VOOR DE JEUGD
LEIDSCH DAGBLAD
69slé Jaargang
Vrijdag 17 Augustus 1928
No. 33
têg>>7Hji?7 ït;>>: iisi;:»>ititiin>;ii;i>:7i;ii7f
en Kleine Schipbreukeling.
Een dagje aan 't Strand.
•a»
A
s«
lil #«»«êo»»ê«oóOdö« lli
Naar het Engelsch van F. SPENCE,
Beknopt bewerkt door i
G. E. DE LILLE HOGERWAARD,
HOOFDSTUK VIL
Een Nachtelijk Avontuur.
Toen Chris in het visschershuia terug-
jkeerd was, vroeg hij
„Oom Tom, mag ik vanavond met u mee
p de vischvangst gaan 1"
„Maar jongen I Er zullen later nog go-
oeg nachten komen, die je niet in je bed
ut doorbrengen. Neem hst er maar van,
lang als het kan en bedenk, dat je van
tpen nog moet groeien- Maar je kunt me
elpen met de netten naar de boot te dra-
en de laatste uit te zetten."
„Ik zou zoo vre666lijk graag met u mee
illen g&an."
Tom keek hem een o ogen blik verwonderd
an en zei vriendelijk:
„Je bent toch niet bang, ia het wei
tg niet 1 Maar maar nu ze weg
ijn, is het op eens zoo eenzaam gewor-
n."
„Je kunt, zoodra we de boot uitgeaet
ebben, naar Tante Ruth gaan. Zij zal je
ezelschap houden."
Chris hield niet langer aan. Ooin Tom
cheen hem niet te begrijpen, maar hq nam
Doveel netten, als hij maar dragen kon,
a liep er mee naar het strand. De booten
erden allen gereed gemaakt om uit te zei-
in en tegen dat de laatste uitgezet was,
dieen hij zijn eenzaamheid vergeten etn
ren vroolijk als altijd te zijn.
„Ik ga een bad nemen van ai de rotsen
ij het oude kasteel", zei hij in zichzelf.
Misschien zijn daar wat jongens."
Vlug liep hij over de rotsblokken en neo-
iede daarbij een vroolijk liedje.
Potseling werd er een jacht met volle
eilen zichbaar en Chris keek het na, terw
ijl het in de richting der haven gleed. Hij
ad daar misschien een paar minuten ge-
taan, toen hij een vreemd, klagend geluid
leende te hooren. Hij keek om zich heen,
naar zag niets. ,,Ik heb het mij zeker ver
geld", mompelde hij.
Maar daar was het weer, ditmaal duide-
ijker dan den eersben keer. Chris begreep
lat het kwam uit één der vele grotten,
daar waren.
,,lk zal eens gaan kijken", dacht hq en
ïeuwsgierig wat hij vinden zou, kroop hij
laar een grot. De plotselinge overgang van
lea helderen zonneschijn in deze donker©
uimte was zóó groot, dat hij in de eerste
►ogenblikken niet kon onderscheiden. Met
ijn handen langs de glibberige muren tas-
«nd, vond hij echter toch den weg naar
le nauwe gang, die leidde naar een groot©
talker e spelonk, waar zelfs de golven niet
dienen binnen te durven dringen- Alleen
lijmerige, kruipende voorwerpen schenen;
lier een woonplaats te vinden en Chris
niverde, meer door het onherbergzame
ah het oord dan van kou, hoewel het er
genoeg was om zelfs een jongen te doen
rillen.
In lang vervlogen dagen was de grot een
feHefkoosde schuilplaats van smokkelaars
fêweest en. er werden nog allerlei grieze
lige verhalen gedaan van tooneelen, welke
er zich hadden afgespeeld.
Slechts in stormachtig© nachten juist
zulke, als de smokkelaars plachten uit te
kiezen voor hun bedrijf en gezeten rond
de kachel van „de Tabaksplant", de her
berg, vertelden de oudste bewoners uit het
dorp deze gruwelijke verhalen. Zoo kwam
het, dat Chris ze nooit gehoord had en
onbevreesd al was het dan ook in hevige
mate verwonderd de grot binnendrong.
Langzaam kroop hij verder, terwijl hij
trachtte de donkere hoeken met zijn oogen
te doorboren. Eindelijk wenden deze aan"
'de duisternis en kon hij een man onder
scheiden, die tegen den donkeren, vochti
ge® rotswand aan kroop en het hoofd in de
handen begraven hield. Juist viel een licht
straal der ondergaande zon door een nau
we «pleet boven het hoofd van den man
naar binnen.
Eén oogenblik bleef Chris stilstaan.
Daarna ging hij naar den man toe e® vroeg
vriendelijk:
„U wilt hier zeker weg, is het niett Zal
ik u helpen 1"
De man, die zidh uit angst voor de poli
tie, in deze grot verstopt had, hief hei
hoofd op en zei met zwakke stem:
„Ik sterf van honger. Kun je mij ook wat
te eten geven?"
„Ja."
„Haal het dan in 's hemels naam!"
De ontzettende gedachte: van honger te
moeten omkomen, had voor een oogenblik
alle andere gevoelens, zelfs dat van vrees,
verdreven. Nauwelijks had Chris zich echter
omgekeerd, of de oude angst keerde terug.
De man, een gevangene, die in den afge-
loopen nacht uit de gevangenis te Stone-
End gevlucht was en naar wien men derf
geheel en dag ijverig, maar nog eteeds te
vergeefs, gezocht had, riep angstig uit:
..Beloof mij plechtig, dat je mij niet ver
raden zult."
„Natuurlijk niet," antwoordde Chris, die
reeds van den vermist-en gevangene ge
hoord had en onmiddellijk aan de kleeding
van den man zag, dat hij uit de gevangenis
kwam. „Ik zou het veel te jammer vinden*
als ze u vonden en 'k ben blij, dat u uit die
akelige, sombere gevangenis ontsnapt
bent."
De vluchteling kreeg bij het hooren van
'deze woorden de tranen in de oogen.
„God zegene je, mijn jongen!" fluisterde
hij, terwijl Chris haastig wegliep.
Toen Chris het visschershuisje bereikt
had en vóót de geopende kast stond, drong
het voor het eerst in zijn leven tot hem
door, dat deze niet veel opleverde. Hij nam
er echter uit, water aan etenswaren in was:
een half brood, een stuk kaas en een klein
'stukje spek Het laatste zag er erg vet en
onooglijk uit, maar Chris was eenvoudig
opgevoed en wist niet beter, 't Was alleen
'de geringe hoeveelheid, die hem veront
rustte. Hij stak één en ander haastig in
zijn zakken en onder zijn trui en hep daar
na weer vlug naar de rotsen, in de hoop,
dat hij niemand» dien hij kende, zou tegen
komen-
De meeste vrouwen stonden met het
mooie weer aan de deur te breien en een
buurpraatje te maken, maar het feit, dat
Chris hard naar de rotsen liep, wekte geen
argwaan bij haar op..
„Hij zit altijd in of bij het water", «ef
een oude vrouw. „Het schijnt zijn lie fete
bezigheid te zijn. Dat is echter voor een,
jongen hier niet vreemd, al is dat prachtige
viool spelen wel een bewijs, dat hij van'
andere komaf is dan onze kinderen."
„Ik denk, dat hij vreemd bloed in dö
aderen heeft. Dat zie je wel aan zijn aardig
gezicht", zei een andere vrouw.
Martha Simpkins beweerde snibbig:
„Ik zie niet in, dat hij daarom vaiï
vreemde komaf moet zijn. Net of hier id
Stone-End geen jongens met aardige ge
zichten zijn."
„Daar heb je gelijk in," zei de eerste
vrouw nu weer. „Je hebt aardige gezichten,
'die hier thuis hooien, en aardige gezichten?,-
die hier niet thuis hooren. En Chris is één*
van de laatste soort."
„Mij goed! Ik zal ©r geen woorden ovef
vuil maken- Ik heb het bovendien te druk
om veel te praten."
Martha vergat op dit oogenblik, dat geert
vrouw op het geheele eiland zóóveel praatte
als zij.
Intusschen holde Chris, bijna geheel
buiten adem van haast en opwinding, naar
de rotsen terug om den man in de grot wat
eten te brengen.
(Wordt vervolgd).
W© gingen met zeven„Juffrouw Swaak*
Hein, Theo, Ber, Rie, Prop en ik.
Juffrouw Bwaak ib onze kinderjuffrouw,,
een snoes van 'n mensch, en de andere zeg
die ik noemde, zijn m'n broertjes en zusjes,
en natuurlijk ook mijn persoontje.
Ik ben de oudste en. elf jaar, en op vol
gen Hein en Theo die allebei tien zijn, de
andere drie verschillen allen drie jaar met
elkander.
Wij zouden naar zee gaan, en moesten,
indien we niet per tram gingen, anderhalf
uur te voet gaan, en wijl er besloten was
tot het laatste, zetten we er flink den
pas in.
Kleine Prop, die vier jaren telde, liep;
tusschen juffrouw Swaak en mij in, en bab
belde maar aan één stuk door over mooie
zandpuddingen en -taartjes, welke ze ma
ken wilde, met behulp van de blikkert
vormpjes, die ik in een cartonnen doos on
der den arm droeg.
Ik zeg daar: „Prop." Natuurlijk begrijpt
ge dat dit een bijnaam was. Wij noemden;
haar alleen maar zoo omdat ze toentertijd
overal even dik was, net een tonnetje.!
Eigenlijk heet ze: Ajoke. Een lieve naam
hé. Liever dan de mijne, want die is
„Bets."
Hein en Theo liepen vooraan, en droegen,
de noodige emmertjes en schoppen, achter
hen BeT en Rie met wat versnaperingen, ea
wij drieën sloten den stoet. We waren zoo
een paar straten door gegaan, toen wij een
bakkersjongen tegen kwamen. Nu was onze
Ber een héél bijzonder vriendje van hem.
Soms als moeder en juffrouw Swaak het'
niet zagen, want die vonden 't erg onge
manierd, bracht hij ons Beitje, met nog
zoon paar kleine jongens, wel eens op den
bakkerswagen naar school, onder het zin
gen van „Piet Hein", of iets dergelijks, tot
groot misnoegen van den onderwijzer, die