Het aanvullend onderwijs. 69sle Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag 15 Augustus 1928 Derde Blad No. 20988 FEUILLETON. De verdwenen Noodmunten. De bezwaren der tegenwoordige regeling. Rapport der Staatscommissie Van Wijnbergen. Verschenen is het voorloopig rapport van de Staatscommissie-Van Wqnbergen, inge steld bij Kon. Besluit van 7 Maart 1927. De Commissie heeft haar werkzaamheden aangevangen met een onderzoek naar de thans geldende bepalingen op het terrein ,van het aanvullend onderwijs. Vervolgens heeft zg nagegaan, welke be svaren er in het algemeen aan de tegen woordige regelingen zjjn verbonden. Om de naar voren gekomen bezwaren te ondervangen, heeft de Commissie één nieuwe algemeens wet ontworpen, die het geheele aanvullend onderwas kan omvatten. De minderheid der Commissie wensohte de oplossing in andere richting te zoeken. Nadat echter principieel het besluit was ge nomen om één algemeens wet te ontwer pen, heeft ook zjj op den grondslag der gevallen beslissing medegewerkt aan de tot standkoming van het thans door de Com missie aangeboden ontwerp, zonder daardoor geacht te willen worden zich te binden aan de strekking en den inhoud daarvan. De Commissie besohouwt haar taak nog geenszins als geëindigd. In het Ie hoofdstuk van haar voorloopig verslag geeft de Commissie een uitvoerig overzicht van den huidigen stand van liet aanvullend onderwjjs. Hieronder heeft de Commissie niet alleen beschouwd het onderwijs, dat dient tot aan vulling van leemten in de kennis, welke de leerÜDgen op de lagere school hebben ver worven. Onder aanvullend onderwas wordt in het algemeen verstaan het onderwijs, dat (gegeven wordt aan de niet-leerplichtiga jeugd, die van volledig dagonderwijs is ver stoken en dat ten doel heeft deze, ter aan vulling harer ontwikkeling, die kennis en vaardigheid bij te brengen, die noodig is om in de maatschappij haar taak naar be hoor en te vervullen. Than: omvat het aanvullend onderwijs: a. het vervolgonderwijs, b. het nijverheids- avondonderwijs, c. het handelsavondonder- wijs, en d. het land- en tuinbouwonderwjjs. Na elk dezer onderdeelen te hebben be schouwd, komt de Commissie in het volgend hoofdstuk aan de bezwaren aan de tegen woordige regeling verbonden. De Commissie laat hierbij de opmerking voorafgaan, dat bij het v >rmen van een t>or- deel over de beteekenis van het onderwijs aan de rijpere jeugd steeds rekening moet worden gehouden met de andere organen, die de ontwikkeling van de jeugd op onder scheiden wnze bevorderen. Deze organen, het gezin, de kerk en de vrije jeugdvorming oefenen een niet licht te Overschatten in- vloed op de vorming der jeugdige personen. Tot de rijpere jeugd rekent men de per sonen van 1318 jaar. Op grond van de resultaten der vaststelling van 1920 kan hun aantal in Nederland op 1 Januari 1926 wor den geschat op 900.000. Aan de hand van verschillende cijfers kan men globaal genomen constateer en, daf van de Nederlandsche rijpere jeugd 576.000 personen of wel 64 pCt van het aantal der geheele bevolking van 1318 jarigen leeftijd, na volbrachten leerplicht van ver der onderwijs blijft verstoken. Neemt men daarbij in aanmerking dat het onderwijs op de lagere scholen bij velen in het algemeen niet voldoende blijvende resultaten oplevert en dat in het maatschappelijk leven zich een steeds stijgende behoefte aan kennis en ontwikkeling openbaart, dan kan men dezen toestand niet anders dan onvoldoende noe men. De invoering van het verplichte zevende leerjaar brengt eenige verbetering, doch deze heft geenszins de behoefte aan aanvullend onderwijs na den leerplichtigen leeftijd op. Slechte betrekkelijk weinig ouders zijn in slaat hun kinderen, na volbrachten leer plicht, nog een aantal jaren volledig dag onderwijs te doen genieten. Een belangrijk deei der rijpere jeugd moet zoo spoedig mo- 28 RECLAME. 5028 gelijk een wèrkkring zoeken om in eigen on derhoud te vdorzien en om bij te dragen in de kosten van het gezin. Voor deze kinderen i9 juist aanvullend onderwijs, dat zich richt naar de eischen, die in het maatschappelijk leven worden ge steld, dringend noodig. En de gelegenheid, om dit aanvullend onderwijs te ontvangen, ontbreekt op vele plaatsen ten eenenmale. Een groot deel van het platteland moest dit onderwijs missen. Dankbaar moet worden erkend, dat in verschillende gemeenten particulieren en overheid getracht hebben in de bestaande leemten te voorzien. Op voortreffelijke wijze is zulk9 geschied te Lonneker, waar van ge meentewege een uitstekend georganiseerd algemeen vormend vervolgonderwijs in het leven is geroepen. Blijkt uit deze maatrege len, dat de behoefte aan aanvullend onder wijs inderdaad bestaat en woTdt gevoeld, toch wordt in een groot aantal gemeenten niets voor het onderwijs aan de rijpere jeugd gedaan. De commissie wil hierop met nadruk wij zen, te meer nu ook de verwachting der re geering, dat het nijverheids-avondonderwijs in belangrijke mate het vervolgonderwijs zou kunnen vervangen, niet is vermeld. De groei van het nijverheidsonderwijs is door de werking van het stopariikel belemmerd. De commissie is met een vroegere Staats commissie ook thans nog van oordeel, dat het overgroote deel der oudere jeugd geheel onvoldoende voorbereid het maatschappelijk leven intreedt, en zij is dan ook van mee ning, dat de gelegenheid om aanvullend on derwijs te ontvangen in ruimere mate, dan zulks tot dusverre het geval is, zal moeten worden opengesteld, ook en vooral ten plattelande. Daarnevens zal met doelmatige middelen getracht moeten worden het aan tal leerlingen bij dit onderwijs» zoo hoog mogelijk op te voeren. De aard van het aanvullend onderwijs moet worden bepaald door de behoeften van de rijpere jeugd. Deze verkeert in een over gangsleeftijd, in de periode van het uit groeien tot volwassen mensch. Voor de leerlingen van dezen leeftijd is dan ook ander onderwijs noodig, dan voor kinderen der gewone lagere school. Het aan vullend onderwijs moet in bijzondere mate de belangstelling trekken der rijpere jeugd en deze gaat over het algemeen slechts uit naar het onderwijs, dat van directe betee kenis is voor het maatschappelijk leven. Bovendien moet het onderwijs.' van blij vende waarde zijn en dus niet alleen ten doel hebben het bijbrengen van parate ken nis, die spoedig vervaagt. Het onderricht behoort den gezichtskring te verruimen, de algemeene ontwikkeling te verhoogen en den leerling tevens gelegen heid te bieden zich voor zijn werkkring ver der te bekwamen. De methode van het aanvullend onder richt moet minder schoolsch zijn, dan die der lagere school en moet meer aanpassen aan de geaardheid van den zich zelf bewust wordenden adolescent. Zal het aanvullend onderwijs zich vol gens deze hoofdbeginselen kunnen ontwik kelen, dan i9 een groote mate van vrijheid noodig. Knellende wettelijke banden en on juiste opvattingen omtrent het onderwijs aan de rijpere jeugd hebben het herhalings- en vervolgonderwijs grootendeels doen mis lukken. Alleen bij zoodanige vrijheid is algeheele aanpassing aan de steeds wisselende be hoeften van het maatschappelijk leven mo gelijk. De commissie deelt de opvatting, door den Minister van Onderwijs bij de installatie der commissie uitgesproken, dat eenheid van regeling ten aanzien van de subsidi- eering uit de openbare kassen voor het aan vullend onderwijs noodzakelijk is. De eischen, die thans aan het Nijver- heidsavondonderwijs en het handelsavond- onderwijs worden gesteld, zijn dezelfde als die voor het dagonderwijs gelden. Deze eenheid van regeling acht de com missie ongewenscht. Het aanvullend onder wijs heeft behoefte aan een grootere vrij heid, om zich ten volle te kunnen ont plooien. Het moet zich in elk opzicht vol komen kunnen aanpassen aan de plaatse lijke behoeften. In het bijzonder ten aan zien van de keuze der leervakken zijn hier soepele bepalingen noodig. Naar het oordeel der Commissie ral dan ook getracht moeten worden, voor het aan vullend onderwijs een zoodanige financieele basis te vinden, dat aan dit onderwij» de zoo noodzakelijke uitbreiding kan worden gegeven, zonder dat ©enerzijds de kosten te hoog oploopen, en anderzijds het peil yan het onderwijs wordt geschaad. Naar het eenparig oordeel der Commissie kunnen de bestaande regelingen voor het aanvullend onderwijs niet onveranderd worden gehandhaafd. Een ingrijpende her ziening zal noodig zijn om de in het vorige hoofdstuk besproken bezwaren afdoende te ondervangen. Al'leen een algemeene wet kan hier de zoo zeer gewenschte vrijheid brengen. De doeltreffende bepalingen der bestaande re gelingen kunnen eveneens aan de nieuwe wet ten goed komen. Ook bij een alge meene wet kan zonder overwegend be zwaar in het Rijkstoezacht worden voorzien. De algemeene wet heeft bovendien het voordeel, dat daarmede tevens een wette lijke regeling verkregen wordt voor het handeflsavondonderwijs, dit tot op heden ontbreekt. De ond er wijewetgevin g wordt voorts door een algemeene wet op het aanvullend onderwijs veel overzichtelijker. Het bestaande onderwijs behoeft bij een algemeene wet geen gevaar te loopen. Van vrijheidsbeperking is geen sprake, zoodat het in een bepaalde richting georganiseer de onderwijs zich geheel naar zijn aard kan blijven ontwikkelen. Financieele bezwaren, die de nieuwe wet voor bestaande inrich tingen zou kunnen brengen, kan men dooT een overgangsbepaling ondervangen. Deze overwegingen hebben de Commissie in meerderheid doen besluiten een nieuwe regeling te ontwerpen, die de mogelijkheid biedt, cursussen te organiseeren, waar in groote verscheidenheid onderwijs wordt ge geven als thans het nijverheids-avondon derwijs, het handelsavondondeTwijs en het algemeen vormend onderwijs omvat. Ofschoon in de opdracht der commissie geenerlei melding wordt gemaakt van het Land.- en Tuinbouwonderwijs waarschijn lijk omdat dit onderwijs ressorteert onder het Departement van Binroenilandsche Za ken en Landbouw meent de Commissie toch, dat. ook dit onderwijs onder de nieu we regeling begrepen behoort te worden. Daarom is er rekening mede gehouden, dat het ontwerp voor de besturen der na te noemen cursussen de mogelijkheid opent, om ook do vakken behoorende tot het Land- en Tuinbou wonderwijs in het leer plan op te nemen. Het in de Grondweft en in de Lager On derwijswet 1920 aanvaarde beginsel van fi nancieele gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs heeft de Commissie een parig aangenomen als grondslag voor de regeling van het aanvullend onderwijs. Hieruit mag echter niet worden afgeleid, dat alle leden het wenschelijk zouden vin den, dat als regel naast een neutralen cursus ook confessioneele cursussen zouden worden opgericht. Indien aan iedere groep van leeriongen het onderwijs kan woTden gegeven, dat juist voor hen van beteekenis is, kan de belangstelling der leerlingen op de juiste wijze worden geprikkeld. Daarom geeft dit ontwerp geeneriei voorschriften betreffen de de samenstelling van leerplannen en les roosters. Nu de beoordeeling hiervan is op gedragen aan den Onderwijsraad, bestaat er voor een verkeerd gebruik der ten aan zien van dit punt verleende vrijheid geen gevaar. Ten einde een waarborg te hebben, dat het onderwas niet tot een te gering aantal uren zaï worden beperkt, is een minimum aantal leervakken en lesuren voorgeschreven. Aan de besturen wordt volledige vrijheid gelaten om hierboven te gaan, alsmede om één- of meerjarige cursusses te organisee ren. De lessen kunnen overdag of 's avonds worden gegeven. Voor het onderwas aan jongens en meis jes gelden geljjke regelen. Een leeftijdsgrens naar boven is niet vastgesteld. Bg deze ééne algemeene wet is elke denk bare combinatie van leervakken geoorloofd. Mede om deze ver doorgevoerde vrijheid mogelijk te maken, is het aanvullend onder wijs in dit ontwerp geheel losgemaakt van het dagonderwijs. De Commissie acht het voorts gewemjcht dat de gelegenheid om aanvullend onder wijs te ontvangen, 200 ruim mogelijk wordt opengesteld, opdat vele kinderen van dit on derwijs zullen kunnen profiteeren. In iédere plaats van Nederland moet dit onderwijs kunnen worden gegeven. In verband hiermede is de regeling zeel' eenvoudig gehouden. Ook de kosten yam het onderwijs mogen niet zoo hoog worden opgedreven, dat deze een belemmering vor men voor de uitbreiding er van. Uit dien hoofde is bepaald, dat het aan vullend onderwijs wordt gegeven in cursus sen. Deze cursussen zullen meestal in be staande gebouwen kunnen worden onderge bracht. Als regel is aangenomen, dat het onder wijzend personeel "in het bezit moet zijn eener wettelijke bevoegdheid. De eenvoudigste bevoegdheid is echter voldoende geacht, opdat men ook ten plat ten lande steeds de noodige leerkrachten zal kunnen vinden. Bovendien is in het ont werp een bepaling opgenomen, die het ver- leenen van dispensatie van den eisch der wettelijke bevoegdheid mogelijk maakt. Om de aantrekkelijkheid van dit onderwijs voor de rijpere jeugd te verhoogen en om te doen uitkomen, dat dit onderwijs iets anders biedt dan de lagere sohool, heeft de Commissie gezocht naar een nieuwen, meer passenden naam. De gekozen naam „Cursus sen voor Maatschappelijke Vorming" geeft meer juist de strekking van dit onderwijs aan. Intusschen blijven de besturen vrij om hun cursussen met den door hen gewenschten naam te sieren. Wanneer het onderwijs aan de cursussen voor maatschappelijke vorming zich in zijn methode zooveel mogelijk aansluit bij die der vrije jeugdvorming, zal dit, naar het oordeel der Commissie, zeer goeïle resultaten op leveren. Hoewel enkele leden der Commissie ver klaarden in het algemeen voorstander te zijd van leerplicht voor het aanvullend onder wijs, gelijk deze bijv. in Duitschland be staat, heeft geen der leden een voorstel go- daan om in dit ontwerp aan de niet meer* teerplichtige jeugd de verplichting tot het volgen van aanvullend onderwijs op te leg gen. De voorstanders van leerplicht voor dit onderwijs waren van oordeel, dat bepa lingen, regelende den leerplicht, niet op haar plaats waren in dit ontwerp. Zjj achtten het echter noodzakelijk, dat zoo spoedig moge lijk de leerplicht voor alle kinderen zou worden verlengd. Uit de besprekingen is êrvenwel gebleken, dat de meeste leden de vrijheid der ouders, <vm te beslissen of zij hun kinderen na het verlaten der lagere Sohool nog verder onder wijs willen doen geven, onaangetast wan- schen te laten. De invoering van leerplicht voor dit onderwijs zou ook vele financieele bezwaren met zich brengen. De oprichting van cursussen wordt ln dit ontwerp geheel overgelaten aan het initia tief van particulieren en gemeenten. Een voorstel om aan de gemeentebestu-> ren de verplichting op te leggen voldoende gelegenheid te bieden tot het ontvangen van cursusonderwijs, werd door de meerderheid der Commissie verworpen. De commissie draagt een subsidie-rege ling voor, die uitgaat van de gedachte, dat het cursusonderwijs, van Rijkswege moet worden aangemoedigd en bevorderd, door het verleenen van een bijdrage in de kosten van het onderwijs. De grondslag van deze regeling Is de volgende: er wordt van Rijkswege een ver goeding toegekend per leerlinipiur, dat is per aan den werkelijk aanwezigen leerling werkelijk gegeven lesuur. Deze regeling heeft vele voordeelen. Het stelsel is eenvoudig, het is economisch en de financieele gevolgen voor de schatkist zijn te overzien. Voor de berekening der Rijksbijdrage tel len alle lesuren mede. Ook die, welke wor den gegeven in vakken verband houdende met de richting van het onderwijs. Deze laatste echter tot een maximum van één lesuur per week. Stelt men nu het aantal lesuren per cur susjaar gemiddeld op 175 bij vele klas sen voor vervolgingsonderwijs bleek het wettelijk minimum van 150 lesuren te hoog dan komt men, wanneer het getal van 200.000 leerlingen eenmaal zal zijn bereikt, zonder met de verzuimen te reke nen tot een totaal van 35.000.000 leerling- uren. Subsidieërt het Rijk gemiddeld met Door J. S. FLETCHER. Geautoriseerde vertaling uit 't Engelsch door Mr. G. KELLER. 22) Hij haalde zijn hand uit den zak, waarin hij naar iets had gezocht en vertoonde eenige stukjes bordpapier, waarop Steve- nege, al hadden regen en mist de kleuren doen verbleeken, iets dat met groote zwarte en roode letters geschreven was, meende te onderteekenen. Detterling nam ze den dag- Iconer uit de hand en deed, toen hij ze om draaide, een uitroep van verrassing hooren. „Alle goden 1 Dat is de kaart,waarop de noodmunten waren bevestigd I" „Ja, dat dacht ik ook zoo," merkte Travis op. „Ik meende dat reeds direct, zoodra mijn oog er op viel. „Wel," dacht ik zoo bi] mezelven, „op dat soort papier waren de verdwenen munten vastgemaakt, zooals ik meer dan eens in het gindsche museum heb gezien 1 Ik ben natuurlijk geen geleerde, chef, zoodat ik die letters niet kan lezen, niaar ik wist, dat er met roode en zwarte inkt wat bij de munten was geschreven, toen zij daar tentoongesteld lagen." „Je hebt gelijk," bromde Detterling. Hij paste de brokken van het verscheurde kar ton als een legkaart weer samen en wendde zich tot Stevenage. Dat is de kaart, waarop de munten waren gemonteerd," ging hij voort. ,,Kijk maar eens wat er geschreven staat boven en onder de gleuven waarin de munten waren bevestigd: „Uniek stel zUi veren munten, geslagen door de verdedigers tijdens het beleg van het kasteel van Alans- chester, Mei-December 1645". Neen, maar daar valt niet aan te twijfelen! Waar vond je deze stukken karton, Travis?" Travi9 wees in de richting van de por tierswoning. Als een echte boer begon hij bij het begin van zijn verhaal: „Toen ik vanmorgen aan mijn werk ging, riep de heer Whatraore mij door het raam van zijn kamer aan en vroeg mij zijn asch- bak aan het einde van zijn tuin leeg te gooien en de proppen papier en verderen rommel te verbranden. Ik deed wat hij vroeg en ik stond juist op het punt een hoop vui ligheid in brand te steken, toen mijn oog op die brokken bordpapier viel. Die roode en zwarte letters trokken in het bijzonder mijn aandacht. Ik haalde ze er dus uit en stak ze in mijn zak." „Goed zoo, vriend!" riep Detterling uit. „En je hebt er niemand iets van verteld? Aan niemand? Best, hoorl Vertel het aan niemand, ook niet aan den heer Whatmore, als hij straks eens bij je mocht komen. Als je doet, wat ik je zeg, schiet er zeker ook wat voor je over. „Neen, maar," vervolgde hij terwijl hij de stukken karton in zijn zak stak en Stevenege door den ingang mee naar buiten nam, „nu wordt het toch wel wat te bar! Wij moeten Whatmore zien te pakken te krijgen en hem ondervragen 1 Eerst de afbetaJing van dat geld aan Maidment en nu die kaart, in stukken gescheurd en in den aschbak gegooidI Wat zegt u daar nu van?" Stevenege schudde liet hoofd. „Als het Whatmore is geweest, die Het 9tuk karton heeft verscheurd en de brokken in zijn aschbak gegooid, dan moet hij een driedubbele gek zijn!" merkte hij or „Zeker, maar er loopen veel driedubbele gekken rond! Zij denken niet, hebben geen hersens. Maar bovendien, het is best moge lijk, dat hij de stukken niet zelf in de asch bak heeft gegooid. Hij kan ze gewoonweg in zijn papiermand hebben gedeponeerd, of ze in den haard of in de aschlade hebben geworpen en de oude huishoudster heeft ze later met verderen rommel weggedaan. Dat is toch ook mogelijk?" „Zeker, maar die aschbak staat dicht bij het struikgewas buiten den toren," opperde Stenevege, „en Tyson kan best de man ge weest zijn, die het karton verscheurd en de stukken er in geworpen heeft, toen hij er voorbij kwam. Intusschen „Intusschen moeten we Whatmore zoo gauw mogelijk te pakken zien te krijgen!" vulde Detterling aan. „Ik ga onmiddellijk naar mijn bureau en mijn agenten order ge ven hem achterna te gaan. Als hij er van door is gegaan, heeft hij meer dan een uur voorsprong op ons." „Uitstekend! Maar dan ga ik zien een stukje eten te krijgen. Ik heb vanochtend om acht uur ontbeten, het i9 nu half drie en ik rammel van den honger. Ik zie u straks nog wel!" Hij spoedde zich over Het Marktplein naar zijn hotel en ging de koffiekamer binnen, waarin hij alleen een eenzamen kellner en Callaway vond. Laatstgenoemde zette zich juist aan een tafel en noodigde den detec tive uit zich bij hem te voegen. „Laat, evenals ik!" zei hij lachend. „Ik heb als een razende zitten schrijven, zoodra het onderzoek was afgeloopen en ik ben net klaar. „Is u voor uw blad aan Het werk ge weest?" „Reken maar F' riep Callaway uit, „We zijn wel een weekblad, maar drie maal per week laten we een avond-editie verschijnen en vanavond kqmt er juist een uit. Ik heb een prachtverhaal gepend van al wat ik heb ervaren, sinds u me gisteren hierheen liet komen: een dikke twee kolom. Het was juist bijtijds klaar om het mee te geven met den trein van twee uur vijftien, het komt er vanavond nog in. Een kostelijk buitenkansje voor me! Nog wat nieuws, sinds ik u het laatst sprak?" „Hm.neen, niet veel bijzonders!" ant woordde Stevenege. „Enkel wat nadere bij zonderheden." Gedurende eenige oogenblik- ken wijdde hij zich uitsluitend aan het stil len van honger en dorst. Maar toen hij daar mede klaar was, keek hij Callaway met een tot vertrouwen noodenden blik aan. „Wel ken indruk heeft u gekregen van dat onder zoek van vanmorgen?" vroeg hij. „Ik ver moed, dat u wel meer van dergelijke zaken heeft meegemaakt?" „O, bij hoopen! Enquéte's. terechtzittingen en allerlei dergelijke zaakjes! Nu, dit ge val acht ik nogal bedenkelijk voor dien Whatmore, al ziet hij er vrij onnoozel en onschuldig uit. Iemand die in ernstigen geldnood zit, nu. daar valt toch niet te ge ring over te denken! Maar als ik detective was, als ik b.v. in uw schoenen stond, nu, dan wist ik wel wat mij te doen stond!" „Zoo?Nu ik ben vatbaar voor eiken goeden raad," zei Stevenege aanmoedigend. „Wat zou u in mijn plaats doen?" „Wel, ik zou een onderzoek instellen naar Het verleden van dien Tyson. Hij was. zoo als ik bij het coroner-onderzoek ook heb ge zegd, bij ons te York enkel bekend als» een fatsoenlijke, rustige sobere letterzetter, die een geregeld leven leidde en goed zijn werk Terstond. er yalt intusschen haast niet aan te twijfelen of, toen hij door mijn kopy •kennis had gekregen van het bestaan van die noodmunten, hetzij doordat hij zelf mijn werk zette, dan wel een proef er van trok, hij hierheen i9 gegaan en die noodmunten heeft gestolen. En u vond een stel inbre kerswerktuigen in een van zijn zakken!"- „Welke buitengewoon knap waren ge maakt!" „Wat valt daaruit af te leiden?" ging Callaway voort. „Dat onze vriend Tyson was of ten minste geweest was, een inbre ker van beroep, die bij tus9chenpoozen zijn handwerk uitoefende. In de laatste twee of drie jaren zijn sr in onze buurt een paar handige inbraken gepleegd, waarvan de politie de daders nooit ontdekt heeft; 't is be9t mogelijk, dat Tyson daarin de hand heeft gehad. In ieder geval zou ik, in uw plaats, naar York gaan om een deugdelijk onderzoek naar hem in te stellen. Bij ons blad weet men natuurlijk, waar hij uithing.'' „Dat lijkt me een goeden raad," zeidei Stevenege. „Ik denk er hard over hem op te volgen. Wanneer gaat u terug?" „Morgenochtend. Tante en de heer Brans-i dale vertrekken morgen met den ochtend trein van hier naar Londen en ik reis tot York met hen samen. Ik stel u voor met me mee te gaan; ik breng u dan in kennis met onzen meesterknecht en help een handje bij uw onderzoek naar Tyson. Maar ik heb nog iets in mijn hoofd. Misschien ia u er ook wel op gekomen. Zou het niet mogelijk zijn, dat er eenige verstandhouding had be staan tusschen Tyson en Whatmore?" „Dat zou de zaak wel wat ingewikkelder maken, vindt u ook niet?" vroeg Stevenege glimlachend. pYordi yervplgdj*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1928 | | pagina 9