DE KALIEF EN DE NEGER. ren> de vogeltjes kwinkeleerden, het heekje kabbelde alle9 in het rond ademde vrede en blijdschap, als nooit te voren. Maar 't heerlijkste van alles wa9 wel, dat de klokken begonnen te luiden met nieuwen, helderen klank in de dorpjes van 't geberg te, in de steden, nabij en in de verte. De kinderen hielden de handjes gevou wen en luisterden er vol verrukking naar. „Overgrootvader heeft gezegd, dat de menschen ook weer het Pinksterfeest zouden kunnen vieren, als Vertrouwen, Vriendelijk heid, Hulpvaardigheid. Goede trouw, IJver, Plichtsbetrachting en al die anderen zouden zijn teruggekeerd fluisterde Meta. „Kom wij zullen naar hem toegaan om 't hem te vertellen en allen, die wij tegenkomen, zul len we 'took zeggen!" Zoo gingen op dien stralenden zonnedag de twee kinderen hand aan hand rond, en ieder, die de blijde boodschap hoorde en haar dankbaar opnam in zijn hart, werd even verheugd als zijl. Een Oostersch verhaal. [Naar het Engelsch van A. R. Williams. Vrij bewerkt door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. „Maakt plaats voor Uw Heer en Meester, den Kalief (Hoofd der Mohammedanen) Haroen Abdiza, Die Zijn Keizerlijke Hoog heid, den Schach (Keizer) van Perzië tege moet gaat Zoo klonk het door de straten van het oude Bagdad, waar voorloopers de komst van den Kalief aankondigden. Alles wat loopen kon, kwam nu in bewe ging. Kooplieden pakten hun koopkaar in en gingen n^ar den kant der straat, winke liers haalden hun waren, die zij op straat uitgestald hadden, binnen en de straten werden gereinigd Overal hing men kleu rige tapijten uit. Men zorgde er voor, dat de stad er op haar fraaist en feestelijkst uitzag. De mannen maakten zich netjes, de vrouwen en meisjes trokken hun beste spullen aan, kinderen droegen mandjes met rozen, welke bloemen zij wilden strooien op het pad van Haroen Abdiza, die door allen bemind was Daar klonk trompetgeschal en de dichte menigte boog nu als een korenveld in den wind, terwijl de kinderen rozen strooiden. Kalief Haroen Abdiza, in het wit ge kleed, was gezeten op een prachtig Ara bisch paard, dat het gewicht en de voor naamheid van zijn last scheen te beseffen, zóó fier stapte het tusschen de aan weers zijden van den weg samengeschoolde me nigte door. Tot het gevolg van den Kalief behoorde een gToote, forsehe neger, één der leelijk- ste van het Ethiopische ras. Maar al kon hij in de verste verte dus niet op schoon heid ioemen, hij reed toch in de onmiddel lijke nabijheid van den Kalief. Niemand uit de menigte begreep dit. De stoet reed tot- aan het groote Markt plein, om daaT de komst van Zijn Keizer lijke Hoogheid, den Schach van Perzië, af ]te wachten. Onder luid trompetgeschal verscheen de Schach en na een hartelijke verwelkoming door zijn gastheer, reden de beide vorsten, omringd door Hun gevolg naar het marme ren paleis van den Kalief, hetwelk zich te midden van oranjerieën en rozentuinen even buiten de stad uitstrekte. De groote, leelijke neger week niet van Haroen Abdiza's ziide. Nadat gastheer en gast afgestapt waren en naar binnen ge gaan, stelde hij zich op achter den troon, eeD reusachtig zwaard hanteerend. Toen de talrijke ceremoniën eindelijk be ëindigd waren, nam Haroen Abdiza Zijn gast mee naar een particulier vertrek, om eens rustig samen te praten. Vóór zij echter gezeten waren, stond de Ethiopiër aan de binnenzijde der deur. Zijn blik doorzocht de kamer, terwijl hij zijn hand aan het gevest van zijn zwaard hield. .Verder was er niemand. ..Laat ons nu alleen, Affra," zei de Ka lief. „Blijf de wacht houden v^ór de deur." Na een eerbiedigen en liefdevollen blik naar zijn meester geworpen te hebben, Het regent verschrik'ljjk, zooals je wel ziet! Het spettert en spat op de straat! Maar wtj met zijn drietjes, wjj zgn heusch niet bang, Hoe hard het ook regenen gaat! Wij loopen te za&m onder één paraplu, Een groote, geleend van mijn Moes! En achter ons aan, ook niet bang voor de bui, Loopt trouw met ons mee onze Does! Je vraagt ons misschien: „Maar moet je da 't Is nn toch voor wand'len gee Nu lach ik je uit, want we wande a We moeten naar Oma dit keer! Die viert haar verjaardag! Z' is En geeft nu een groote partij! Elkeen mag er komen heeft Oma Nn, w^j zjjn maar w&t graag er Dus stappen wjj flink door de regenbui heen, Het spettert en spat op de straat I Maar wjj met ons drietjes, wjj zijn Jieusch niet bang, Hoe hard het ook spetteren gaat! R. WINKEL. boog A ff ra e«n trok zich terug. Hij bleef echter in de gang vóór de deur staan, zoo dat niemand, ongezien door hem, het ver trek kon binnengaan. De Schach keek den Kalief verwonderd aan en zei „Dit is de leeiijkste man, dien ik ooit zag. Toch is hij altijd in uw onmiddellijke nabijheid. Hoe kunt gij, die zulk een be wonderaar van schoonheid zijt, zoo'n lee- lijken man om u heen dulden 1" „Luister naar mii' sprak nu Haroen Abdiza. „In dat leelijke omhulsel zit het schoonste juweel Liefde Ik kocht hera vele jaren geleden, toen een slavenhande laar, die hem blijkbaar niet verkoopen kon, een einde aan zijn leven wilde maken. Hij was toen nog een jongeling, maar hij groeide op tot een ervaren krijgsman en ik nam hem in mijn lijfwacht op. Op zekeren dag. toen de jaarmarkt in Bagdad gehouden werd en de stad goede en slechte lieden van de geheele wereld herbergde, wilde ik de jaarmarkt eens be zoeken. Ik nam slechts eenige dienaren mee; één hunner was Affra. In de juwee lentent kocht ik een mandje paarlen. Nau welijks was het echter mijn eigendom ge worden, of een man, die door een hond achtervolgd werd, kwam hard aangeloopen uit een nauw straatje en liep mandje aan. Dit viel op den grond en de rolden in alle richtingen. Ik maakt dat mijn mannen mij alleen mochl en de paarlen, die zij opraap eigendom zouden zijn. Allen gmge het zoeken, allen behalve Affra. vlak bij mij, terwijl ik te midden lei verschillende menschen stond, hij mij verlaten, dan zou men mi kelijk vermoord en zich daarna o uit de voeten gemaakt kunnen he Ik zei tegen hem: „Affra, de anderen hebben paa groote waarde gekregen. Wat wilt ben, omdat gij bij mij gebleven En bij antwoordde: „Ik heb gevonden datgene, waarde heeft dan alle paarlen de Heer het voorrecht U te mogen men voor gevaar, want er liepei lieden roDd." Vanaf dat oogenblik week hij n uit mijn nabijheid." „Voortreffelijk!" riep de Sch „Onder de tienduizend lieden, di giften van mij ontvingen, vond zeldzame toewijding niet." ,n el la nj iel

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1928 | | pagina 16