HET NIEUWE POESJE. Aardig Loepje. Kreeg een poesje. Heel'maal zwart als gitl 't Lint alleen was wit! Aardig Loesje Brengt haar poesje 'n Pan vol lekk're pap Poesje eet geen hapll Want het eten, Moet je weten. Is een beetje koud Poesje is wat stout. Bovendien is Poesje zeer verwend: Enkel warme pap heeft zij gekend. HETTY BOREL bijna geen huis met de deugnieten wist te houden als ze eenmaal in zulk een dolle Stemming op school kwamen. Ber was natuurlijk blij den bakkersjongen ïiog even te kunnen zien, en schreeuwde onbehoorlijk luid: „Janus 1 Ja^anus, wij gaan nara zee!' „Ssst," deed juffrouw Swaak. „Zoo, en gane jullie pootje bajen", vroeg Jde jongen met schelsche lach. „Ja-a-a" gilden wij allemaal tegelijk. „Sssst", deed juffrouw Swaak weer. „Dan maggen jelui wel oppassen dat je ÏLiet in Londen terecht komt", grinnikte Janus. „'k Hoop het waar te nemen", zei Theo met 'n tikje tegen zijn pet. „Wat moet ik nou lachen," bromde Hein. „Ben jij de lolligste thuis plaagde ons (Bertje. Weldra kwamen we op een frissche bui tenweg waar de dauw nog als paarlen aan de bloemen en grassprietjes hing, die fon kelden in de zonnestralen. Wij stapten er lustig op aanNu en dan tonorde er een auto voorbij, en de fietsen waren niet te tellen. Ook de tram passeer de ons af en toe. We genoten dus slechts bij tusschenpoozen van de landelijke stilte, en die werd nog opeens ruw verbroken door een luid onharmonisch gezang dat uit één der naburige weiden opsteeg. Wij keken toe, en daar zagen we een troepje zigeunerkin deren, die op hun eigen onbeschaafde ma aier aan 't dansen en zingen waren. Wat zagen de stumperds er uit. Ze liepen blootvoets en de weinige kleeren die ze droegen, zaten vol vlekken en scheuren, terwijl hun de haren ordeloos om 't gezicht hingen. Ik had veel lust om ze mijn grooten zuur- fetok te geven, en vroeg aan juffrouw Swasfc of het mocht. Zij stemde toe, en met een vaart vloog 'de zuurstok over de omheining. Nu regende het weldra zuurstokken, en in minder dan een halve minuut lagen er nog vijf naast. Het waren die van mijn broers en zusjes. Juichend Bprongen de zigeunerkinderen op de zuurstokken toe, en nu zagen wij hoe zij deze in stukken braken en ze onder elkander verdeelden. We gingen verder, nog prettiger gestemd dan te voren, en lachten om bijna alles; Sprongen arm in arm over den weg, of bpeelden krijgertje. Het eenig onpleizierige was, dat juffrouw Swaak cns telkens we 'd er tot de OTde riep. Opgewekt waren wij aan het strand go- komen, hadden samen een kuil gegTaven, en zaten nu in een halve kring; zóó dat allen het. uitzicht hadden op de wijde, groene Vlakte waarover de zonnestralen spelend heen en weer gleden. Ik zat een tijdje in gedachten naar zee le staren, toen juffrouw Swaak mij in de wang kneep. „Wel Bets", vToeg ze lachend, „waar peins jij toch wel over." „Ik denk aan 'n sprookje hetwelk ik voor feenige maanden gelezen heb", bekende ik. „Vertel het eens," verzocht Theo. „Ja ja, vertellen!" riep onze Rie, terwijl fcij in do handen klapte. Ik begon dus te verhalen„Het was een mooie, zonnige dag, de zee was kalm en effen... „Net las nu," viel Ber in. „Ja, net als nu, en daar waren een ont zaglijke menigte gouden nimfjes, die hup pelden over de glanzige zee. Van de kust af, leken het wel een massa gouden loover- ijes die lichtend blikkerden..." „Ook juist als nu", viel Hein wat onge duldig in, „Bets, vertel je nu van de goud- pimfen „Je mocht wel eens wat minder kort aan gebonden wezen, Hein," meikte juffrouw Swaak aan. „Zoo waren ze dan den ganschen 'dag aan 't spelen", ging ik voort, „tot einde lijk de zon op liet punt was onder te gaan, en de goudnimfen-moeder haar kinderen ter ruste riep. Deze gehoorzaamden, en volgden met haar de zon naar 't verre strand om er te gaan slapen." „In Engeland 1" vroeg Ber! ...„Dat stond er niet bij... daar zouden zij dus gaan slapen. Maar één goudnimfje .was er, dat niet dadelijk mee ging, en nog wat bleef dartelen in den vloed, welke nu juist zoo heerlijk koel begon te worden; en dus liet zij zich lustig van het eene golfje op het andere glijden, totdat opeens de zon geheel verdween, en de goudnimfen met haar. Haastig wilde nu het achtergebleven, nimfje zich in de richting spoeden, waar zjj de anderen had zien verdwijnen, doch 't was zóó donker geworden dat ze ten laatste bijna nietB meer onderscheiden kon. Toen verscheen daar aan den hemel een zilverige bol, omgeven van kleine lichte stipjes. De bol was bijna even groot als de zon, maar het licht dat zij uitstraalde was zeer gering, en hierdoor kon ons nimfje dat aan de heldere zon gewoon was, er onmogelijk haar weg bij vinden. Nu zag ze zich omringd door een ontel bare schare van kleine, zilverkleurige we zentjes, die vroolijk dartelden, gelijk de goudnimfen bij dag. Toen zij het mooie, goudkleurige nimfje zagen, drongen zij zich verbaasd om haar heen, en blikten haar vol bewondering aan. „Wie zijt ge toch", vroeg de grootste onder haar, welke de moeder leek te zijn. „Ik ben een goudnimfje," antwoordde de kleine Schreiend, „en ik wil naar moeke, en de zusjes." Het goudnimfje vertelde nu van haar on gehoorzaamheid, en de moeder der zilver nimfjes wilde juist het zonnekind je naar haar eigen familie terugvoeren, toen ze op eenmaal verwaarde, en als een nevel wolkje omhoog steeg. ,,Hoe jammer van dat arme goudnimfje", zeide Rie bijna schreiend, „was ze maar liever weer bij haar moeder en zusjes terug gekomen." „Mij dunkt, dat wanneer ieder kind al- dius bestraft werd bij zijn eerste ongehoor zaamheid, het dan altoos even mistig zou zijn, en we nooit een zonnetje zouden zien," zeide juffrouw Swaak. „Al elf uur", merkte zij op, na een blik op haar horloge te hebben geworpen, „wij moesten nu maar eens wat gebruiken, vindt jelui ook niet?" „Wat moet ik bestellen 1" deed Theo za kelijk, „ijs?" „Ik drink liever koffie," merkte zij weer op, ,,maar kies jelui gerust wat je wilt." „IJs! IJsIJs!" klonk het uit aller mond, en Theo holde fluks naar een strand tentje, om even later terug te komen met een bediende die het verlangde bij zich droeg. Wat smulden we heerlijk! Na een poosje gingen wij met ons ze*i pootjebaden, doch juist toen we den eerst voet in 't water zouden zetten, trok Pr een angstig gezichtje en weigerde met c mee te gaan. We keken verwonderd toe, en juffroi Swaak vroeg haar: „Wat is dat nu, kindj Ben je opeens bang voor het zeewater worden. Vroeger vond je het altijd zoo k om pootje te baden." Proppy kreeg een hevige kleur en st< terde: „Ikke ik ben zoo bang dat... c ik in Londen..." „Terecht kom", voleindde Hem scha! fend, „ha-harha!" Wij gierden het uit om de onnoozelh« !van ons Proppy. „Neen Prop", zei juffrouw Swaak geru ktellend, „daar hoeft je heusch niet ba voor te zijn, want dan zou je die gro< zee moeten overzwemmen en dan nog t heel eind sporen." „Dat zal ik morgen eens aan Janus vi tellen", zeide Ber glunder. Prop was niet angstig meer, doch trapte in het ril nat dat het een lust was. Daar begon de vloed op te komen, allengs grooter wordende, schuimende g< ven sloegen tegen de kust. Hoe leuk was dat, als er zoo'n golf ns je toe kwam rollen, en je een eind n: zich mee nam. Wij klotsten en fepatten d het een aard had. „Pets! Ploeff! Bfl Ploeffl Brr!" Je kon er wel een wijsje bij zingen. „Kinderen, kom, het is bij één en", ri opeens juffrouw Swaak. „Dat kan niet", viel Hein verschrikt u „Als je het niet gelooven wilt, dan mo je maar eens op mijn horloge kijken lachte de eerste, „kom kinders, ga nu me 't is tijd voor de boterham 1" „Ik heb geen honger," pruilde Ber. „Foei, is dat een leelijk gezicht zetten sprak juffrouw Swaak half boos, „ben jij heusch een jongen van de tweede kis Je doet nog kinderachtiger dan Proppy.' „Toe Hein ga nu mee", trachtte Tb deze te overhalen, die eveneens zuur ke< „blijf nu niet zoo koppig staan, straks 1 men we weer terug 1" ,,'t Is vervelend", bromde Hein, „m> goed en wel in 't water staat moet je weer dadelijk uit!" „Voeten afspoelen, en drogen", gebo juffrouw Swaak thans kort, „of wil je k den dag niet meer eten." Dan heb je J* maar drie tellen in zee te blijven 1" Of Heintje eieren voor zijn geld kooi! Na tien minuten ging het duinwatf Op het hoogste duin stond een aa*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1928 | | pagina 12