VOOR DE JEUGD LEIDSCH DAGBLAD Jaargang Vrijdag 1 Juni 1928 No. 22 'JIT LOGEEREN door AMBER, s dat jaar overging was hem mocht hij in de groote vacantia bij oom Karei en tante Jo gaan Jat was in Maart aJ afgesproken, die dokter op een dorp in Gel- ïs, een paar dagen bij de ouders gelogeerd had. maar overging! Dat zou na il; hij was tenminste tot dusver gegaan en hij had ook dit laatst© goede raporten gehad, maar je >ch maar nooit weten 1 Verleden Frits van Dijk toch ook blijven die had vast gedacht, dat hij er omen zou! Maar dat was eigen- lar voorbeeld, want alle andere de klas waren overtuigd geweest het niet zou halen. d stond hij, Hans, er toch wei Maar met dat al wou hij toet, slag van de verhoogingen al be- Zeker was in ieder geval zekerl ;1 je nu eens even voor, dat hij a! Hans wist zelf niet, wat hij teligste zou vindendat hij niet arel zou mogen gaan logeeren, dan nog een jaar in dezelfde blijven, bij vreemde, kleinere ee, dat laatste zou toch het erg- >an was je voorgoed van je oud© en afgeraakt. In het begin sprak nog wel eens, maar de band sel gauw steeds losser en op het k je elkaar haast heelemaal niet had je aan Erits van Dijk gezien. kerde Hans, al hoefde hij zich et ongerust te maken, want hij leele jaar flink gewerkt en een stand bovendien. En zulke jon en gelukkig niet zitten. ook de dag van den overgang broken, hoorde Hans, dat hij er wimpel door was en hij holde om zoo gauw mogelijk het goede kunnen vertellen el, je bent geslaagd, zie ik*', zei die al voor het raam naar hem uitkijken. vader, ik ben over. En ik mag den zomer naar oom Karei en zei Mans opgelucht. Maar hij op eens: ,,Hoe wist u eigen- :t in orde was 1" mgen", zei vader, en bij hield ijn ernstigste gezicht maar loot in den lach „ik heb zoo- at je een heel klein beetje Iang- hebben geloopen, wanneer je s had moeten komen vertellen, blijven zitten." ras waar. Dom, vond Hans, dat >lf niet aan gedacht had. Maar met Vader nu altijd: die zei jen, die doodeenvoudig waren... ïaar eenmaal wist, of het maar egrepen had. „Reuze-kerel, die mij", dacht Hans, „Zou niet één van de andere jongens wil- e nieuws werd natuurlijk gauw k.arel en tante Jo geschreven en. den dag daarop kwam er al een brief, of Hans dan den volgenden Zaterdag soms wou komen; hij zou van harte welkom zijn. „Soms" is goed." zei Hans, toen Moeder hem den brief had voorgelezen. „Stel je voor, dat je zooiets niet zou doen 1" En hoewel het pas Donderdag was, begon hij meteen zijn koffer maar vast in t© pak ken. Moeder hield daarbij echter een oogje in 't zeil, want Hans probeerde altijd zoo veel mogelijk leesboeken en zoo weinig mogelijk kleeren mee te nemen. „Wat wil je toch met al die boeken V' vroeg Moeder. „Als je eenmaal buiten bent, komt er immers toch niet veel van lezen." „Nee, misschien wel niet," moest Hans toegeven, maar hij was een secuur baasje en liet er op volgen: ,,In ieder geval sjouw ik liever een paar boeken te veel mee, dan dat ik op een oogenblik zonder iets te lezen zou zitten." „Die redeneering is nog zoo gek niet," vond zijn moeder, glimlachend „Maar laten wij er nu eens een rekensommetje van ma ken. Je gaat voor drie weken weg en als je nu iedere week twee boeken leest, kun je er toch nooit meer dan zes uit krijgen in dien tijd. En waarom zou je er dan twaalf meenemen, zooals je van plan scheen, te zijn V' „U hebt gelijk", zei Hans, die graag zijn ongelijk toegaf, als hij dat eenmaal inzag. „Ik denk dat ik zooveel boeken mee wou nemen, omdat drie weken zoo'n langen tijd is, als je er nog tegenaan kijkt. Maar als je er eenmaal aan begonnen bent, is het gauw genoeg om f" liet onze jeugdig© wijsgeer er peinzend op volgen. Maar wat niet gauw omging, waren die Donderdag en Vrijdag, die toch nog door gebracht moesten worden, voor de lang verbeide Zaterdag aanbrak. Doch al duur de het dan ook lang, het werd toch einde lijk Vrijdagavond en precies op zijn tijd ging Hans naar zijn bed, want hij had al eens eerder opgemerkt, dat de tijd nooit gauwer voorbijgaat, dan wanneer je slaapt. En, ja hoorl Zoodra hij in bed lag, deed hij zijn oogen dicht, sliep in, droomde van een trein naar Gelderland, die zonder hem wou wegrijden en dien hij dus achterna moest hollen, werd wakker, en zag... dat de zon al weer m zijn kamertje scheen. Het was warempel al Zaterdag, de dag dat hij naar tante Jo en oom Karei zou gaan. Hij keek eens gauw op zijn horloge, dat naast hem op het nachtkastje lag: kwart vóór zeven. Over een kwartier mocht hij al opstaan- Jammer, dat; zijn trein pas na de koffie ging. Vanmorgen zou hij maar wat gaan lezen, dan schoot de tijd het vlugste op. Maar de ochtend had de eigenaardig heid van alle ochtendenhij ging tenslotte voorbij, al scheen dat ditmaal wat lang zamer te gaan dan anders. En toen moest Hans gauw koffiedrinken, want om 13 uur 16 om 14 minuten voor half 14, zooals zijn vader het noemde grng de trein al- Hij moest in Arnhem overstappen en zou op de plaats van zijn bestemming worden afgehaald. Zijn moeder bracht hem naar den trein en huilde warempel even, toen die begon Je rijden. „Ik kom weer gauw terug, hoor F' riep Hans, zijn hoofd uit het openstaand© raampje stekend. En toen lachte zij al weer en zwaaide met haar zakdoek, en Hans wuifde terug met zijn hand... In Arnhem was het even opletten, dat hij niet in een verkeerden trein stapte, maar gelukkig stonden overal bordjes met aanwijzingen en als je dan geen „hope- looze eend in aardrijkskunde" was, dacht Hans bij zichzelf, kon je het makkelijk ge noeg vinden. Hij zat nu in een lokaaltreintje en keek, toen ze weer reden, voortdurend in zijn spoorboekje. Nu nog drie stations..., nu nog twee... nu nog één.... nu het volgende, rekende hij uit. En toen hij zoo ver was, haalde hij vast zijn koffertje uit het rek, zette zijn pet op en nam zijn jas over zijn arm. Daar ging de trein al langzamer rij den, je hoorde de remmen knarsen en schu ren, en eindelijk stond hii stiL Vlug stapte Hans uit en hij zag dadelijk oom Karei, met zijn grappige puntbaardje, op het perron staan. Je kon toch duidelijk zien, dat het eeD broer van zijn vader was, al zou hij ook zoo gauw niet hebben kun nen zeggen, waaréén je dat nu precies kon zien. „Zoo, jongmensch", begroette zijn gast heer hem, „ben je daar? Dat is goed hoor"* En Hans moest al dadelijk lachen om dat plechtige „jongmensch." Dat zou zijn vader net zoo hebben kxmnen zeggen, bedacht hij* „Dag, oom Karei", zei hij toen. „Prettig, dat ik bij IJ mag komen logeeren 1" „Dat zul je nog moeten afwachten, jon getje, of je het hier prettig vindt", plaagd© oom en hij pakte Hans in zijn hals en' duwde hem, met een knipoogje tegen den stationchef die de kaartjes in ontvangst nam, door de controle heen. „Hè, wat ruikt het hier lekker 1" snoof Hans, toen ze op den straatweg liepen; „toch heel wat anders dan bij ons." „Zoo merk je dat toch op, stadsmusch plaagde oom weer. „Snuif die lekkere lucht dan maar eens goed op, deze drie weken, dat zal je goed doen." En toen sloegen zij een zijweg in, en wa ren al gauw aan het huis van den dokter, waar tante Jo op haar beurt den jeugdigen gast hartelijk verwelkomde. Spoedig daarop gingen zij aan tafel en na het eten liepen oom en tante met Hans het dorp eens rond Vooral op het dorps plein, met zijn lindeboomen en de oude, grijze pomp in het midden, was het gezel lig. In groepjes stonden de menschen er te praten en ze groetten allemaal even vrien delijk „mijnheer dokter" en zijn vrouw. Thuis kreeg Hans nog een kopje thee „net als een mensch", plaagde oom en toen wees tante hem zijn slaapkamertje, waar het raam lekker wijd open stond en dat uitzag op een korenveld. „Zoodra hij in bed lag, besloot hij, fatn nog eens op zijn gemak na te gaan wat hij dien dag allemaal gedaan had, maar het ging hem ook nu, zooals het al zoo dikwijls was gegaan: zijn gedachten dwaalden tel kens af en vóór hij in den geest dan voor de tweede maal Ainheir» bereikt hax^ was hij in slaap gevallen (Slot volgt)*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1928 | | pagina 13