69»le Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 29 September 1928 Zesde Blad No. 21027 UIT ONZE STAATSMACHINE GENEESKUNDIGE BRIEVEN. Krabbels uit Zwitserland. VARIA. MARKTBERICHTEN. DE BEROEPSZIEKTEN IN DE ONGEVALLENWETTEN. Er is een wetsontwerp ingediend lot wij- Xiging van de Ongerallenwet 1021 en der Land- en Tuinbouwongevaüenwet 1922. .Wanneer dit wetsontwerp lot wet verheven aal zijn, zullen de z.g.n. beroepsziekten ook onder de Ongevallenwet vallen en de door een beroepsziekte getroffene zal dan recht hebben op uitkeeringen enz. in den zin dezer wetten. Wij gelooven niet, dat Bet noodig is, hier een definitie te geven van wat onder be roepsziekten wordt verstaan en geven daar om aanstonds de lijst der in dit ontwerp opgenomen beroepsziekten: vergiftiging door lood, loodverbindingen en loodlegeeringen met de onmiddellijke gevolgen van die ver giftiging, wanneer die vergiftiging het gevolg is van: het bewerken van loodhoudende ertsen, daaronder begrepen loodhoudende asch van zinkfabrieken; het omsmelten van oud zink en lood tot blokken; het vervaar digen van voorwerpen van gegoten lood of van loodmengsels; hel verrichten van werk zaamheden in drukkerijbedrijven; het ver vaardigen van loodlegeeringen; het vervaar digen of herstellen van accumulatoren; het bereiden en gebruiken van loodhoudende email»; het polijsten met loodvijlsel of lood houdend slijppoeder; het verrichten van schilders werkzaamheden, daaronder begre pen de bereiding of de bewerking van loodhoudende plamuren, stopverf of kleur stoffen. Verder vergiftiging door kwik, door kwikamalgaam en kwikverbindingen met de onmiddellijke gevolgen van zulk een vergiftiging, wanneer de vergiftiging het gevolg i» van: het bewerken van kwik be vattende ertsen; het vervaardigen van kwikverbindingen; het vervaardigen van weeg- en laboratorium-toestellen; het ver vaardigen van grondstoffen voor de hoeden- labricage; het vergulden in het vuur; het gebruiken van kwik-luchtpompen bij de vervaardiging van gloeilampen; het ver vaardigen van slaghoedjes met knalkwik. Verder worden nog onder beroepsziekten gerangschikt miltvuur, wanneer dit het gevolg is van het in aanraking komen met door miltvuur besmette dieren; hel omgaan met dierlijk afval en het laden en lossen van goederen; de mijnwormziekte, wanneer zij bet gevolg is van ondergrondschen mijn- arbeid; de peesschede-ontsteking; de hitle- beroerle; de zonnesteek en de blaar. Voor de Land- en Tuinbouwongevallenwet wor den onder beroepsziekten verstaan de be vriezing; de hitteberoerte; de zonnesteek; de peesschede-ontsteking, de maaiersarm; de melkerskramp; de mond- en klauwzeer- achtige Infecties; het miltvuur en de blaar. Deze ziekten Hu worden voor de toepas sing der beide ongevallenwetten gelijk gesteld met ongevallen, overkomen in verband met de dienstbetrekking, wanneer deze hel gevolg zijn van de bovengenoemde werkzaamheden of voor zoover verband geacht kan worden te bdstaan tusschen de ziekte en de dienstbetrekking. Wanneer het tegendeel niet blijkt, wordt dit verband geacht te bestaan, indien zich binnen een bepaalden lermijn de ziekte openbaart. Deze termijn wordt niet in het ontwerp ge noemd, maar wordt bij algemeenen maat regel van bestuur vastgesteld. Wanneer nu een werkman door een beroepsziekte wordt aangetast en hij de bovengenoemde werkzaamheden achtereen volgens in meer dan één dienstbetrekking heeft verricht, dan zal, volgens dit ontwerp" de ziekte geacht worden een gevolg te wezen van de werkzaamheden in de laatste dienstbetrekking verricht. Ook de voor laatste dienstbetrekking kan daarvoor in aanmerking komen, indien de ziekte zich binnen een bepaalden tijd openbaart, zoodat duidelijk is, dat ze reeds van ouderen datum ie. Niet alle ziekten, welke hier genoemd werden zijn specifieke beroepsziekten. Zij kunnen ook optreden geheel los van de dienstbetrekking. Maar aan de andere zijde staat ook vast, dat de kans van optred-n dezer ziekten gloor het dienstverband wordt vergroot Zoo bijv. de zonnesteek. De arbei der toch. die iD verband met zijn dienstbe trekking zwaren lichamelijken arbeid in bet open veld onder abnormaal hooge tem peratuur moei verrichten, staal daarbij in verhoogde mate bloot aan het gevaar door een zonnesteek Ie worden getroflen Treedl inderdaad deze ziekte op, dan is toch onge twijfeld sprake van een ziekte, welke in on middellijk verband staat met den beroeps arbeid van den betrokken arbeider Ditzelfde geldt eok van enkele andere op deze lijst voorkomende ziekten. Hel ware misschien niet ongewenscht ge weest, wanneer de vaststelling van deze niet bij de wet maar bij een algemeenen maatregel van bestuur geschied was. Het was dan ook gemakkelijker geweest om ziekten weer te schrappen of andere daarbij le voegen. De vraag kan natuurlijk gesteld worden of deze uitbreiding niel groote lasten mei zich mede zal brengen. "Hel schijnt, dat dit ge vaar niet te duchten ia. Wel kan de Minister nog geen becijfering geven. Maar groot zul len ze volgens bepaalde aanwijzingen met zijn. Kwik loch wordt in ons land nog na genoeg niet bewerkt. Dit de jaarverslagen van den Hoofdinspecteur der Mijnen blijkt, dat gemiddeld per jaar zeven gevallen van mijnwormziekle zich in ons land voordoen. Terwijl ook uit de ongevallenstatistiek voor de tijden, waarin een hittegolf heerschle, niet blijkt, dat het aantal gevallen van zonnesteek en hitteberoerte in land- en tuinbouw zware geldelijke lasten op de Be- drijfsvereenigingen heeft gelegd Verschil lende Bedrijfsvereenigingen toch hebben reeds de peesschede ontsteking, bevriezing, hitteberoerte zonnesteek en blaar opgeno men onder de ongevallen in land- en tuin bouw. waarvoor uitkeering enz. wordt ver strekt 8 KANKER. Weinig woorden maken zooveel indruk, als dat waarmee bovenstaande ziekte wordt aangeduid. Daarvoor bestaan verschillende redenen. Een van persoonlijken aard is de angst, welke vooral in ons land voor die ziekte vrij algemeen wordt aangetroffen. Ten deele komt die angst weer voort uit de sociale beteekenis. Immers, van duizend levende menschen sterft er elk jaar meer dan één aan kanker en van tien sterfge vallen op gevorderden leeftijd komt er één op rekening van deze afwijking. Door sommigen wordt het daarom afge keurd, er over in het publiek te schrijven of te spreken. Zeker valt niet te ontkennen, dat bij enkele lezers of hoorders de vrees voor de ziekte vergroot zal worden. Maar juist in dezen tijd, nu pas een congres over het onderwerp in Engeland is gehouden is het practisch toch onmogelijk om er geheel het zwijgen toe te doen. Maar men kan ook zoo redeneeren, dat het een gevaarlijke tactiek is, den vogelslruis waardig, om elke bespreking van het gevaarlijke onderwerp te vermijden en dat het de voorkeur verdient het gevaar rustig onder de oogen te zien» waarvoor als eerste eisch moet gelden, dat men het leert kennen in zijn ware gedaante, vrij van elke overdrijving of scheeve voor- slelling. Zelfs zullen wij straks zien, dat de angst ten deele ook nog nuttig kan zijn. Omtrent kanker is wel veel bekend, maar ongelukkig heeft men het nog niet zoover welen te brengen, dat men weet hoe. het ontstaat Dit is begrijpelijkerwijze voor do geleerden, die zich in het bijzonder met de studie van dit vraagstuk bezig houden, een sterke prikkel. Velen zullen dan ook niet rusten voordat de oorzaak gevonden is. Wij welen, dat kanker een gezwel vormt, opgebouwd uit cellen, die er precies zoo uit zien als andere, die in gezond weefsel voor komen, alleen met dit onderscheid, dat wij ze nu vinden op plaatsen, waar dat weef sel juist niet thuis behoort. Het begint uiterst langzaam, met een heel klein plekje. Bijna alle organen kunnen er door getroffen wor den, al zijn er ook sommige, die een zekere voorkeur schijnen le genieten, zooals de vrouwenborst, de slokdarm, de lip en be paalde deelen van het spijsverteringskanaal. Als het kleine gezwel er eenmaal is, groeit het steeds verder en stoort zich daarbij in het geheel niet aan de ligging der andere weefsels. Aan zich zelf overgelaten, over wint het alle hinderpalen en de groei van het gezwel zet zich voort, terwijl het de weefsels, welke het op zijn weg ontmoet, vernietigt. Nadat het een zekeren tijd gegroeid is, treden ook algemeene verschijnselen op. De patient begint te vermageren, wordt spoedig vermoeid, maar dan bestaat het gezwel in den regel al betrekkelijk lang. Tot de later optredende verschijnselen behoort ook een soort uitzaaiing van het gezwel in iets verderaf gelegen lichaams- deelen. Het eerst worden op deze wijze de in de buurt gelegen lympheklieren getrof fen. In de latere stadiën wordt h'ét lichaam steeds zwakker en onder het beeld van to tale uitputting komt het einde. Een specifiek geneesmiddel is niet be kend. Misschien zal het nog eenmaal ge vonden worden, wanneer het gelukken mag, de oorzaak te leeren kennen. Maar dat e*?n zoodanig afdoend middel voor alle gevallen niet tot onze beschikking staat, beteekent nog niet, dat wij machteloos staan in den strijd. Zelfs kan zeer veel gedaan worden in het allereerste tijdperk Zooals reeds gezegd, blijft het gezwelletje in den eersten tijd geheel beperkt tot de plaats van ontstaan Zoolang er nog geen uitzaaiing heeft plaats gevonden, kunnen wij op goede gronden radicale genezing ver wachten. wanneer de zieke plek wordt ver wijdert. Omdat de groei plaats heeft in elke mogelijke richting, weet men nooit, hoever deze al gevorderd is. Daarom neemt de chirurg het omgevende weefsel veiligheids halve zeer ruim mede. Inderdaad wordt al dus menigmaal volledig succes geboekt. Het za! echter duidelijk zijn. dat het van het grootste belang is, dat de patient zoo spoe dig mogelijk naar den dokter gaat en dat deze ook zoo spoedig mogelijk den chirurg te hulp roept. Hier is het dat de vrees voor kanker reddend kan werkeii, In het begin heeft de patient van het gezwel uiterst wei nig hinder. Een roofje aan een lip staat nog leelijk, maar een klein knobbeltje in de borst, dat volstrekt geen pijn doet. wordt zoo gemakkelijk met nonchalance behandeld. In vele gevallen is het alleen de vrees voor kanker, welke den patient naar den arts drijft. Natuurlijk worden op deze manier vele onnoodige bezoeken gebracht. Soms is de vrees zoo groot, dat elk puistje, elk schrammetje, een mee-eter en andere klei nigheden van den meest onschuldigen aard reeds met wantrouwen worden aangezien. Wanneer op deze wijze honderd bezoeken onnoodig worden afgelegd, dat hindert nog niet, indien één ernstig geval vroeg genoeg behandeld en zoodoende genezen wordt. Maar daarvoor is noodig. dat de angst voor de ziekte de angst voor het mes over wint. Zoo niet. dan ontstaat het gevaar, dat men zich inlaat met kwakzalverij. De door de kwakzalver toegepaste middelen zullen op zich zelf geen kwaad doen. Maar do gunstige tijd voor ingrijpen verstrijkt en nérgens is hel meer waard dan hier. dat wie vlug helpt, ook goed helpt. Op het con gres te Londen schijnt, dat sommige huis artsen te lang wachten met den chirurg er bij te halen. Maar dat betrof, geloof ik, niet Nederland. In den laatsten tijd zijn nog andere be- handelingsbewijzen toegepast, en wel met goed gevolg, in gevallen, waar operatie niet of niet meer mogelijk was Zonder twijfel hebben uitstralingen van radium en van de Rontgenbuis invloed op de kankercellen, in dien zin. dat de cellen afsterven, of althans in hun groei belangrijk belemmerd worden. Het komt er dus maar op aan, te weten wel ke stralen, in welke intensiteit en hoe lang, men gebruiken moet. Op dit gebied is in den laatsten tijd ontzaglijk veel gewerkt en het is te begrijpen, dat het voor die werkers een groot genoegen was, in Londen met el kaar van gedachten le kunnen wisselen en wederzijds hunne ervaringen mededeelen. De vrees voor de ziekte zal er zeker wel toe hebben bijgedragen, dat van particu liere zijde voor dit onderzoek zulke belang rijke sommen beschikbaar zijn gesteld. Voor al in Engeland en Amerika. Maar ook ons land blijft niet geheel ten achter, getuige het Anthonie Leeuwenhoekhuis te Amster dam, dat, voornamelijk op aandrang van prof. Rotgans, eveneens in hoofdzaak door particuliere bijdragen i9 opgericht en dat ge heel aan onderzoek en behandeling van de ziekte is gewijd. Gewoonlijk wordt beweerd, dat de sterfte aan kanker toeneemt Als dit waar is, moet, lettende op de over het algemeen betere en meer slagende behandeling, het aantal ziek tegevallen verbazend zijn gestegen. Wij moeten met deze cijfers echter voorzichtig zijn. Wij zijn than9 veel beter in staat dan vroeger, zoowel bij het leven als na den dood om kanker te onderkennen en van andere toestanden te onderscheiden. Daar komt nog bij. dat vroeger, toen het attest van over lijden om zoo te zeggen publiek bekend werd, niet onwaarschijnlijk de arts, in verband met de kankervrees, de doodsoorzaak heeft gecamoufleerd, om bij -de familie van den overledene geen ontsteltenis op te wekken. Zooals gezegd, geloof ik niet, dat die ge- heimdoenerij over het algemeen nuttig mag heeten. Ook hier zal men met de waarheid het verst komen. Ook in dien zin, dat onge motiveerde bezorgdheid wordt voorkomen en dat door juist inzicht men de zaak in haar ware verhoudingen leert bezien en dienover eenkomstig weet te handelen. Dat wil dus zeggen: bij onzekerheid over een ontdekte afwijking dadelijk naar den dokter, als het noodig is. niet aarzelen zich te laten ope- reeren en in geen geval kostbaren tijd ver liezen met kwakzalverij. Als ieder zoo han delde, zou het getal volkomen genezingen nog veel grooter zijn dan het nu al is. H. A. S. Met het nobele gebaar, Frankrijk eigen, heeft het de nagedachtenis gehuldigd van Joseph Paillard die zijn leven gaf bij een poging ter redding van twee Fransche toe risten. A litre poslhume is hem verleend de gouden medaille „des belles actions. Een sympathieke daad, welker waarde nog ver hoogd wordt door het feit, dal de Fransche consul-generaal zich persoonlijk vervoegde bij madame Paillard om haar officiéél m kennis te stellen van de onderscheiding haar overleden zoon toegekend. Den ge broeders Fioroli, die zich bij die gelegen heid niet minder verdienstelijk gedroegen viel ook een Fransche decoratie ten deel. En Genève heeft zich ook niet onbetuigd ge laten en de moeder van Paillard, zoowel als de beide Fioroli, een zilveren herinnerings bord geschonken, versierd mei de wapens van het canton en een toepasselijke inscrip tie. Bovendien is door de Alpenvereenigin- gen en enkele particulieren een kapitaaltje bijeengebracht om madame Paillard, die in haar zoon tevens den kostwinner verloor, de zorg voor den ouden dag te verlichten. Wij willen hier eenige staaltjes vermel den van de lichtzinnige en vaak onbenul lige wijze, waarop sommigen zich in het gebergte wagen. Zoo de geschiedenis van een ondernemend jongmensch die, gesloken in een keurig colbertje, met prachtige lage schoenen, een „chapeau melon" (dophoodje, iels wal in de bergen vrijwel gelijk staat met zich bij ons op het ijs vertoonen met 'n hoogen hoed, en wat je onmiddellijk tot een zoon van het groote vaderland stem pelt) tegen een beruchten top opklauterde. Hoewel in plaats van met den onontbeer- lijken piolet of bergstok slechts gewapend raet een parapluie kwam hij wonder boven wonder zonder zijn nek te breken op een smal plateau, waar een „gendarm" (steile onbeklimbare rotsmuur) hem het verder gaan belette. Maar terug ging ook niet Zonder stevig bespijkerde zwaar bezoolde bergschoenen en zonder steunstok zou de afdaling langs die helling zelfs voor een er varen alpinist een kunststukje zijn. Niet voorzien van eenige levensmiddelen, zon der de minste beschutting tegen de koude moest hij in doodsangst daar den nacht doorbrengen. Half bevroren en totaal uitge put werd hij den volgenden dag ontdekt door eenige gidsen, welke hem met veel moeite en niet zonder gevaar naar beneden transporteerden. Niet veel beier verging het eenige da mes-studenten, waaronder een landge- nootje, die bij het vallen van den avond een berg afdaalden onder den rook van Genève. Om den weg af te korten verlieten ze het bekende en veilige voetpad en waag den zich op een helling, die ten slotte ein digde bij een loodrechte rotsspleet. Ook voor hen was terugkeer onmogelijk en met hun vieren moesten ze bivakeeren op een platten steen van slechts een paar M2. groot, zoo klein dat ze zich ternauwernood konden bewegen, zonder gevaar te loopen in .den afgrond le vallen. Daar hun afwezig heid reeds spoedig gesignaleerd was, ging bij het krieken van den dag er een red dingsbrigade op uit. die ze spoedig ontdekte, maar slechts met behulp van touwen uit hun benarde positie wist te redden. Zelf heb ik het eens meegemaakt toen we onder geleide van een gids een kleine excursie over een glacier ondernamen Op zekeren afstand werden we gevolgd door een paar heeren. blijkens hun kleedij gees telijken, die aldus vat» de diensten van onzen „gids hoopten te profiteeren op wei nig kostbare wijze. Let er eens op, zei onze leidsman, toen hij ze in de gaten kreeg, „die krijgen nog een ongeluk. Dat zijn geen menschen om alleeD over een glacier ie gaan." Die voorspelling werd bewaarheid, al liep het, dank zij onzen gids, beter af dan hij voorspeld had Want toen wij goed en wel onze traversée volbracht hadden moest de gids weer terug om de geestelijken, die gevangen zaten op een ijsblok en van daar om hulp jammerden, op veilig terrein te brengen. Daar heb je het al, zei de gids ver ontwaardigd. Nu moet ik mijn botten weer wagen, omdat zij te gierig zijn ons te beta len. Ais ze er met een kouden neus afko men mogen ze dankbaar zijn Vorige week heeft een Engelsche dame het zelfde grapje uilgehaald en is daarbij in een ijsspleet ge rold. Met zijn zessen hebben we haar er uit gekregen enhet heeft haar duiten ge kost." Ik vrees dat de kapelaanljes, toen ze zonder ongelukken op de veilige moraine geland waren, ook aardig hebben moeten bloeden. In dit opzicht zijn dieren verstandiger dan de homo sapiens. Een gems, een geit, een schaap en zelfs een koe weet precies hoe ver ze gaan kan. Maar dezer dagen is toch ook een kudde schapen, anders klauteraars bij uitnemendheid, een ongeluk overkomen. Zonder herder, dus feitelijk zonder gids hadden ze een excursie ondernomen. Steeds hooger en hooger klimmend kwamen ook zij op een punt, waar ze niet verder kon den en van waar ze niet terug durfden. Jammerlijk zijn ze daar van honger en dorst omgekomen. De herders hadden ze le ver geefs gezocht en ze werden slechts gevon den, doordat de aanwezigheid van een on gewoon aantal roofvogels op een bijna on toegankelijke rols de aandacht trok. Toen de herders met ongeloofelijke moeite naar boven klauterden vonden ze slechts wat de arenden nog van de schapen over had den gelaten. Wanneer we zoo lezen van menschen die bij een val in de bergen het leven verloren, dan stellen we ons voor dat die ongelukkigen tijdens het vallen duizen den angsten doorslaan. Het blijkt echter dat deze voorstelling onjuist is, want een enquête ingesteld bij personen, die in een dergelijke situatie verkeerd hebben, maar door een toeval er het leven afbrachten vees het tegendeel uit. Klarer, Heim en andere onderzoekers deelen daarover het volgende mede. „Die menschen beweren gedurende het vallen angst noch wanhoop gekend te hebben. Hoewel ze ten volle van hun toestand bewust waren en elk oogen- blik den dood verwachtten, schikten ze zich met volkomen berusting in hun lot. Het be wustzijn bleef ongestoord en ze dachten zelfs bijzonder snel on helder, recapituleer den in enkele seconden hun geheele leven. Ze hadden het gevoel, alsof ze vlogen en ondervonden zelfs in het moment, dat ze op de rots of in de sneeuw neerkwamen geen de minsle pijn. Die trad eerst veel later op. Velen hadden gedurende het vallen een heerlijke muziek gehoord, vermoedelijk het gevolg van een geleidelijk toenemende ver stikking, waarvan ze zich evenwel niet be wust waren. Behalve aan tal van persoonlijke onge lukken is de buitengewone droogte en hitte van dit jaar ook nog aan andere zaken debet. Gelijk le verwachten is, drogen tij dens die periode vele bronnen in het ge bergte op. Vreemder echter is het, dat en kele bronnen welke sinds jaren geen droppel water meer leverden, toen weer in werking traden om, wat nog vreemder was, bij in vallende regenbuien opnieuw te staken. Men meent dit aldus te kunnen verklaren: 's zomers nemen de meeste gletschers ten gevolge van smelting in omvang af, behalve sommige, welke dank zij een. beschutte lig ging slechts in geringe mate aan de zonne stralen zijn blootgesteld. Door de langdurige hitte van dezen zomer is er een massa van de Z.g. eeuwige sneeuw verdwenen, waar door enkele dieper gelegen gletschers of ge deelten er van niet meer door de sneeuw beschermd worden. Daardoor trad ook daar smelting op, met het gevolg, dat bronnen, die in normale tijden droog liggen, opnieuw gevoed werden en weer functioneerden. Bij regenval echter daalt boven de temperatuur in sterke mate en vormt er zich opnieuw sneeuw, waardoor de smelting in de diepere deelen van de gletschers weer ophoudt en gelijktijdig daarmede de voeding van die bronnen. De excessieve droogte neett nog andere, ernstiger gevolgen, namelijk het ontstaan van barsten en scheuren in den bodem, welke de oorzaak kunnen worden van bergverschuiving en aardstorting. Zoo iets is dit jaar in Tessino gezien waar een berg de Montre Aroedo aan den kuier is ge gaan, zij het ook slechts langzaam aan. Voor de in de nabijheid gelegen dorpen is is zoo'n wandelende berg geen prettige buurman want men weet van te voren nooit, hoever hij zijn wandeling zal uit strekken Weliswaar kan zoo'n beweging elk ooeenblik tot staan komen, maar men blijft er onder de voortdurende bedreiging van een aardstorting, welke misschien pas na jaren, na een eeuw of langer, maar mis schien ook morgen of overmorgen kan plaatsgrijpen Voorzichtigheidshalve hebben daarom de autoriteiten den bewoners van enkele gedeelten van dien berg aangeraden, hun chalets te ontruimen. Voor de aangren zende dalen werd dit nog niet noodig ge acht. Erg breed heeft de bevolking van die eenzame hoogdalen het in den regel niel. Ze voeren daar een zwaren strijd voor het be staan. De bodem is er 9chraal, de winter lang en streng. Hooge sneeuwval, gevaar voor lawinen sluit die nederzettingen een gedeelte van het jaar af van de rest van de wereld. Geen wonder dus, dat daar sinds lang een groole neiging tot emigratie bestaat en dat velen reeds hun heil gezocht hebben aan de andere zijde van den Oceaan. Die ontvol king wordt hier met leede oogen gezien en daarom doet de Confédératie alle moeite het lot der bevolking daar le verbeteren.Maar hel is te begrijpen, dat wanneer bij al de ongunstige bestaansvoorwaarden zich ook nog het gevaar voegt op een goeden dag met alle nebben en houden onder een bergstor- ting, bedolven te worden, de lust den le vensstrijd op hel vaderlijk erf tot het einde vol te houden er niet grooler op wordt. 'I Is dan ook le vreezen dat, alle pogin gen van hoogerhand ten spijt, de ontvolking van die prachtige maar onherbergzame hoogdalen in Tessino en elders niet tot slaan zal komen, maar dal die dalen weer verzinken zullen .in de eenzaamheid, waarin ze voor vele eeuwen verkeerden. Genève, Sept. 1928. Dr. KLAUS. DE DILETTANT. Op een hoogst origineele manier kon Louis Bouwmeester met dilettanten om springen, die „naar het tooneel" wilden 't Was zoo vertelt de Indische Post op de kermis in Groningen. Een brave boerenzoon, die op vele rederijkerijen on- verwelkbare lauweren geplukt had en hij familie en kennissen voor een genie gold. moest en zou bij Bouwmeester debuteeren. Louis, die dadelijk zag wat voor vleesch hij in de kuip had, en wel van dien last post af wou, zei: .„Goed, maar dan moot je eerst proef afleggen, morgen na de re petitie.' Het jongmensch, verrukt, was den vol genden dag prompt aanwezig. „Welk genre is je fort? informeerde Louis belangstel lend. De aanstaande Talma lachte zeifin - wusl. Hij had geen bepaald genre, was van alle markten thuis. „Prachtig", zei Louis tevreden. „Dan be gin je maar met een gedicht, dan geef je een stuk proza cn je eindigt met wat luim. Ga daar op het tooneel staan. Wacht, tot wij in de zaal zilten. We zeggen niets, je gaal je gang maar." De brave rederijker, zeker van zijn succes staarde de donkere zaal in. Uit een loge klonk Bouwmeester's welbekende stem: „Beginnen". Daarna was het overal dood stil, behalve op het tooneel, waar de stevige Groninger met de noodige pathos aan de „Nova Zcmbla" van Tollens begon. Met zijn fragment gereed, wachtte hij op een#g toe ken van goed- of afkeuring uit de zaal. Niet 't geringsle geluid drong tot hem door. Was men onder den indruk? Bouwmeester's wensch indachtig, ging hij tot 'n stuk dra matisch proza over om, toen ook dat met doodsche stilte ontvangen was, met een komische monoloog te besluiten. Het nijvere jongmensch was circa drie kwartier aan het woord geweest. Nog steeds vernam hij niets uit de duisternis daar voor hem. Nu werd het hem toch wel wat bang om het hart. Beraadslaagden de rechters in stilte over zijn toekomst? „Is het nu genoeg, meneer?" vroeg hij bescheiden. Geen ant woord. „Wilt u misschien nog een stuk?" informeerde hij minzaam. De zaal bleef zwijgen als het graf. De declamator, totaal van de wijs, kreeg eindelijk een zwaar ver moeden. „Is er niemand?" riep hij met trillende stem. Ook die vraag werd niet beantwoord, om de eenvoudige reden, dat hij gelijk had. Reeds bij de eerste regels van Nova Zembla had Bouwmeester met zijn getrouwen sluip- teenend de plaat gepoetst en hij dronk ge noeglijk zijn bittertje, terwijl de brave rede rijker zich in alle genres stond uit te sloven voor een collectie zeer geduldige stoelen. Slechts een schoonmaakster, die haar stof fer en blik op den engelenbak vergelen had, woonde de proefaflegging bij en uit haar mond weet de tooneelwereld de bijzonder heden van deze leerzame historie. De kunstzinnige boerenzoon is tot zijn veestapel en zijn gezonde bezigheden terug gekeerd en zal den grooten Bouwmeester wel steeds dankbaar geweest zijn, dat die hem de wereld van schmink en voetlicht ontzegde! LEIDEN, 9 Sept. Botermarkt. De prezen waren heden: prima fabrieksboter f.2.25 per K.G.; prima boerenboter van f. 2.35 tot 2.45 per K.G.; goede boerenboter v. f. 2.20 tot 2.30 per K. G.: aangevoerd 06/8 en ^3/16 vaten, Wegenue 1240 K.G. Handel matig. Aan de turfmarkt waren de prjjzen per 1000 stuks f.8 tot f.9. ALPHEN AAN DEN RIJN, 28 Sept. 1928. Spinazie f. 9.50f 11.30; Heerenboonen f24 f.27: Snijboonen f.15f.19; Spekboonen f-15f.16; Postelein f. 5.70f.6, Maagde peren f. 2.20; Knolperen f. 10.20; Witte Ko zijn f. 15.10. Guldewijn-appelen f. 12.30 Goudr f. 30.40; Bellefl. f.19; Uien f 5.20— f. 6.70 alles per 100 K.G.; Peen f. 6f. 9.20; Kroten f. 2.50—f.3; Andijvie f. 1.80—f. 3.60 alles per 100 bos; Kropsla I f 3f 4: Bloem kool I f 10.20—f. 15.40; Bloemkool II f.3 f.5; Savoyekool f.8f. 10.30; Roodekool f. 8f. 12.10; Meloenen f.21—f.29 alles p. 100 stuks. Eierenveiling, 27 Sept. 1928. Aanvoér 462 stuks. Prijzen per 100 stuks: kipeieren f.8f.9 20; Eendeieren f. 6.60f 6. KATWIJK a. d. RIJN, 28 Sept. Uien per 100 K G. f. 6.707. Peen per 100 K.G. f. 2.80-4. Bloemkool 1 per 100 f. 17.50-23. Roode kool f. 12.80. Gele kool f. 12.60 13.10. AanvoeT 24300 bloemkool. 2800 bos peen. RIJNSBURG, 28 Sept. Bloemenhandel. Betaald werd voor Gladiolussen waarvan maar kleine partijtjes meer komen f. 0.45 0.90, Pompon-Dahlia's f. 0.40—0.60, Dahlia's f. 1.403, Zinia'8 f. 0.300.90, Asters zijn in goede kwaliteit gevraagd, blauwe f. 0.24 0.34, idem rood f 0.200.28, idem wit f 0.320.43. Helianthus f. 0.500.70, idem klein f. 0.20—0.30 de laatste Montbretia's gaan voor f. 0.12—0.14, Scabiosa f. 0.60 0.80, Anjers f. 0 901.30, Lilyputters f. 46 per ICO bos, Herfstasters f. 57 peT 100 bos, Gele Chrysanthemums f. 3—5. ROELOFARENDSYFEX. 28 Sept. 1928. Tomaten 26.50; Natuur-tomaten 1.80 3.4-0: Bloemkool 6 cent per stuk. Sla 1.80 per 100 krop; Snijboonen 752 25- idem (stek) 1530 cent- Kassnijhoonen 3.-0 3.55; Tdem (stek) 1.75; Prinsenboonen 2.25 3; Witte pronkboonen 90 cent per 10 K.G.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1928 | | pagina 19