69»le Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 29 September 1928
Zesde Blad
No. 21027
UIT ONZE STAATSMACHINE
GENEESKUNDIGE BRIEVEN.
Krabbels uit Zwitserland.
VARIA.
MARKTBERICHTEN.
DE BEROEPSZIEKTEN
IN DE ONGEVALLENWETTEN.
Er is een wetsontwerp ingediend lot wij-
Xiging van de Ongerallenwet 1021 en der
Land- en Tuinbouwongevaüenwet 1922.
.Wanneer dit wetsontwerp lot wet verheven
aal zijn, zullen de z.g.n. beroepsziekten ook
onder de Ongevallenwet vallen en de door
een beroepsziekte getroffene zal dan recht
hebben op uitkeeringen enz. in den zin
dezer wetten.
Wij gelooven niet, dat Bet noodig is, hier
een definitie te geven van wat onder be
roepsziekten wordt verstaan en geven daar
om aanstonds de lijst der in dit ontwerp
opgenomen beroepsziekten: vergiftiging door
lood, loodverbindingen en loodlegeeringen
met de onmiddellijke gevolgen van die ver
giftiging, wanneer die vergiftiging het gevolg
is van: het bewerken van loodhoudende
ertsen, daaronder begrepen loodhoudende
asch van zinkfabrieken; het omsmelten van
oud zink en lood tot blokken; het vervaar
digen van voorwerpen van gegoten lood of
van loodmengsels; hel verrichten van werk
zaamheden in drukkerijbedrijven; het ver
vaardigen van loodlegeeringen; het vervaar
digen of herstellen van accumulatoren; het
bereiden en gebruiken van loodhoudende
email»; het polijsten met loodvijlsel of lood
houdend slijppoeder; het verrichten van
schilders werkzaamheden, daaronder begre
pen de bereiding of de bewerking van
loodhoudende plamuren, stopverf of kleur
stoffen. Verder vergiftiging door kwik, door
kwikamalgaam en kwikverbindingen met
de onmiddellijke gevolgen van zulk een
vergiftiging, wanneer de vergiftiging het
gevolg i» van: het bewerken van kwik be
vattende ertsen; het vervaardigen van
kwikverbindingen; het vervaardigen van
weeg- en laboratorium-toestellen; het ver
vaardigen van grondstoffen voor de hoeden-
labricage; het vergulden in het vuur; het
gebruiken van kwik-luchtpompen bij de
vervaardiging van gloeilampen; het ver
vaardigen van slaghoedjes met knalkwik.
Verder worden nog onder beroepsziekten
gerangschikt miltvuur, wanneer dit het
gevolg is van het in aanraking komen met
door miltvuur besmette dieren; hel omgaan
met dierlijk afval en het laden en lossen
van goederen; de mijnwormziekte, wanneer
zij bet gevolg is van ondergrondschen mijn-
arbeid; de peesschede-ontsteking; de hitle-
beroerle; de zonnesteek en de blaar. Voor
de Land- en Tuinbouwongevallenwet wor
den onder beroepsziekten verstaan de be
vriezing; de hitteberoerte; de zonnesteek;
de peesschede-ontsteking, de maaiersarm;
de melkerskramp; de mond- en klauwzeer-
achtige Infecties; het miltvuur en de blaar.
Deze ziekten Hu worden voor de toepas
sing der beide ongevallenwetten gelijk
gesteld met ongevallen, overkomen in
verband met de dienstbetrekking, wanneer
deze hel gevolg zijn van de bovengenoemde
werkzaamheden of voor zoover verband
geacht kan worden te bdstaan tusschen de
ziekte en de dienstbetrekking. Wanneer het
tegendeel niet blijkt, wordt dit verband
geacht te bestaan, indien zich binnen een
bepaalden lermijn de ziekte openbaart.
Deze termijn wordt niet in het ontwerp ge
noemd, maar wordt bij algemeenen maat
regel van bestuur vastgesteld.
Wanneer nu een werkman door een
beroepsziekte wordt aangetast en hij de
bovengenoemde werkzaamheden achtereen
volgens in meer dan één dienstbetrekking
heeft verricht, dan zal, volgens dit ontwerp"
de ziekte geacht worden een gevolg te
wezen van de werkzaamheden in de laatste
dienstbetrekking verricht. Ook de voor
laatste dienstbetrekking kan daarvoor in
aanmerking komen, indien de ziekte zich
binnen een bepaalden tijd openbaart, zoodat
duidelijk is, dat ze reeds van ouderen
datum ie.
Niet alle ziekten, welke hier genoemd
werden zijn specifieke beroepsziekten. Zij
kunnen ook optreden geheel los van de
dienstbetrekking. Maar aan de andere zijde
staat ook vast, dat de kans van optred-n
dezer ziekten gloor het dienstverband wordt
vergroot Zoo bijv. de zonnesteek. De arbei
der toch. die iD verband met zijn dienstbe
trekking zwaren lichamelijken arbeid in
bet open veld onder abnormaal hooge tem
peratuur moei verrichten, staal daarbij in
verhoogde mate bloot aan het gevaar door
een zonnesteek Ie worden getroflen Treedl
inderdaad deze ziekte op, dan is toch onge
twijfeld sprake van een ziekte, welke in on
middellijk verband staat met den beroeps
arbeid van den betrokken arbeider Ditzelfde
geldt eok van enkele andere op deze lijst
voorkomende ziekten.
Hel ware misschien niet ongewenscht ge
weest, wanneer de vaststelling van deze
niet bij de wet maar bij een algemeenen
maatregel van bestuur geschied was. Het
was dan ook gemakkelijker geweest om
ziekten weer te schrappen of andere daarbij
le voegen.
De vraag kan natuurlijk gesteld worden of
deze uitbreiding niel groote lasten mei zich
mede zal brengen. "Hel schijnt, dat dit ge
vaar niet te duchten ia. Wel kan de Minister
nog geen becijfering geven. Maar groot zul
len ze volgens bepaalde aanwijzingen met
zijn. Kwik loch wordt in ons land nog na
genoeg niet bewerkt. Dit de jaarverslagen
van den Hoofdinspecteur der Mijnen blijkt,
dat gemiddeld per jaar zeven gevallen van
mijnwormziekle zich in ons land voordoen.
Terwijl ook uit de ongevallenstatistiek voor
de tijden, waarin een hittegolf heerschle,
niet blijkt, dat het aantal gevallen van
zonnesteek en hitteberoerte in land- en
tuinbouw zware geldelijke lasten op de Be-
drijfsvereenigingen heeft gelegd Verschil
lende Bedrijfsvereenigingen toch hebben
reeds de peesschede ontsteking, bevriezing,
hitteberoerte zonnesteek en blaar opgeno
men onder de ongevallen in land- en tuin
bouw. waarvoor uitkeering enz. wordt ver
strekt
8
KANKER.
Weinig woorden maken zooveel indruk,
als dat waarmee bovenstaande ziekte wordt
aangeduid. Daarvoor bestaan verschillende
redenen. Een van persoonlijken aard is de
angst, welke vooral in ons land voor die
ziekte vrij algemeen wordt aangetroffen. Ten
deele komt die angst weer voort uit de
sociale beteekenis. Immers, van duizend
levende menschen sterft er elk jaar meer
dan één aan kanker en van tien sterfge
vallen op gevorderden leeftijd komt er één
op rekening van deze afwijking.
Door sommigen wordt het daarom afge
keurd, er over in het publiek te schrijven
of te spreken. Zeker valt niet te ontkennen,
dat bij enkele lezers of hoorders de vrees
voor de ziekte vergroot zal worden. Maar
juist in dezen tijd, nu pas een congres over
het onderwerp in Engeland is gehouden is
het practisch toch onmogelijk om er geheel
het zwijgen toe te doen. Maar men kan ook
zoo redeneeren, dat het een gevaarlijke
tactiek is, den vogelslruis waardig, om elke
bespreking van het gevaarlijke onderwerp
te vermijden en dat het de voorkeur verdient
het gevaar rustig onder de oogen te zien»
waarvoor als eerste eisch moet gelden, dat
men het leert kennen in zijn ware gedaante,
vrij van elke overdrijving of scheeve voor-
slelling. Zelfs zullen wij straks zien, dat de
angst ten deele ook nog nuttig kan zijn.
Omtrent kanker is wel veel bekend, maar
ongelukkig heeft men het nog niet zoover
welen te brengen, dat men weet hoe. het
ontstaat Dit is begrijpelijkerwijze voor do
geleerden, die zich in het bijzonder met de
studie van dit vraagstuk bezig houden, een
sterke prikkel. Velen zullen dan ook niet
rusten voordat de oorzaak gevonden is.
Wij welen, dat kanker een gezwel vormt,
opgebouwd uit cellen, die er precies zoo uit
zien als andere, die in gezond weefsel voor
komen, alleen met dit onderscheid, dat wij
ze nu vinden op plaatsen, waar dat weef
sel juist niet thuis behoort. Het begint uiterst
langzaam, met een heel klein plekje. Bijna
alle organen kunnen er door getroffen wor
den, al zijn er ook sommige, die een zekere
voorkeur schijnen le genieten, zooals de
vrouwenborst, de slokdarm, de lip en be
paalde deelen van het spijsverteringskanaal.
Als het kleine gezwel er eenmaal is, groeit
het steeds verder en stoort zich daarbij in
het geheel niet aan de ligging der andere
weefsels. Aan zich zelf overgelaten, over
wint het alle hinderpalen en de groei van
het gezwel zet zich voort, terwijl het de
weefsels, welke het op zijn weg ontmoet,
vernietigt.
Nadat het een zekeren tijd gegroeid is,
treden ook algemeene verschijnselen op. De
patient begint te vermageren, wordt spoedig
vermoeid, maar dan bestaat het gezwel in
den regel al betrekkelijk lang.
Tot de later optredende verschijnselen
behoort ook een soort uitzaaiing van het
gezwel in iets verderaf gelegen lichaams-
deelen. Het eerst worden op deze wijze de
in de buurt gelegen lympheklieren getrof
fen.
In de latere stadiën wordt h'ét lichaam
steeds zwakker en onder het beeld van to
tale uitputting komt het einde.
Een specifiek geneesmiddel is niet be
kend. Misschien zal het nog eenmaal ge
vonden worden, wanneer het gelukken mag,
de oorzaak te leeren kennen. Maar dat e*?n
zoodanig afdoend middel voor alle gevallen
niet tot onze beschikking staat, beteekent
nog niet, dat wij machteloos staan in den
strijd. Zelfs kan zeer veel gedaan worden
in het allereerste tijdperk
Zooals reeds gezegd, blijft het gezwelletje
in den eersten tijd geheel beperkt tot de
plaats van ontstaan Zoolang er nog geen
uitzaaiing heeft plaats gevonden, kunnen wij
op goede gronden radicale genezing ver
wachten. wanneer de zieke plek wordt ver
wijdert. Omdat de groei plaats heeft in elke
mogelijke richting, weet men nooit, hoever
deze al gevorderd is. Daarom neemt de
chirurg het omgevende weefsel veiligheids
halve zeer ruim mede. Inderdaad wordt al
dus menigmaal volledig succes geboekt. Het
za! echter duidelijk zijn. dat het van het
grootste belang is, dat de patient zoo spoe
dig mogelijk naar den dokter gaat en dat
deze ook zoo spoedig mogelijk den chirurg
te hulp roept. Hier is het dat de vrees voor
kanker reddend kan werkeii, In het begin
heeft de patient van het gezwel uiterst wei
nig hinder. Een roofje aan een lip staat nog
leelijk, maar een klein knobbeltje in de
borst, dat volstrekt geen pijn doet. wordt zoo
gemakkelijk met nonchalance behandeld.
In vele gevallen is het alleen de vrees voor
kanker, welke den patient naar den arts
drijft. Natuurlijk worden op deze manier
vele onnoodige bezoeken gebracht. Soms is
de vrees zoo groot, dat elk puistje, elk
schrammetje, een mee-eter en andere klei
nigheden van den meest onschuldigen aard
reeds met wantrouwen worden aangezien.
Wanneer op deze wijze honderd bezoeken
onnoodig worden afgelegd, dat hindert nog
niet, indien één ernstig geval vroeg genoeg
behandeld en zoodoende genezen wordt.
Maar daarvoor is noodig. dat de angst
voor de ziekte de angst voor het mes over
wint. Zoo niet. dan ontstaat het gevaar, dat
men zich inlaat met kwakzalverij. De door
de kwakzalver toegepaste middelen zullen
op zich zelf geen kwaad doen. Maar do
gunstige tijd voor ingrijpen verstrijkt en
nérgens is hel meer waard dan hier. dat
wie vlug helpt, ook goed helpt. Op het con
gres te Londen schijnt, dat sommige huis
artsen te lang wachten met den chirurg
er bij te halen. Maar dat betrof, geloof ik,
niet Nederland.
In den laatsten tijd zijn nog andere be-
handelingsbewijzen toegepast, en wel met
goed gevolg, in gevallen, waar operatie niet
of niet meer mogelijk was Zonder twijfel
hebben uitstralingen van radium en van de
Rontgenbuis invloed op de kankercellen, in
dien zin. dat de cellen afsterven, of althans
in hun groei belangrijk belemmerd worden.
Het komt er dus maar op aan, te weten wel
ke stralen, in welke intensiteit en hoe lang,
men gebruiken moet. Op dit gebied is in den
laatsten tijd ontzaglijk veel gewerkt en het
is te begrijpen, dat het voor die werkers
een groot genoegen was, in Londen met el
kaar van gedachten le kunnen wisselen en
wederzijds hunne ervaringen mededeelen.
De vrees voor de ziekte zal er zeker wel
toe hebben bijgedragen, dat van particu
liere zijde voor dit onderzoek zulke belang
rijke sommen beschikbaar zijn gesteld. Voor
al in Engeland en Amerika. Maar ook ons
land blijft niet geheel ten achter, getuige
het Anthonie Leeuwenhoekhuis te Amster
dam, dat, voornamelijk op aandrang van
prof. Rotgans, eveneens in hoofdzaak door
particuliere bijdragen i9 opgericht en dat ge
heel aan onderzoek en behandeling van de
ziekte is gewijd.
Gewoonlijk wordt beweerd, dat de sterfte
aan kanker toeneemt Als dit waar is, moet,
lettende op de over het algemeen betere en
meer slagende behandeling, het aantal ziek
tegevallen verbazend zijn gestegen. Wij
moeten met deze cijfers echter voorzichtig
zijn. Wij zijn than9 veel beter in staat dan
vroeger, zoowel bij het leven als na den dood
om kanker te onderkennen en van andere
toestanden te onderscheiden. Daar komt nog
bij. dat vroeger, toen het attest van over
lijden om zoo te zeggen publiek bekend werd,
niet onwaarschijnlijk de arts, in verband
met de kankervrees, de doodsoorzaak heeft
gecamoufleerd, om bij -de familie van den
overledene geen ontsteltenis op te wekken.
Zooals gezegd, geloof ik niet, dat die ge-
heimdoenerij over het algemeen nuttig mag
heeten. Ook hier zal men met de waarheid
het verst komen. Ook in dien zin, dat onge
motiveerde bezorgdheid wordt voorkomen en
dat door juist inzicht men de zaak in haar
ware verhoudingen leert bezien en dienover
eenkomstig weet te handelen. Dat wil dus
zeggen: bij onzekerheid over een ontdekte
afwijking dadelijk naar den dokter, als het
noodig is. niet aarzelen zich te laten ope-
reeren en in geen geval kostbaren tijd ver
liezen met kwakzalverij. Als ieder zoo han
delde, zou het getal volkomen genezingen
nog veel grooter zijn dan het nu al is.
H. A. S.
Met het nobele gebaar, Frankrijk eigen,
heeft het de nagedachtenis gehuldigd van
Joseph Paillard die zijn leven gaf bij een
poging ter redding van twee Fransche toe
risten. A litre poslhume is hem verleend de
gouden medaille „des belles actions. Een
sympathieke daad, welker waarde nog ver
hoogd wordt door het feit, dal de Fransche
consul-generaal zich persoonlijk vervoegde
bij madame Paillard om haar officiéél m
kennis te stellen van de onderscheiding
haar overleden zoon toegekend. Den ge
broeders Fioroli, die zich bij die gelegen
heid niet minder verdienstelijk gedroegen
viel ook een Fransche decoratie ten deel.
En Genève heeft zich ook niet onbetuigd ge
laten en de moeder van Paillard, zoowel als
de beide Fioroli, een zilveren herinnerings
bord geschonken, versierd mei de wapens
van het canton en een toepasselijke inscrip
tie. Bovendien is door de Alpenvereenigin-
gen en enkele particulieren een kapitaaltje
bijeengebracht om madame Paillard, die in
haar zoon tevens den kostwinner verloor,
de zorg voor den ouden dag te verlichten.
Wij willen hier eenige staaltjes vermel
den van de lichtzinnige en vaak onbenul
lige wijze, waarop sommigen zich in het
gebergte wagen. Zoo de geschiedenis van
een ondernemend jongmensch die, gesloken
in een keurig colbertje, met prachtige lage
schoenen, een „chapeau melon" (dophoodje,
iels wal in de bergen vrijwel gelijk staat
met zich bij ons op het ijs vertoonen met
'n hoogen hoed, en wat je onmiddellijk tot
een zoon van het groote vaderland stem
pelt) tegen een beruchten top opklauterde.
Hoewel in plaats van met den onontbeer-
lijken piolet of bergstok slechts gewapend
raet een parapluie kwam hij wonder boven
wonder zonder zijn nek te breken op een
smal plateau, waar een „gendarm" (steile
onbeklimbare rotsmuur) hem het verder
gaan belette. Maar terug ging ook niet
Zonder stevig bespijkerde zwaar bezoolde
bergschoenen en zonder steunstok zou de
afdaling langs die helling zelfs voor een er
varen alpinist een kunststukje zijn. Niet
voorzien van eenige levensmiddelen, zon
der de minste beschutting tegen de koude
moest hij in doodsangst daar den nacht
doorbrengen. Half bevroren en totaal uitge
put werd hij den volgenden dag ontdekt
door eenige gidsen, welke hem met veel
moeite en niet zonder gevaar naar beneden
transporteerden.
Niet veel beier verging het eenige da
mes-studenten, waaronder een landge-
nootje, die bij het vallen van den avond
een berg afdaalden onder den rook van
Genève. Om den weg af te korten verlieten
ze het bekende en veilige voetpad en waag
den zich op een helling, die ten slotte ein
digde bij een loodrechte rotsspleet. Ook
voor hen was terugkeer onmogelijk en met
hun vieren moesten ze bivakeeren op een
platten steen van slechts een paar M2.
groot, zoo klein dat ze zich ternauwernood
konden bewegen, zonder gevaar te loopen
in .den afgrond le vallen. Daar hun afwezig
heid reeds spoedig gesignaleerd was, ging
bij het krieken van den dag er een red
dingsbrigade op uit. die ze spoedig ontdekte,
maar slechts met behulp van touwen uit
hun benarde positie wist te redden.
Zelf heb ik het eens meegemaakt toen
we onder geleide van een gids een kleine
excursie over een glacier ondernamen Op
zekeren afstand werden we gevolgd door
een paar heeren. blijkens hun kleedij gees
telijken, die aldus vat» de diensten van
onzen „gids hoopten te profiteeren op wei
nig kostbare wijze. Let er eens op, zei onze
leidsman, toen hij ze in de gaten kreeg,
„die krijgen nog een ongeluk. Dat zijn geen
menschen om alleeD over een glacier ie
gaan." Die voorspelling werd bewaarheid,
al liep het, dank zij onzen gids, beter af dan
hij voorspeld had Want toen wij goed en
wel onze traversée volbracht hadden moest
de gids weer terug om de geestelijken, die
gevangen zaten op een ijsblok en van daar
om hulp jammerden, op veilig terrein te
brengen. Daar heb je het al, zei de gids ver
ontwaardigd. Nu moet ik mijn botten weer
wagen, omdat zij te gierig zijn ons te beta
len. Ais ze er met een kouden neus afko
men mogen ze dankbaar zijn Vorige week
heeft een Engelsche dame het zelfde grapje
uilgehaald en is daarbij in een ijsspleet ge
rold. Met zijn zessen hebben we haar er uit
gekregen enhet heeft haar duiten ge
kost." Ik vrees dat de kapelaanljes, toen ze
zonder ongelukken op de veilige moraine
geland waren, ook aardig hebben moeten
bloeden.
In dit opzicht zijn dieren verstandiger dan
de homo sapiens. Een gems, een geit, een
schaap en zelfs een koe weet precies hoe
ver ze gaan kan. Maar dezer dagen is toch
ook een kudde schapen, anders klauteraars
bij uitnemendheid, een ongeluk overkomen.
Zonder herder, dus feitelijk zonder gids
hadden ze een excursie ondernomen. Steeds
hooger en hooger klimmend kwamen ook
zij op een punt, waar ze niet verder kon
den en van waar ze niet terug durfden.
Jammerlijk zijn ze daar van honger en dorst
omgekomen. De herders hadden ze le ver
geefs gezocht en ze werden slechts gevon
den, doordat de aanwezigheid van een on
gewoon aantal roofvogels op een bijna on
toegankelijke rols de aandacht trok. Toen
de herders met ongeloofelijke moeite naar
boven klauterden vonden ze slechts wat
de arenden nog van de schapen over had
den gelaten. Wanneer we zoo lezen van
menschen die bij een val in de bergen het
leven verloren, dan stellen we ons voor dat
die ongelukkigen tijdens het vallen duizen
den angsten doorslaan. Het blijkt echter
dat deze voorstelling onjuist is, want een
enquête ingesteld bij personen, die in een
dergelijke situatie verkeerd hebben, maar
door een toeval er het leven afbrachten
vees het tegendeel uit. Klarer, Heim en
andere onderzoekers deelen daarover het
volgende mede. „Die menschen beweren
gedurende het vallen angst noch wanhoop
gekend te hebben. Hoewel ze ten volle van
hun toestand bewust waren en elk oogen-
blik den dood verwachtten, schikten ze zich
met volkomen berusting in hun lot. Het be
wustzijn bleef ongestoord en ze dachten
zelfs bijzonder snel on helder, recapituleer
den in enkele seconden hun geheele leven.
Ze hadden het gevoel, alsof ze vlogen en
ondervonden zelfs in het moment, dat ze
op de rots of in de sneeuw neerkwamen
geen de minsle pijn. Die trad eerst veel later
op. Velen hadden gedurende het vallen een
heerlijke muziek gehoord, vermoedelijk het
gevolg van een geleidelijk toenemende ver
stikking, waarvan ze zich evenwel niet be
wust waren.
Behalve aan tal van persoonlijke onge
lukken is de buitengewone droogte en hitte
van dit jaar ook nog aan andere zaken
debet. Gelijk le verwachten is, drogen tij
dens die periode vele bronnen in het ge
bergte op. Vreemder echter is het, dat en
kele bronnen welke sinds jaren geen droppel
water meer leverden, toen weer in werking
traden om, wat nog vreemder was, bij in
vallende regenbuien opnieuw te staken.
Men meent dit aldus te kunnen verklaren:
's zomers nemen de meeste gletschers ten
gevolge van smelting in omvang af, behalve
sommige, welke dank zij een. beschutte lig
ging slechts in geringe mate aan de zonne
stralen zijn blootgesteld. Door de langdurige
hitte van dezen zomer is er een massa van
de Z.g. eeuwige sneeuw verdwenen, waar
door enkele dieper gelegen gletschers of ge
deelten er van niet meer door de sneeuw
beschermd worden. Daardoor trad ook daar
smelting op, met het gevolg, dat bronnen,
die in normale tijden droog liggen, opnieuw
gevoed werden en weer functioneerden. Bij
regenval echter daalt boven de temperatuur
in sterke mate en vormt er zich opnieuw
sneeuw, waardoor de smelting in de diepere
deelen van de gletschers weer ophoudt en
gelijktijdig daarmede de voeding van die
bronnen. De excessieve droogte neett nog
andere, ernstiger gevolgen, namelijk het
ontstaan van barsten en scheuren in den
bodem, welke de oorzaak kunnen worden
van bergverschuiving en aardstorting. Zoo
iets is dit jaar in Tessino gezien waar een
berg de Montre Aroedo aan den kuier is ge
gaan, zij het ook slechts langzaam aan.
Voor de in de nabijheid gelegen dorpen is
is zoo'n wandelende berg geen prettige
buurman want men weet van te voren
nooit, hoever hij zijn wandeling zal uit
strekken Weliswaar kan zoo'n beweging
elk ooeenblik tot staan komen, maar men
blijft er onder de voortdurende bedreiging
van een aardstorting, welke misschien pas
na jaren, na een eeuw of langer, maar mis
schien ook morgen of overmorgen kan
plaatsgrijpen Voorzichtigheidshalve hebben
daarom de autoriteiten den bewoners van
enkele gedeelten van dien berg aangeraden,
hun chalets te ontruimen. Voor de aangren
zende dalen werd dit nog niet noodig ge
acht.
Erg breed heeft de bevolking van die
eenzame hoogdalen het in den regel niel. Ze
voeren daar een zwaren strijd voor het be
staan. De bodem is er 9chraal, de winter
lang en streng. Hooge sneeuwval, gevaar
voor lawinen sluit die nederzettingen een
gedeelte van het jaar af van de rest van de
wereld.
Geen wonder dus, dat daar sinds lang een
groole neiging tot emigratie bestaat en dat
velen reeds hun heil gezocht hebben aan de
andere zijde van den Oceaan. Die ontvol
king wordt hier met leede oogen gezien en
daarom doet de Confédératie alle moeite het
lot der bevolking daar le verbeteren.Maar
hel is te begrijpen, dat wanneer bij al de
ongunstige bestaansvoorwaarden zich ook
nog het gevaar voegt op een goeden dag met
alle nebben en houden onder een bergstor-
ting, bedolven te worden, de lust den le
vensstrijd op hel vaderlijk erf tot het einde
vol te houden er niet grooler op wordt.
'I Is dan ook le vreezen dat, alle pogin
gen van hoogerhand ten spijt, de ontvolking
van die prachtige maar onherbergzame
hoogdalen in Tessino en elders niet tot
slaan zal komen, maar dal die dalen weer
verzinken zullen .in de eenzaamheid,
waarin ze voor vele eeuwen verkeerden.
Genève, Sept. 1928. Dr. KLAUS.
DE DILETTANT.
Op een hoogst origineele manier kon
Louis Bouwmeester met dilettanten om
springen, die „naar het tooneel" wilden
't Was zoo vertelt de Indische Post
op de kermis in Groningen. Een brave
boerenzoon, die op vele rederijkerijen on-
verwelkbare lauweren geplukt had en hij
familie en kennissen voor een genie gold.
moest en zou bij Bouwmeester debuteeren.
Louis, die dadelijk zag wat voor vleesch
hij in de kuip had, en wel van dien last
post af wou, zei: .„Goed, maar dan moot
je eerst proef afleggen, morgen na de re
petitie.'
Het jongmensch, verrukt, was den vol
genden dag prompt aanwezig. „Welk genre
is je fort? informeerde Louis belangstel
lend. De aanstaande Talma lachte zeifin -
wusl. Hij had geen bepaald genre, was van
alle markten thuis.
„Prachtig", zei Louis tevreden. „Dan be
gin je maar met een gedicht, dan geef je
een stuk proza cn je eindigt met wat luim.
Ga daar op het tooneel staan. Wacht, tot
wij in de zaal zilten. We zeggen niets, je
gaal je gang maar."
De brave rederijker, zeker van zijn succes
staarde de donkere zaal in. Uit een loge
klonk Bouwmeester's welbekende stem:
„Beginnen". Daarna was het overal dood
stil, behalve op het tooneel, waar de stevige
Groninger met de noodige pathos aan de
„Nova Zcmbla" van Tollens begon. Met zijn
fragment gereed, wachtte hij op een#g toe
ken van goed- of afkeuring uit de zaal. Niet
't geringsle geluid drong tot hem door. Was
men onder den indruk? Bouwmeester's
wensch indachtig, ging hij tot 'n stuk dra
matisch proza over om, toen ook dat met
doodsche stilte ontvangen was, met een
komische monoloog te besluiten. Het nijvere
jongmensch was circa drie kwartier aan
het woord geweest. Nog steeds vernam hij
niets uit de duisternis daar voor hem. Nu
werd het hem toch wel wat bang om het
hart. Beraadslaagden de rechters in stilte
over zijn toekomst? „Is het nu genoeg,
meneer?" vroeg hij bescheiden. Geen ant
woord. „Wilt u misschien nog een stuk?"
informeerde hij minzaam. De zaal bleef
zwijgen als het graf. De declamator, totaal
van de wijs, kreeg eindelijk een zwaar ver
moeden.
„Is er niemand?" riep hij met trillende
stem.
Ook die vraag werd niet beantwoord, om
de eenvoudige reden, dat hij gelijk had.
Reeds bij de eerste regels van Nova Zembla
had Bouwmeester met zijn getrouwen sluip-
teenend de plaat gepoetst en hij dronk ge
noeglijk zijn bittertje, terwijl de brave rede
rijker zich in alle genres stond uit te sloven
voor een collectie zeer geduldige stoelen.
Slechts een schoonmaakster, die haar stof
fer en blik op den engelenbak vergelen had,
woonde de proefaflegging bij en uit haar
mond weet de tooneelwereld de bijzonder
heden van deze leerzame historie.
De kunstzinnige boerenzoon is tot zijn
veestapel en zijn gezonde bezigheden terug
gekeerd en zal den grooten Bouwmeester
wel steeds dankbaar geweest zijn, dat die
hem de wereld van schmink en voetlicht
ontzegde!
LEIDEN, 9 Sept. Botermarkt. De prezen
waren heden: prima fabrieksboter f.2.25 per
K.G.; prima boerenboter van f. 2.35 tot
2.45 per K.G.; goede boerenboter v. f. 2.20
tot 2.30 per K. G.: aangevoerd 06/8 en
^3/16 vaten, Wegenue 1240 K.G. Handel
matig. Aan de turfmarkt waren de prjjzen
per 1000 stuks f.8 tot f.9.
ALPHEN AAN DEN RIJN, 28 Sept. 1928.
Spinazie f. 9.50f 11.30; Heerenboonen f24
f.27: Snijboonen f.15f.19; Spekboonen
f-15f.16; Postelein f. 5.70f.6, Maagde
peren f. 2.20; Knolperen f. 10.20; Witte Ko
zijn f. 15.10. Guldewijn-appelen f. 12.30
Goudr f. 30.40; Bellefl. f.19; Uien f 5.20—
f. 6.70 alles per 100 K.G.; Peen f. 6f. 9.20;
Kroten f. 2.50—f.3; Andijvie f. 1.80—f. 3.60
alles per 100 bos; Kropsla I f 3f 4: Bloem
kool I f 10.20—f. 15.40; Bloemkool II f.3
f.5; Savoyekool f.8f. 10.30; Roodekool
f. 8f. 12.10; Meloenen f.21—f.29 alles p.
100 stuks.
Eierenveiling, 27 Sept. 1928. Aanvoér
462 stuks. Prijzen per 100 stuks: kipeieren
f.8f.9 20; Eendeieren f. 6.60f 6.
KATWIJK a. d. RIJN, 28 Sept. Uien
per 100 K G. f. 6.707. Peen per 100 K.G.
f. 2.80-4. Bloemkool 1 per 100 f. 17.50-23.
Roode kool f. 12.80. Gele kool f. 12.60
13.10. AanvoeT 24300 bloemkool. 2800 bos
peen.
RIJNSBURG, 28 Sept. Bloemenhandel.
Betaald werd voor Gladiolussen waarvan
maar kleine partijtjes meer komen f. 0.45
0.90, Pompon-Dahlia's f. 0.40—0.60, Dahlia's
f. 1.403, Zinia'8 f. 0.300.90, Asters zijn
in goede kwaliteit gevraagd, blauwe f. 0.24
0.34, idem rood f 0.200.28, idem wit
f 0.320.43. Helianthus f. 0.500.70, idem
klein f. 0.20—0.30 de laatste Montbretia's
gaan voor f. 0.12—0.14, Scabiosa f. 0.60
0.80, Anjers f. 0 901.30, Lilyputters f. 46
per ICO bos, Herfstasters f. 57 peT 100
bos, Gele Chrysanthemums f. 3—5.
ROELOFARENDSYFEX. 28 Sept. 1928.
Tomaten 26.50; Natuur-tomaten 1.80
3.4-0: Bloemkool 6 cent per stuk. Sla 1.80
per 100 krop; Snijboonen 752 25- idem
(stek) 1530 cent- Kassnijhoonen 3.-0
3.55; Tdem (stek) 1.75; Prinsenboonen 2.25
3; Witte pronkboonen 90 cent per 10 K.G.