug had. Een vol wassene had ik prettiger gevonden, want dat slaat deftiger, maar enfin! We doen allebei goed ons best. Wie weell Als er Oosterlingen in Amsterdam komen en ze hooren, dat hier een paar ver trouwde kameelen zijn, huren ze ons mis schien wel, om, evenals zij dat thuis ge woon zijn, een ritje door de stad te maken, maar ik hoop, dat dit dan 's nachts gebeu ren zal, want overdag rijden er naar mijn zin te veel auto's en fietsen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1928 | | pagina 16