VOOR DE JEUGD LEIDSCH DAGBLAD 69ste Jaargang Een kleine schipbreukeling. Vrijdag 21 September 1928 No. 38 ill t t i i t i i t t t t t t i lil Naar het Engel9ch van F. SPENCE. Beknopt bewerkt door G. E. DE LILLE HOGERWAARD. 11) Vervolg van Hoofdstuk XL Nooit zou Chris den kouden en donke ren boottocht vergelen noch de spoorreis, die er op volgde. Hongerig en over zijn gnheele lichaam bevend zat hij in een hoekje der copé, zonder dat hij iemand had om eens mee te praten, want Job sliep vast. Het eenige. wat hem opvroolijkte. was de gedachte, den volgenden dag Oom Tom terug te zien Maar ook aan de langste en vervelendste reis koml een einde en eindelijk stond de trein dan toch aan een der groote Londensche stations stil. Job werd nu wakker. .Ziezoo, geeft mij een hand," zei hij niet onvriendelijk. Chris liet zijn hand nu in die van Job glijden. Het scheen, of hij weer nieuwen moed kreeg, maar zijn voeten deden hem erge pijn en hij was doodmoe, lang voor dat zij hun bestemming bereikt hadden. Job leidde hem door wat Chris als een eindelooze opeenvolging van straten voor kwam, vanwaar allerlei vreemde geluiden tot den jongen doordrongen, die hem de den huiveren Het was heelemaal donker, toen Job eindelijk bleef stilstaan voor een herberg en een eigenaardig gefluit liet hooren. In de eerste oogenblikken kwam er geen antwoord, maar daarna ging de deur langzaam open en keek een man omzich tig in de duisternis. ..Ben jij het, Job?" vroeg hij met schorre fluisterende stem „Ja, natuurlijkl Laat ons gauw binnen we zijn bijna bevroren en uitgehongerd ook!" „Kom dan maar; je kent den weg." Een oogenblik later werd de deur weer gesloten en stond Chris in een klein, slecht verlicht vertrek, dat onaangenaam rook naar Tabakswalm en slecht bier. Ter wijl de jongen opkeek naar den man die hem binnengelaten had, verhelderde een glimlach plotseling zijn vermoeid gezicht en zei hij: „O, u bent de broer van Job, die in Stone-End geweest is. Ik wist niet, dat we naar u toe gingen, maar ben blij, dat Oom Tom mij bij u wil aantreffen, omdat ik li ken." Er was iets in het onschuldige vertrou wen van den jongen, waardoor Bob ge roerd werd. „Ja", zei hij, weinig op zijn gemak. ,,'t Is altijd een goed ding, als je oude kennissen ontmoet, 't Was Job, die je wilde verrassen." En blij, zich aaD de tegenwoordigheid van den jongen te kunnen onttrekken, ging hij naar de trap en riep: „Mariel Marie I Kom beneden! Wat voer je boven toch uit?" Er klonken haastige, naderende voet slappen en even later verscheen een bleeke, magere vrouw, met oogen. waarin voort durend vrees te lezen stond. „Riep je?" vroeg zij onderdanig. „Ja en als je niet zoo oliedom was, zou je uit je zelf gekomen zijn. Neem dezen jongen mee en wijs hem zijn bed op zol der." „Hij zal eerst wat willen eten," zei zij, het voor één keer wagend haar eigen mee ning te zeggen. „Geef hem dan wat te eten," zei haar man. Marie Truscott nam Chris bij een hand en zei vriendelijk: „Kom maar mee naar boven, vent Be zaj je daar wat eteD brengen. Je zult wel koud en hongerig zijn." Chris ging graag met haar mee Er was iets in het gezicht der vtouw, dat hem aan Tante Rutli herinnerde. Zij bracht hem naar een hokie oo zol der, waar alleen een bed stond. Chri9 was echter niet gewend aan mooi ingericht kamers en bovendien te moe om iets an ders te zien dan het bed, dat er in zijn oogen genoeg aanlokkelijk uitzag „Kleed je maar vlug uit." zei de vrouw, „dan zal ik in dien tijd wat eten voor je halen." Chris deed nu, wat de vrouw zei en lag juist in bed, toen zij terugkwam met een kom, die in warm melk geweekt brood be vatte. „Eet dit," zei «ij: „je zult er door en door warm van worden." Zoo was het ook en aangenaam ver kwikt legde Chris zijn hoofd op het kus sen, in de verste verte geen kwaad ver moedend Weldra was hij vast in slaap. Met tranen in de oogen stond Marie haar hem te kijken, maar toen zij hoorde, dat haar man haar opnieuw riep, ging zij weer naar beneden om hem en Job te be dienen. Het was reeds bijna middag, toen Chris den volgenden dag wakker werd. In de eerste oogenblikken kon hij zich maar niet te binnen brengen, waar hij was of wat er met hem gebeurd was, maar onder het aankleeden schoot alles hem weer te bin nen En zijn viool opnemend, rende hij naar beneden om te zien. of Oom Tom alge- komen was. Er was echter niemand en niet wetend, waar hij heen zou gaan. liep hij het vertrek binnen achter de gelagkomer, waar hij den vorigen avond geweest was. Die zag er, zoo mogelijk, bij daglicht nog vuiler en akeliger uit dan bij avondlicht en er kwam plotseling een gevqpl van groote verlatenheid en vage ongerustheid over hem. Hij liep naar het raam en. keek uit in de straat. Juist sloeg hij een troepje kinderden gade. dat daar speelde, toen hij de stem van Job hoorde: „Hel heeft geen zin er langer over te praten," zei hij ,De jongen kan niet meer terug. Tom Smith zou het vast en zeker bij de politie aangeven en dan zou ik er niet gemakkelijk afkomen." „Maar hij kan met het circus van Jervy door het land trekken." luidde het ant woord. ,,'k Zou wel eené willen zien dat Tom Smith hem dan vond Je zegt zelf dat niemand je in Stone-End gezien heeft Je bent ook zoo vreeselijk bangl En ik ver-, zeker je dat de jongen ver genoeg hier van daan zal zijn. véór Tom uitgevonden heeft, waar Bob Truscott woont Tom is boven dien niet slim genoeg om te weten, hoe hij de zaak moet aanvatten om den jongen op te sporen Hij kent den naam van de herberg zelfs niet eens." Het duizelde Chris plotseling. De kamer, de stoelen, de tafel, alles danste om hem heen en hij moest zich vastgrijpen om niet te vallen Hij begreep maar al te goed dat Job hem wat voorgelogen had en hij er in geloopen was. Eén oogenblik stond hij als aan den grond genageld Toen verzamelde hij echter al zijn moed „Wat er ook gebeurt, ik ga naar Stone- End en Oom Tom terug," zei hij in zich-, zelf. „Hier zullen ze mij niet houden." Behoedzaam sloop hij de kamer uit. De zijdeur stond gelukkig open en in het vol gend oogenblik wa& Chris op straat. 9lechts bezield door één gedachte- Job en Bob Truscott te ontvluchten Hij rende en rende steeds voort, onbewust van de vele ge varen, welke hem in de groote, onbekende wereldstad bedreigen konden fWnrdl vervolgd). Moes, dit is mijn eerste boek, Dat ik zelf kan lezen. Als ik maar mijn best wil doen, Hoef *k niet dom te wezen. Laat eens zien: ik leer op school Lezen en ook schrijven. Veel meer nog!. Maar al9 ik praat, Moet 'k na schooltijd blijven! C. E. de L. H. I

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1928 | | pagina 15