Het aanvullend onderwijs.
69sle Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag 15 Augustus 1928
Derde Blad
No. 20988
FEUILLETON.
De verdwenen Noodmunten.
De bezwaren der tegenwoordige regeling.
Rapport der Staatscommissie Van Wijnbergen.
Verschenen is het voorloopig rapport van
de Staatscommissie-Van Wqnbergen, inge
steld bij Kon. Besluit van 7 Maart 1927.
De Commissie heeft haar werkzaamheden
aangevangen met een onderzoek naar de
thans geldende bepalingen op het terrein
,van het aanvullend onderwijs.
Vervolgens heeft zg nagegaan, welke be
svaren er in het algemeen aan de tegen
woordige regelingen zjjn verbonden.
Om de naar voren gekomen bezwaren te
ondervangen, heeft de Commissie één nieuwe
algemeens wet ontworpen, die het geheele
aanvullend onderwas kan omvatten.
De minderheid der Commissie wensohte
de oplossing in andere richting te zoeken.
Nadat echter principieel het besluit was ge
nomen om één algemeens wet te ontwer
pen, heeft ook zjj op den grondslag der
gevallen beslissing medegewerkt aan de tot
standkoming van het thans door de Com
missie aangeboden ontwerp, zonder daardoor
geacht te willen worden zich te binden aan
de strekking en den inhoud daarvan.
De Commissie besohouwt haar taak nog
geenszins als geëindigd.
In het Ie hoofdstuk van haar voorloopig
verslag geeft de Commissie een uitvoerig
overzicht van den huidigen stand van liet
aanvullend onderwjjs.
Hieronder heeft de Commissie niet alleen
beschouwd het onderwijs, dat dient tot aan
vulling van leemten in de kennis, welke de
leerÜDgen op de lagere school hebben ver
worven. Onder aanvullend onderwas wordt
in het algemeen verstaan het onderwijs, dat
(gegeven wordt aan de niet-leerplichtiga
jeugd, die van volledig dagonderwijs is ver
stoken en dat ten doel heeft deze, ter aan
vulling harer ontwikkeling, die kennis en
vaardigheid bij te brengen, die noodig is
om in de maatschappij haar taak naar be
hoor en te vervullen.
Than: omvat het aanvullend onderwijs: a.
het vervolgonderwijs, b. het nijverheids-
avondonderwijs, c. het handelsavondonder-
wijs, en d. het land- en tuinbouwonderwjjs.
Na elk dezer onderdeelen te hebben be
schouwd, komt de Commissie in het volgend
hoofdstuk aan de bezwaren aan de tegen
woordige regeling verbonden.
De Commissie laat hierbij de opmerking
voorafgaan, dat bij het v >rmen van een t>or-
deel over de beteekenis van het onderwijs
aan de rijpere jeugd steeds rekening moet
worden gehouden met de andere organen,
die de ontwikkeling van de jeugd op onder
scheiden wnze bevorderen. Deze organen, het
gezin, de kerk en de vrije jeugdvorming
oefenen een niet licht te Overschatten in-
vloed op de vorming der jeugdige personen.
Tot de rijpere jeugd rekent men de per
sonen van 1318 jaar. Op grond van de
resultaten der vaststelling van 1920 kan hun
aantal in Nederland op 1 Januari 1926 wor
den geschat op 900.000.
Aan de hand van verschillende cijfers
kan men globaal genomen constateer en, daf
van de Nederlandsche rijpere jeugd 576.000
personen of wel 64 pCt van het aantal
der geheele bevolking van 1318 jarigen
leeftijd, na volbrachten leerplicht van ver
der onderwijs blijft verstoken. Neemt men
daarbij in aanmerking dat het onderwijs op
de lagere scholen bij velen in het algemeen
niet voldoende blijvende resultaten oplevert
en dat in het maatschappelijk leven zich
een steeds stijgende behoefte aan kennis en
ontwikkeling openbaart, dan kan men dezen
toestand niet anders dan onvoldoende noe
men. De invoering van het verplichte zevende
leerjaar brengt eenige verbetering, doch deze
heft geenszins de behoefte aan aanvullend
onderwijs na den leerplichtigen leeftijd op.
Slechte betrekkelijk weinig ouders zijn in
slaat hun kinderen, na volbrachten leer
plicht, nog een aantal jaren volledig dag
onderwijs te doen genieten. Een belangrijk
deei der rijpere jeugd moet zoo spoedig mo-
28
RECLAME.
5028
gelijk een wèrkkring zoeken om in eigen on
derhoud te vdorzien en om bij te dragen in
de kosten van het gezin.
Voor deze kinderen i9 juist aanvullend
onderwijs, dat zich richt naar de eischen,
die in het maatschappelijk leven worden ge
steld, dringend noodig. En de gelegenheid,
om dit aanvullend onderwijs te ontvangen,
ontbreekt op vele plaatsen ten eenenmale.
Een groot deel van het platteland moest dit
onderwijs missen.
Dankbaar moet worden erkend, dat in
verschillende gemeenten particulieren en
overheid getracht hebben in de bestaande
leemten te voorzien. Op voortreffelijke wijze
is zulk9 geschied te Lonneker, waar van ge
meentewege een uitstekend georganiseerd
algemeen vormend vervolgonderwijs in het
leven is geroepen. Blijkt uit deze maatrege
len, dat de behoefte aan aanvullend onder
wijs inderdaad bestaat en woTdt gevoeld,
toch wordt in een groot aantal gemeenten
niets voor het onderwijs aan de rijpere jeugd
gedaan.
De commissie wil hierop met nadruk wij
zen, te meer nu ook de verwachting der re
geering, dat het nijverheids-avondonderwijs
in belangrijke mate het vervolgonderwijs
zou kunnen vervangen, niet is vermeld. De
groei van het nijverheidsonderwijs is door
de werking van het stopariikel belemmerd.
De commissie is met een vroegere Staats
commissie ook thans nog van oordeel, dat
het overgroote deel der oudere jeugd geheel
onvoldoende voorbereid het maatschappelijk
leven intreedt, en zij is dan ook van mee
ning, dat de gelegenheid om aanvullend on
derwijs te ontvangen in ruimere mate, dan
zulks tot dusverre het geval is, zal moeten
worden opengesteld, ook en vooral ten
plattelande. Daarnevens zal met doelmatige
middelen getracht moeten worden het aan
tal leerlingen bij dit onderwijs» zoo hoog
mogelijk op te voeren.
De aard van het aanvullend onderwijs
moet worden bepaald door de behoeften van
de rijpere jeugd. Deze verkeert in een over
gangsleeftijd, in de periode van het uit
groeien tot volwassen mensch.
Voor de leerlingen van dezen leeftijd is
dan ook ander onderwijs noodig, dan voor
kinderen der gewone lagere school. Het aan
vullend onderwijs moet in bijzondere mate
de belangstelling trekken der rijpere jeugd
en deze gaat over het algemeen slechts uit
naar het onderwijs, dat van directe betee
kenis is voor het maatschappelijk leven.
Bovendien moet het onderwijs.' van blij
vende waarde zijn en dus niet alleen ten
doel hebben het bijbrengen van parate ken
nis, die spoedig vervaagt.
Het onderricht behoort den gezichtskring
te verruimen, de algemeene ontwikkeling te
verhoogen en den leerling tevens gelegen
heid te bieden zich voor zijn werkkring ver
der te bekwamen.
De methode van het aanvullend onder
richt moet minder schoolsch zijn, dan die
der lagere school en moet meer aanpassen
aan de geaardheid van den zich zelf bewust
wordenden adolescent.
Zal het aanvullend onderwijs zich vol
gens deze hoofdbeginselen kunnen ontwik
kelen, dan i9 een groote mate van vrijheid
noodig. Knellende wettelijke banden en on
juiste opvattingen omtrent het onderwijs
aan de rijpere jeugd hebben het herhalings-
en vervolgonderwijs grootendeels doen mis
lukken.
Alleen bij zoodanige vrijheid is algeheele
aanpassing aan de steeds wisselende be
hoeften van het maatschappelijk leven mo
gelijk.
De commissie deelt de opvatting, door den
Minister van Onderwijs bij de installatie
der commissie uitgesproken, dat eenheid
van regeling ten aanzien van de subsidi-
eering uit de openbare kassen voor het aan
vullend onderwijs noodzakelijk is.
De eischen, die thans aan het Nijver-
heidsavondonderwijs en het handelsavond-
onderwijs worden gesteld, zijn dezelfde als
die voor het dagonderwijs gelden.
Deze eenheid van regeling acht de com
missie ongewenscht. Het aanvullend onder
wijs heeft behoefte aan een grootere vrij
heid, om zich ten volle te kunnen ont
plooien. Het moet zich in elk opzicht vol
komen kunnen aanpassen aan de plaatse
lijke behoeften. In het bijzonder ten aan
zien van de keuze der leervakken zijn hier
soepele bepalingen noodig.
Naar het oordeel der Commissie ral dan
ook getracht moeten worden, voor het aan
vullend onderwijs een zoodanige financieele
basis te vinden, dat aan dit onderwij» de
zoo noodzakelijke uitbreiding kan worden
gegeven, zonder dat ©enerzijds de kosten
te hoog oploopen, en anderzijds het peil
yan het onderwijs wordt geschaad.
Naar het eenparig oordeel der Commissie
kunnen de bestaande regelingen voor het
aanvullend onderwijs niet onveranderd
worden gehandhaafd. Een ingrijpende her
ziening zal noodig zijn om de in het vorige
hoofdstuk besproken bezwaren afdoende te
ondervangen.
Al'leen een algemeene wet kan hier de
zoo zeer gewenschte vrijheid brengen. De
doeltreffende bepalingen der bestaande re
gelingen kunnen eveneens aan de nieuwe
wet ten goed komen. Ook bij een alge
meene wet kan zonder overwegend be
zwaar in het Rijkstoezacht worden voorzien.
De algemeene wet heeft bovendien het
voordeel, dat daarmede tevens een wette
lijke regeling verkregen wordt voor het
handeflsavondonderwijs, dit tot op heden
ontbreekt.
De ond er wijewetgevin g wordt voorts
door een algemeene wet op het aanvullend
onderwijs veel overzichtelijker.
Het bestaande onderwijs behoeft bij een
algemeene wet geen gevaar te loopen. Van
vrijheidsbeperking is geen sprake, zoodat
het in een bepaalde richting georganiseer
de onderwijs zich geheel naar zijn aard kan
blijven ontwikkelen. Financieele bezwaren,
die de nieuwe wet voor bestaande inrich
tingen zou kunnen brengen, kan men dooT
een overgangsbepaling ondervangen.
Deze overwegingen hebben de Commissie
in meerderheid doen besluiten een nieuwe
regeling te ontwerpen, die de mogelijkheid
biedt, cursussen te organiseeren, waar in
groote verscheidenheid onderwijs wordt ge
geven als thans het nijverheids-avondon
derwijs, het handelsavondondeTwijs en het
algemeen vormend onderwijs omvat.
Ofschoon in de opdracht der commissie
geenerlei melding wordt gemaakt van het
Land.- en Tuinbouwonderwijs waarschijn
lijk omdat dit onderwijs ressorteert onder
het Departement van Binroenilandsche Za
ken en Landbouw meent de Commissie
toch, dat. ook dit onderwijs onder de nieu
we regeling begrepen behoort te worden.
Daarom is er rekening mede gehouden,
dat het ontwerp voor de besturen der na
te noemen cursussen de mogelijkheid opent,
om ook do vakken behoorende tot het
Land- en Tuinbou wonderwijs in het leer
plan op te nemen.
Het in de Grondweft en in de Lager On
derwijswet 1920 aanvaarde beginsel van fi
nancieele gelijkstelling van openbaar en
bijzonder onderwijs heeft de Commissie een
parig aangenomen als grondslag voor de
regeling van het aanvullend onderwijs.
Hieruit mag echter niet worden afgeleid,
dat alle leden het wenschelijk zouden vin
den, dat als regel naast een neutralen
cursus ook confessioneele cursussen zouden
worden opgericht.
Indien aan iedere groep van leeriongen
het onderwijs kan woTden gegeven, dat
juist voor hen van beteekenis is, kan de
belangstelling der leerlingen op de juiste
wijze worden geprikkeld. Daarom geeft dit
ontwerp geeneriei voorschriften betreffen
de de samenstelling van leerplannen en les
roosters. Nu de beoordeeling hiervan is op
gedragen aan den Onderwijsraad, bestaat
er voor een verkeerd gebruik der ten aan
zien van dit punt verleende vrijheid geen
gevaar.
Ten einde een waarborg te hebben, dat het
onderwas niet tot een te gering aantal uren
zaï worden beperkt, is een minimum aantal
leervakken en lesuren voorgeschreven.
Aan de besturen wordt volledige vrijheid
gelaten om hierboven te gaan, alsmede om
één- of meerjarige cursusses te organisee
ren. De lessen kunnen overdag of 's avonds
worden gegeven.
Voor het onderwas aan jongens en meis
jes gelden geljjke regelen. Een leeftijdsgrens
naar boven is niet vastgesteld.
Bg deze ééne algemeene wet is elke denk
bare combinatie van leervakken geoorloofd.
Mede om deze ver doorgevoerde vrijheid
mogelijk te maken, is het aanvullend onder
wijs in dit ontwerp geheel losgemaakt van
het dagonderwijs.
De Commissie acht het voorts gewemjcht
dat de gelegenheid om aanvullend onder
wijs te ontvangen, 200 ruim mogelijk wordt
opengesteld, opdat vele kinderen van dit on
derwijs zullen kunnen profiteeren. In iédere
plaats van Nederland moet dit onderwijs
kunnen worden gegeven.
In verband hiermede is de regeling zeel'
eenvoudig gehouden. Ook de kosten yam
het onderwijs mogen niet zoo hoog worden
opgedreven, dat deze een belemmering vor
men voor de uitbreiding er van.
Uit dien hoofde is bepaald, dat het aan
vullend onderwijs wordt gegeven in cursus
sen. Deze cursussen zullen meestal in be
staande gebouwen kunnen worden onderge
bracht.
Als regel is aangenomen, dat het onder
wijzend personeel "in het bezit moet zijn eener
wettelijke bevoegdheid.
De eenvoudigste bevoegdheid is echter
voldoende geacht, opdat men ook ten plat
ten lande steeds de noodige leerkrachten
zal kunnen vinden. Bovendien is in het ont
werp een bepaling opgenomen, die het ver-
leenen van dispensatie van den eisch der
wettelijke bevoegdheid mogelijk maakt.
Om de aantrekkelijkheid van dit onderwijs
voor de rijpere jeugd te verhoogen en om
te doen uitkomen, dat dit onderwijs iets
anders biedt dan de lagere sohool, heeft de
Commissie gezocht naar een nieuwen, meer
passenden naam. De gekozen naam „Cursus
sen voor Maatschappelijke Vorming" geeft
meer juist de strekking van dit onderwijs
aan. Intusschen blijven de besturen vrij om
hun cursussen met den door hen gewenschten
naam te sieren.
Wanneer het onderwijs aan de cursussen
voor maatschappelijke vorming zich in zijn
methode zooveel mogelijk aansluit bij die der
vrije jeugdvorming, zal dit, naar het oordeel
der Commissie, zeer goeïle resultaten op
leveren.
Hoewel enkele leden der Commissie ver
klaarden in het algemeen voorstander te zijd
van leerplicht voor het aanvullend onder
wijs, gelijk deze bijv. in Duitschland be
staat, heeft geen der leden een voorstel go-
daan om in dit ontwerp aan de niet meer*
teerplichtige jeugd de verplichting tot het
volgen van aanvullend onderwijs op te leg
gen. De voorstanders van leerplicht voor
dit onderwijs waren van oordeel, dat bepa
lingen, regelende den leerplicht, niet op haar
plaats waren in dit ontwerp. Zjj achtten het
echter noodzakelijk, dat zoo spoedig moge
lijk de leerplicht voor alle kinderen zou
worden verlengd.
Uit de besprekingen is êrvenwel gebleken,
dat de meeste leden de vrijheid der ouders,
<vm te beslissen of zij hun kinderen na het
verlaten der lagere Sohool nog verder onder
wijs willen doen geven, onaangetast wan-
schen te laten. De invoering van leerplicht
voor dit onderwijs zou ook vele financieele
bezwaren met zich brengen.
De oprichting van cursussen wordt ln dit
ontwerp geheel overgelaten aan het initia
tief van particulieren en gemeenten.
Een voorstel om aan de gemeentebestu->
ren de verplichting op te leggen voldoende
gelegenheid te bieden tot het ontvangen van
cursusonderwijs, werd door de meerderheid
der Commissie verworpen.
De commissie draagt een subsidie-rege
ling voor, die uitgaat van de gedachte, dat
het cursusonderwijs, van Rijkswege moet
worden aangemoedigd en bevorderd, door
het verleenen van een bijdrage in de kosten
van het onderwijs.
De grondslag van deze regeling Is de
volgende: er wordt van Rijkswege een ver
goeding toegekend per leerlinipiur, dat is
per aan den werkelijk aanwezigen leerling
werkelijk gegeven lesuur.
Deze regeling heeft vele voordeelen. Het
stelsel is eenvoudig, het is economisch en
de financieele gevolgen voor de schatkist
zijn te overzien.
Voor de berekening der Rijksbijdrage tel
len alle lesuren mede. Ook die, welke wor
den gegeven in vakken verband houdende
met de richting van het onderwijs. Deze
laatste echter tot een maximum van één
lesuur per week.
Stelt men nu het aantal lesuren per cur
susjaar gemiddeld op 175 bij vele klas
sen voor vervolgingsonderwijs bleek het
wettelijk minimum van 150 lesuren te
hoog dan komt men, wanneer het getal
van 200.000 leerlingen eenmaal zal zijn
bereikt, zonder met de verzuimen te reke
nen tot een totaal van 35.000.000 leerling-
uren. Subsidieërt het Rijk gemiddeld met
Door J. S. FLETCHER.
Geautoriseerde vertaling uit 't Engelsch door
Mr. G. KELLER.
22)
Hij haalde zijn hand uit den zak, waarin
hij naar iets had gezocht en vertoonde
eenige stukjes bordpapier, waarop Steve-
nege, al hadden regen en mist de kleuren
doen verbleeken, iets dat met groote zwarte
en roode letters geschreven was, meende te
onderteekenen. Detterling nam ze den dag-
Iconer uit de hand en deed, toen hij ze om
draaide, een uitroep van verrassing hooren.
„Alle goden 1 Dat is de kaart,waarop de
noodmunten waren bevestigd I"
„Ja, dat dacht ik ook zoo," merkte Travis
op. „Ik meende dat reeds direct, zoodra
mijn oog er op viel. „Wel," dacht ik zoo bi]
mezelven, „op dat soort papier waren de
verdwenen munten vastgemaakt, zooals ik
meer dan eens in het gindsche museum heb
gezien 1 Ik ben natuurlijk geen geleerde,
chef, zoodat ik die letters niet kan lezen,
niaar ik wist, dat er met roode en zwarte
inkt wat bij de munten was geschreven,
toen zij daar tentoongesteld lagen."
„Je hebt gelijk," bromde Detterling. Hij
paste de brokken van het verscheurde kar
ton als een legkaart weer samen en wendde
zich tot Stevenage. Dat is de kaart, waarop
de munten waren gemonteerd," ging hij
voort. ,,Kijk maar eens wat er geschreven
staat boven en onder de gleuven waarin de
munten waren bevestigd: „Uniek stel zUi
veren munten, geslagen door de verdedigers
tijdens het beleg van het kasteel van Alans-
chester, Mei-December 1645". Neen, maar
daar valt niet aan te twijfelen! Waar vond
je deze stukken karton, Travis?"
Travi9 wees in de richting van de por
tierswoning. Als een echte boer begon hij
bij het begin van zijn verhaal:
„Toen ik vanmorgen aan mijn werk ging,
riep de heer Whatraore mij door het raam
van zijn kamer aan en vroeg mij zijn asch-
bak aan het einde van zijn tuin leeg te
gooien en de proppen papier en verderen
rommel te verbranden. Ik deed wat hij vroeg
en ik stond juist op het punt een hoop vui
ligheid in brand te steken, toen mijn oog op
die brokken bordpapier viel. Die roode en
zwarte letters trokken in het bijzonder mijn
aandacht. Ik haalde ze er dus uit en stak
ze in mijn zak."
„Goed zoo, vriend!" riep Detterling uit.
„En je hebt er niemand iets van verteld?
Aan niemand? Best, hoorl Vertel het aan
niemand, ook niet aan den heer Whatmore,
als hij straks eens bij je mocht komen. Als
je doet, wat ik je zeg, schiet er zeker ook
wat voor je over. „Neen, maar," vervolgde
hij terwijl hij de stukken karton in zijn zak
stak en Stevenege door den ingang mee naar
buiten nam, „nu wordt het toch wel wat te
bar! Wij moeten Whatmore zien te pakken
te krijgen en hem ondervragen 1 Eerst de
afbetaJing van dat geld aan Maidment en
nu die kaart, in stukken gescheurd en in
den aschbak gegooidI Wat zegt u daar nu
van?"
Stevenege schudde liet hoofd.
„Als het Whatmore is geweest, die Het
9tuk karton heeft verscheurd en de brokken
in zijn aschbak gegooid, dan moet hij een
driedubbele gek zijn!" merkte hij or
„Zeker, maar er loopen veel driedubbele
gekken rond! Zij denken niet, hebben geen
hersens. Maar bovendien, het is best moge
lijk, dat hij de stukken niet zelf in de asch
bak heeft gegooid. Hij kan ze gewoonweg
in zijn papiermand hebben gedeponeerd, of
ze in den haard of in de aschlade hebben
geworpen en de oude huishoudster heeft ze
later met verderen rommel weggedaan. Dat
is toch ook mogelijk?"
„Zeker, maar die aschbak staat dicht bij
het struikgewas buiten den toren," opperde
Stenevege, „en Tyson kan best de man ge
weest zijn, die het karton verscheurd en de
stukken er in geworpen heeft, toen hij er
voorbij kwam. Intusschen
„Intusschen moeten we Whatmore zoo
gauw mogelijk te pakken zien te krijgen!"
vulde Detterling aan. „Ik ga onmiddellijk
naar mijn bureau en mijn agenten order ge
ven hem achterna te gaan. Als hij er van
door is gegaan, heeft hij meer dan een uur
voorsprong op ons."
„Uitstekend! Maar dan ga ik zien een
stukje eten te krijgen. Ik heb vanochtend
om acht uur ontbeten, het i9 nu half drie en
ik rammel van den honger. Ik zie u straks
nog wel!"
Hij spoedde zich over Het Marktplein naar
zijn hotel en ging de koffiekamer binnen,
waarin hij alleen een eenzamen kellner en
Callaway vond. Laatstgenoemde zette zich
juist aan een tafel en noodigde den detec
tive uit zich bij hem te voegen.
„Laat, evenals ik!" zei hij lachend. „Ik
heb als een razende zitten schrijven, zoodra
het onderzoek was afgeloopen en ik ben
net klaar.
„Is u voor uw blad aan Het werk ge
weest?"
„Reken maar F' riep Callaway uit, „We
zijn wel een weekblad, maar drie maal per
week laten we een avond-editie verschijnen
en vanavond kqmt er juist een uit. Ik heb
een prachtverhaal gepend van al wat ik
heb ervaren, sinds u me gisteren hierheen
liet komen: een dikke twee kolom. Het was
juist bijtijds klaar om het mee te geven met
den trein van twee uur vijftien, het komt er
vanavond nog in. Een kostelijk buitenkansje
voor me! Nog wat nieuws, sinds ik u het
laatst sprak?"
„Hm.neen, niet veel bijzonders!" ant
woordde Stevenege. „Enkel wat nadere bij
zonderheden." Gedurende eenige oogenblik-
ken wijdde hij zich uitsluitend aan het stil
len van honger en dorst. Maar toen hij daar
mede klaar was, keek hij Callaway met een
tot vertrouwen noodenden blik aan. „Wel
ken indruk heeft u gekregen van dat onder
zoek van vanmorgen?" vroeg hij. „Ik ver
moed, dat u wel meer van dergelijke zaken
heeft meegemaakt?"
„O, bij hoopen! Enquéte's. terechtzittingen
en allerlei dergelijke zaakjes! Nu, dit ge
val acht ik nogal bedenkelijk voor dien
Whatmore, al ziet hij er vrij onnoozel en
onschuldig uit. Iemand die in ernstigen
geldnood zit, nu. daar valt toch niet te ge
ring over te denken! Maar als ik detective
was, als ik b.v. in uw schoenen stond, nu,
dan wist ik wel wat mij te doen stond!"
„Zoo?Nu ik ben vatbaar voor eiken
goeden raad," zei Stevenege aanmoedigend.
„Wat zou u in mijn plaats doen?"
„Wel, ik zou een onderzoek instellen naar
Het verleden van dien Tyson. Hij was. zoo
als ik bij het coroner-onderzoek ook heb ge
zegd, bij ons te York enkel bekend als» een
fatsoenlijke, rustige sobere letterzetter, die
een geregeld leven leidde en goed zijn werk
Terstond. er yalt intusschen haast niet
aan te twijfelen of, toen hij door mijn kopy
•kennis had gekregen van het bestaan van
die noodmunten, hetzij doordat hij zelf mijn
werk zette, dan wel een proef er van trok,
hij hierheen i9 gegaan en die noodmunten
heeft gestolen. En u vond een stel inbre
kerswerktuigen in een van zijn zakken!"-
„Welke buitengewoon knap waren ge
maakt!"
„Wat valt daaruit af te leiden?" ging
Callaway voort. „Dat onze vriend Tyson
was of ten minste geweest was, een inbre
ker van beroep, die bij tus9chenpoozen zijn
handwerk uitoefende. In de laatste twee of
drie jaren zijn sr in onze buurt een paar
handige inbraken gepleegd, waarvan de
politie de daders nooit ontdekt heeft; 't is
be9t mogelijk, dat Tyson daarin de hand
heeft gehad. In ieder geval zou ik, in uw
plaats, naar York gaan om een deugdelijk
onderzoek naar hem in te stellen. Bij ons
blad weet men natuurlijk, waar hij uithing.''
„Dat lijkt me een goeden raad," zeidei
Stevenege. „Ik denk er hard over hem op
te volgen. Wanneer gaat u terug?"
„Morgenochtend. Tante en de heer Brans-i
dale vertrekken morgen met den ochtend
trein van hier naar Londen en ik reis tot
York met hen samen. Ik stel u voor met me
mee te gaan; ik breng u dan in kennis met
onzen meesterknecht en help een handje
bij uw onderzoek naar Tyson. Maar ik heb
nog iets in mijn hoofd. Misschien ia u er
ook wel op gekomen. Zou het niet mogelijk
zijn, dat er eenige verstandhouding had be
staan tusschen Tyson en Whatmore?"
„Dat zou de zaak wel wat ingewikkelder
maken, vindt u ook niet?" vroeg Stevenege
glimlachend.
pYordi yervplgdj*