VOOR DE JEUGD
LEIDSCH DAGBLAD
69sté Jaargang
Vrijdag 31 Augustus 1928.
No. 35
ij i>é?Hii:Tïê;ii:>l StITsiï êi?al gliTsl i>i?ii;êi7 ^jfgfS
'•Cm;*' Ti.-JL*oL*^^jL^Lrjb#oL*<Jo-^*J^^^^-uLwJLrx,,-;7TT;«*
n Kleine Schipbreukeling.
111 t 4 t I t t I i t I i I t t t lil
(aar het Engebch van F. SPENSE.
Beknopt bewerkt door
C. E. de Lille Hogerwaard.
Hoofdstuk Vin.
Een Stille Held.
evrouw Gregory was met haar zoon en
in Londen teruggekeerd. De
mevrouw vond de ligging van haar
te huis zóó heerlijk dicht bij het park,
zij nergens anders zou willen wonen.
;ens haar oordeel was er geen prettiger
ts dan dit park voor kinderen denkbaar,
wen en Guy waren het in dit opzicht
met hun grootmoeder eens, doch zij
geleerd, dat het verstandiger was
hun inzichten alleen met elkaar te
ken. Grootmoeder zei altijd dadelijk iets
„kinderen, die steeds ontevreden wa-
dus zwegen zij maar liever tegenover
wat het inwendige van het groote
betrof, waren zij het geheel met Groot-
der een9. Zelfs Gwen en Guy moesten
innen al vonden zij het uitzicht dan
„meer dan saai: niets dan huizen"
„Grootmoeder de mooiste dingen en de
stoelen van heel de wereld
en niemand toch eigenlijk zoo lief was
zij."
et was de morgen na hun terugkeer in
9tad en kolonel Gregory zat alleen te
bijten zijn krant te lezen. Mevrouw
gory gebruikte het ontbijt nooit beneden
kinderen waren er reeds eenigen tijd
klaar.
'lotseling kwam Guy binnen.
Vader," zei hij, „er is een man aan de
r, die u spreken wil. Jan was op het
hem weg te sturen, omdat bij niet
zeggen, wie hij was. Maar hij scheen
zoo vreeselijk jammer te vinden, Vader
meneer Tempelman zei, dat ik u even
gen mocht, of u hem spreken wilt. D&t
t u immers wel?"
had gelijk: ik wil nooit menschen
eken, die hun naam niet zeggen. Waar-
wil je eigenlijk zoo graag, dat ik hem
woord sta, Guy?"
Omdat het hem zoo vreeselijk bedroefd
akte, Vader en en hij ziet er uit als
heer, al waren zijn kleeren dan ook erg
roon. Jan was niets aardig tegen hém."
,Nu, zeg dan maar tegen Jan, dat hij
Q hier brengt en ga daarna naar de leer-
ner, Guy. Het zal hem wel om bede-»
te doen zijn," voegde hij er binnens-
nds aan toe, „maar om den jongen ple-
r te doen, zal ik voor één keer een uit-.
idering maken,"
Colonel Gregory zou echter nog veel
er gedaan hebben om zijn zoontje ge-«
igen te verschaffen.
en oogenblik later liet Jan, wiens ge*
le houding zwijgend protest uitdrukte,
vreemden man binnen. Na zijn meester
wijtend te hebben aangekeken, ging hij
ig naar de keuken, om zijn verontwaar*
ag tegen het keukenmeisje te luchten,
'k Zou er mij niet over in 't harnas ja*
Jan," zei deze. „Iedereen weet, dat de
leheer alles wat hij wil van den kolonel
iaa kan krijgen/'-
Intusschen keek kolonel Gregory, zoodra
Jan de deur achter den vreemde had dicht
gedaan, van zijn krant op en zei op effen
toon:
„Wat kom je vragen? Ik heb niet veel
tijd."
De man trad op den kolonel toe en vroeg
kalm:
„Ken je mij niet meer, Gregory?'1
De kolonel sprong nu plotseling op,
terwijl hij verrast uitriep:
„Ben jij het, Ferguson? Hoe hoe kom
je bier?"
„Ik ben uit de gevangenis ontsnapt en
heb het aan den moed van een visschers-
jongen te danken, dat ik het eiland onge
merkt heb kunnen verlaten."
Kolonel Gregory wist niet, of hij waakte
of droomde. „Je ontsnapte en vluchtte van
het eiland weg?" zei hij eindelijk lang
zaam. „Het klinkt als een wonder. Maar
ze zullen je achtervolgen! Zelfs nu ben je
nog niet veilig!"
„Vrij veiligl De autoriteiten zullen mij
gestorven wanen. Zij weten, dat geen enkele
man mij zou helpen te vluchten en zullen
den kleinen jongen nooit verdenken. Gre
gory, heb jij ook geloofd, dat ik schuldig
was?"
„Geen seconde 1 Ek kende je veel le goed.
De geheele zaak was een raadsel voor mij,
maar ik had altijd het gevoel, dat je je van
van alle verdenking hadt kunnen zuiveren
als je gewild hadt."
Het gezicht van John Ferguson helderde
plotseling op.
„Ik ben blij, dat je mij vertrouwde," zei
hij. En je hadt gelijk: ik had mij gemakke
lijk van alle verdenking kunnen zuiveren."
„Maar waarom ter wereld deedt je
je het dan niet?"
„Heb je heelemaal geen vermoeden, van
wie de handteekening was?"
„Niet in het minst En zelfs al zou Bert
hoe aannemelijk dit ook klinken moge
schuldig zijn, waarom zou j ij dan den
schijn op je genomen hebben? Ik zou nooit
hebben toegelaten, dat jij in zijn plaats
gevangen zat, zelfs al was hij tien maal
de broer van MyTa, mijn vrouw, hoeveel ik
dan ook van haar hield."
„Neen, maar ik hield ook van haar, Gre
gory. Je zult je herinneren, dat wij 9amen
opgroeiden. Zij was de dochter van den
rijken grondbezitter en ik de zoon van den
armen predikant en als een gevolg van de
vriendschap tussohen onze vaders, groeiden
wij bijna als broer en zuster op. Ja, wij
waren meer samen dan Myra en Bert, die
een echte wildebras was, al hield zijn zus
ter dan ook dolveel van hem.
Toen ik ouder werd, gingen Bert en ik
tegelijk studeeren aan dezelfde academie.
Wij zagen elkaar echter weinig. Ik was arm
en moest hard werken; hij was rijk en
maakte veel plezier. Maar dit alles vond ik
niets, daar Myra en ik van elkander hiel
den. Als een donderslag uit helderen hemel
trof mij dan ook het bericht, dat ze met
jou, Gregory, zou gaan trouwen. Ik wist
niet, wat ik deed uit wanhoop en maakte
schulden. De rest is je bekend hoe de
wissel vervalscht werd en de schijn tegen
mij was. Ik wist dat Bert de schuldige was,
maar niemand anders scheen hem te ver
denken en ter wille van Myra zweeg ik.
Mijn vader en moeder waren gestorven en,
niemand bekommerde zich meer om mi?,
Het was dus het beste, dat ik de straf on*
derging. Nu weet je alles!"
„Maar dan ben je de edelste man, dien
ik ooit ontmoette!" riep kolonel Gregory met
met heesche stem uit. „Alleen vergis je je,
als je zegt, dat niemand zich meer om je
bekommerde. Myra trok het zich heel erg
aan en liet mij vóór zij stierf zooals
je weet, beloven je te schrijven en van
haar dood op de hoogte te brengen."
„Toch zou zij veel meer geleden hebben,
als zij geweten had, dat Bert schuldig was^
Bovendien zou het zijn armen vader ge*
broken hebben."
„En de lafaard liet toe, dat jij in zijn
plaats gestraft werdl Na den dood van zijn
vader is hij spoorloos verdwenen, maar
dat verzeker ik jel als ik hem vind, zaL
hij zijn straf niet ontgaan!"
„Je zult hem nijet vinden. Wat zou het
ook baten? Iedereen heeft mij vergeten.
Mijn naam klinkt zelfs vreemd in mijn
eigen ooren: ik ben zoo lang nummer 975
geweest."
„Maar je hebt toch nog een toekomst.'1
.JMeen, ik geloof niet, dat ik eenige toe
komst heb in deze wereld, Gregory. Het
gevangenisleven heeft zijn stempel op mij
gezet en lang zal ik niet meer leven. Ik
zou echter als een vrij man willen sterven.'*
„Maar je bent in ons land niet veilig."
„Daar ben ik ook bang voor."
„Er staat geen andere weg voor je open'
dan Australië. Sta mij toe, dat ik je de
middelen daartoe verschaf."
„Graag, als je mij het geld voor dcü
overtocht derde klas leenen wilt."
Te vergeefs trachtte kolonel Gregory
Ferguson over te halen meer van hem aan
te nemen.
„Maar ik heb niet meer noodig. Alleen
zou ik het op hoogen prijs stellen, als jef
wat voor dien jongen, voor Christoffel
Smith, wilt doen. Vaarwel en hartelijk be
dankt, Gregory,"
„Vaarwel, Ferguson," zei de kolonel me6
heesche stem. „Ik kan geen woorden vin
den om je te zeggen, wat er in dit oogenblik
in mijn hart omgaat."
Vóór Ferguson iets meer zeggen kon,
ging de deur open en trad mevrouw Gre
gory binnen.
„Neem mij niet kwalijk, Eduard," zei zij,
eenigszins verbaasd naar den vreemde kij*
kend, „ik dacht dat je alleen was."
„Het hindert nie_t, Moeder."
En kolonel Gregory drukte op den behi
knop.
„Laat dezen man uit," zei hij tegen Jan,
die onmiddellijk verscheen. Het deed hem
pijn zijn vriend zóó te moeten laten gaan,
maar één blik op het gezicht van den
knecht overtuigde hem van het noodzake
lijke zijner handelwijze.
Even later zei de kolonel tegen zijn:
moeder:
„Guy schijnt groote vriendschap voolj
dien visschersjongen, Christoffel Smith, te
hebben opgevat. Ik zon graag willen, dat u
er iets op bedacht om dien jongen een
vriendelijkheid te bewijzen."
„Wil je dan aanmoedigen, dat Guy
vriendschap sluit met een jongen uit dien
stand?" vroeg de oude dame verbaasd, i
Haar zoon antwoordde hierop:
„Tempelman was bij zonde? met hem ia*