VOGELLIED EEN TROUWE HOND. ANEKDOTES. door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. gedreigd had om hem te plagen en hot niet zoo erg bedoeld had. Zoo losten Laurie's moeilijkheden zich één voor één op en twee dagen, nadat de professor hem gevonden had, verdween ook de laatste wolk aan zijn horizon. Er kwam namelijk bericht, dat de ,,Zee meeuw" in veiligheid was. De professor bracht de courant mee, waarin het heuglijke nieuws stond en las het aan de heele fami lie Stone voor, tot groote vreugde van Laurie en alle anderen. De „Zeemeeuw" had alles volbracht, wat zij zich tot taak had gesteld en nog meer; zij had de bemanning gered van een schip, dat schipbreuk geleden had en toog nu huiswaarts met roem beladen. Binnen en kele weken zou Laurie zijn vader terug zien, den man, wiens naam op ieders lippen was en die blijken had gegeven van moed en volharding. Dat Laurie trotsch was op zijn vader, laat zich denken. Hij en de professor kon den bijna het oogenblik niett afwachten, dat hij terugkwam, doch eindelijk, eindelijk brak dit toch aan. Wat hadden Laurie en zijn vader elkaar veel te vertellen EINDE. Cora en Nero waren twee groole vrien den van Jaap Landstra. Cora wa9 het groote, bruine karrepaard, waarmee zijn vader elkeD morgen 9teenen ging halen aan de losplaats, om ze daarna te brengen naar het terrein, waar de groote, nieuwe villa gebouwd werd. Jaap ging nog niet naar 9chool en mocht altijd met zijn vader meerijden. Terwijl de 9teenen op de kar werden geladen, werd Cora afgespan nen en mocht Jaap even een ritje op hem maken. Daarna werd Cora weer voor de kar gespannen. Het gebeurde echter wel eens een enkelen keer. dat Vader het erg druk had en Jaaps ritje er bij inschoot. Nero was een groote buldog Toen Jaap hem voor het eerst zag, was hij bang voor hem. Als die groote hond hem maar niet beet. Ik denk, dat Jaap al heel angstig keek, want de vriendelijke eigenaar van den hond, die het dier aan Jaaps vader verkocht had, streek hem eens liefkoozend over het hoofd en zei: „Niet bang zijn, kleine manl Nero doet niemand kwaad." Nu waagde Jaap het, op te kijken en de groote hond stond heet rustig vóór hem. Hij kwispelstaartte en de man ging voort: „1-Iij zoekt een speelkameraadje." Jaap durfde den hond nu wel voorzichtig te aaien en het dier wreef zijn neus ver trouwelijk tegen zijn mouw, alsof het zeg gen wilde: ..Laten we goede vrienden zijn." Den volgenden morgen liep hij mee, toen Vader met de kar naar de losplaats ging en terwijl Vader bezig was de steenen te laden, gaf Jaap Nero een stuk brood, dat de hond aannam, niet omdat hij zoo'n honger had, maar meer omdat hij niet onvriende lijk wilde lijken. Daarna strekte hij zich behaaglijk in het zonnetje uit en knipoogde nu en dan tegen Jaap. Het duurde niet lang of die twee stoeiden vroolijk samen. Na een tijdje ging Jaap bloemen voor moeder pluk ken, die zij zeker in een vaasje zou zetten. Zoo ging het nu voortaan alle dagen, be halve op Zondagen natuurlijk, wanneer er geen steenen geladen werden. Dan zette Vader Jaap achter op zijn fiets en gingen zij met Moeder een grooten fiets tocht maken. Nero, die loopen kon als de beste, wa9 dan ook van de partij en num mer één als ze op een rustig plekje langs den weg of in het bosch gingen zitten en den inhoud van Moeders trommeltje aan spraken. Hij kreeg ruimschoots zijn deel, want hij had immers zoo flink met de fiet sen moegeloopen! Toen Nero ongeveer een maand hij Jaap en zijn ouders was. gebeurde er iets, dat wel eens heel slechte gevolgen had kun nen hebben. Vader wa9 druk bezig met steenen laden en had niet gezien, dat Jaap al verder en verder was gegaan om bloemen te plukken. Telkens weer zag hij een eindje verder een Tusschen 't groen der boomen Zingt een vogel klein. Wacht 1 denkt Ans op eenmaal. Daar moet Miek bij zijnl 't Popje houdt van zingen, Dol is 't op muziek. Weg loopt haastig 't meiske, Komt terug met Miek. mooie bloem, die hij voor Moeder wilde plukken en waardoor hij een heel eind weggeloopen was, ja, tot vlak bij den spoor overweg, waarvoor in deD laatsten tijd geen afsluithoornen meer werden neergelaten. Nero was natuurlijk bij hem, maar ook hij besefte het gevaar niet. waaraan zoowel hijzelf als zijn kleine baasje werden bloot gesteld. Toevallig waren er geen groote menschen in de buurt, die het tweetal hadden kunnen waarschuwen. Zoo kwam het. dat Jaap rustig bezig was tusschen de rails een paar bloemen op te rapen, die hij uit zijn handjes had laten vallen. In de verte klonk er een dreunend geluid. Het was de groote sneltrein uit het Noor den, die snuivend en daverend kwam aan zetten. Met groole snelheid naderde het ge vaarte en nog altijd zat Jaap tusschen de rails, geheel onbewust van het groote ge vaar. Maar Nero begreep plotseling, wat zijn baasje bedreigde. Hij snelde naar hem toe, zette zijn sterke tanden in zijn truitje en trok hem van de gevaarlijke plaats weg. Jaap was wel erg geschrokken, toen hij plotseling zoo onzacht en geheel onvoorbe reid weggesleurd werd en dat nog wel door zijn trouwen vriend. Maar zijn vader, die den kleinen jongen even te voren gemist had en er aangerend kwam, begreep heel goed, welk 'n grooten dienst die goede Nero hun allen bewezen had. Hij kwam nog net bijtijds om met ontzetting den trein te zien naderen, maar ookom te zien, hoe Nero Jaap van de gevaarlijke plek weg sleurde. Juist had hij beiden bereikt, toen de snel trein met een oorverdoovend geweld voorbij Ans mtt Pop in d' armen Luistert naar het lied Van den kleinen vogel. Wie het meest geniet? *k Kan het heusch niet zeggen. Al houdt Ansje vol: I k weel vast en zeker, Mieke vindt het do II daverde. Zijn kind was echter gered! Inge-t lukkig hield hij het in zijn armen en hij prees en streelde den trouwen hond, die zijn lieveling gered had. Natuurlijk vertelde hij het gebeurde in kleuren en geuren aan Moeder en ook zij haalde Nero aan en gaf hem een belooning. Wat wa9 zij hel trouwe dier innig dank« baar, dat het zijn speelkameragdie het leven gered hadl Dat Nero vanaf dien dag geen kwaad meer doen kon in do oogen der familie Landstra zal niemand verwonderen denk ik. Het gebeurde is nu al heel lang geleden en Jaap is een flinke, groote jongen ge worden Maar wat er ook veranderd mag zijn, zijn vriendschap voor Nero zeker niet, ofhet moest zijn, dat deze nog inniger geworden was. ANNIE O. Ingezonden door Stientje Ilereur. Dienstbode: „Mijnheer, daar is de dokter voor u." Koopman (boos dat hij gestoord wordt in zijn bezigheden): „Ik ben druk bezig, ik kan hem niet ontvangen, zeg maar dat ik onge steld ben." Ingezonden door Agatha Braaf. Moeder (met Frans aan zee wandelende) „Kijk eens Frans, wat een mooie groote schelpenl" Frans (rondkijkende): „Jammer dat hier nergens ruiten zijn, dan kon ik er eens lek ker op mikken."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1928 | | pagina 18