VOOR DE JEUGD A. LEIDSCH DAGBLAD 411 411' :n sprookje irgang Vrijdag 25 Mei 192$ No. 21 A door HERMANNA. (dwergen, die nijvere werker9, ^ten der menschen, hadden zich spelonken der bergen terugge- ïeel langen tijd hadden zij zich ewoonde wereld vertoond. Hier de nog een enkele grijsaard of uw, die 't zich kon herinneren e hebben en er du van aan de nderen vertelde, 't Meerendeel echter haalde de schouders de boutweg dat 't allemaal ver- geweest en die kleine dienaren niet bestonden, noch ooit be- i. De goede dwergen echter m geldige reden voor zich ver- mden. geleden was er een grooto id in de menschen wereld. Voi ds broeders hadden verkeerd, elkaar opgetrokken; de men ing hadden het groote gebod iefde als met voeten getreden onnen elkaar te halen; men n voordeel bedacht geworden, n den naaste. de goede dwergen wegge- ifd en teleurgesteld hadden zij aan de menschen onttrokken, ooit terugkomen? deed kleine Meta aan haar r. De stokoude man met de haren keek om .zich heen om mand hem ook kon beluisleren, nmers altijd met 't geen hij zei, kindsch! Alleen Meta had t vertrouwen in zijn woorden ook aan zijn knie, wachtend, >tige, verlangde uitdrukking op op 't geen hij zou antwoor- sprak de grijsaard eindelijk lenden mond. Meta moest j hem komen om 't te kunnen „ja. ze zullen terugkeeren, als in worden; uit zichzelf komen ootvader," riep Meta opgewon- wilden den ouden man meteen „o laten we dan gauw gaan te roepenI Waar wonen ze?" der bergen," verklaarde over- maar ik ben te oud voor zoo'n de jonge, krachtige menschen, t zouden kunnen ondernemen, terugkomst echter niet", rader, maar weet u den weg ïen?" zoo vroeg Meta weer. weg weet. den langen, moei- De oude man prevelde nog leta kon *t niet verstaan. Zijn ionen ver weg te zweven, zijn ag. Besluiteloos bleef Meta nu indommelenden grijsaard, haar buurtje Ferdi aanl ze oe en greep hem bij de hand. jij moet met mij meel Ik wil der bergen om den goeden agen terug te komen. Toen zij de menschen woonden, was flers; overgrootvader heeft het Be zon scheen warmer, de iden mooier en de klokken ner. Bovenal konden de men- et Pinksterfeest vieren, het Is goeden Heiligen Geest. Dat kunnen zij nu niet, zie je, want er heerscht overal ontevredenheid en twist" Het jongetje was dadelijk bereid mee te gaan. Hij geloofde zonder bedenking wat Meta hem verhaalde en stelde 't zich heel eenvoudig voor. Ja, toen de kinderen een eindweegs had den afgelegd en aan den eersten steilen rotswand waren gekomen, meende Ferddl reeds, dat ze 't doel van hun tocht hadden bereikt „Hier moeten we in," sprak hij. „Ja," zei Meta, „maar ik zie nergens een deur! Zullen we eens roepen?" Beiden riepen en klopten tegen de harde rotsen, totdat hun stemmetjes heesch klon ken en hun knuistjes ontveld waren. „We zijn stellig 't gebergte nog niet diep genoeg ingetrokken," meende Meta toen. „Laten we dat smalle, steile paadje maar volgen, dat zich orti de rotsen heen slin gert!" Dapper vervolgden de twee kleine pel grims hun weg, onderwijl sprekend over 't geluk, dat zij straks aan de menschen zou den terugbrengen. Iloe heerlijk zou 't zijn, als de een den ander weer vertrouwde en met liefde tegemoet trad. de sterke den zwakke hielp, ieder met blijdschap arbeid de aan de hem opgedragen laak. Waïit zóó had overgrootvader het Meta voor oogen gesteld en zoo deelde zij dit weer op haar beurt aan haar vriendje mee. Overgrootrader had ook de namen van sommigen dier goede vrienden van de men schen genoemd, wier verdwijning zoo'n groot verlies voor de menschen wereld be- teekende- Vertrouwen. Vriendelijkheid, Goede trouw, Hulpvaardigheid. Volharding, IJver, Plichtsbetrachting. Dit waren de namen, die Meta onthouden had. Overgroot vader had er echter nog veel meer oDge- genoemd! Bij den volgenden hoogen rotswand rie pen en klopten de kinderen weer uit alle macht Helaas bleek het andermaal tever geefs te zijn. Toen verloor Ferdi den moed en het ver trouwen. Hij liet zich op den grond zakken en jammerde: ,,'t Geeft niets, Meta! We moesten maar liever naar huis tcruckeeren. 't Wordt al zoo schemerachtig! Je over grootvader heeft maar wat gebazeld; de menschen zeggen immers, dat hij kindsch is! Al die je daarnet hebt opgenoemd, be staan niet!" Verschrikt keek Meta haar buurtje aan. „O foei Ferdi, als de goede dwergen dat maar niet gehoord hebben. Je gelooft er in je hart niets van en dat is maar goed ookl Als je het heusch meende, zou ik niets meer met je te doen willen hebben Over grootvader zegt, dat wie het vertrouwen veriiest, aJles verliest en zijn doel nooit zal bereiken. Bedenk toch eens hoe vieeselijk 't zou zijn, ais wij nu ons doel nooit zouden kun nen bereiken, omdat jij zóó doet!" Ferdi liet beschaamd 't hoofd hangen. „Ik zal maar weer opstaan en niet terug gaan," sprak hij. Was het verbeelding, of vertoonde zich daar achter in die rotsspleet een klein grauw puntmutsje? Ik zou haast den ken, dat het dwerg Vertrouwen was ge weest En ginds, boven op die rots, stond daar niet dwerg Volharding. De kinderen, die nu weer samen voort gingen, zagen hen niet, maar hun hartjes waren lichter geworden en zij voelden zicK met nieuwen moed bezield. Het pad was echter steil en steenachtig; eindeloos scheen het zich voort te slinge ren. De schemering viel schielijk. Beneden 't dal vertoonden zich al kleine lichtjes. De arme, kleine Meta werd moe; haar voetjes deden zoo'n pijn. Telkens struikel de ze. „Kom Meta," zei Ferdi medelijdend, „trek je schoentjes uit en doe do mijne aan dia zijn grooter". „En jij dan?" „O, ik kan best op bloote voeten loopen,* verzekerde 't jongetje en, voordat Meta nog had kunnen tegenstribbelen, had hij haar zijn schoenen al aan de voetjes gestoken. Doordat hij bij haar neerknielde en Meta naar hem keek, zagen ze geen van beiden dwerg Hulpvaardigheid uit een rotsspleet gluren en goedkeurend knikken. Wèl voel den zij zich allebei gesterkt en uitgerust, toen hierna den tocht voortzetten. De duisternis was ingevallen, maar op 't rotspad, waar de kinderen hand aan hand, elkaar vriendelijk moed insprekend, verder slapten, scheen een heldere lichtstraal. Dwerg Vriendelijkheid trippelde voor hen uit en verlichtte hun weg met zijn lan tarentje; zelf bleef hij echter in de schaduw het tweetal zag hem niet. Zoo kwamen de kleine pelgrims eindelijk, even vóór middernacht, in 't hart der bergen aan. Het steenachtige pad hield hier op; massieve rotsgevaarten verhieven zich rondom. De kinderen behoefden evenwel niet naar een ingang te zoeken: Hulpvaardigheid 9choot toe om de poort te ontsluiten, die op kunstige wijze onzichtbaar in den rots wand was aangebracht, Vriendelijkheid verlichtte den ingang, Vertrouwen en Vol harding stelden zich aan weerszijden op en knikten het tweetal bemoedigend toe. „Welkom, welkom," riepen zij en deze begroeting werd door duizenden stemmetjes diep in den berg herhaald. De dwergen IJver en Plichtsbetrachting kwamen nu naar voren en spraken blijde: „Eindelijk! Hoe lang hebben wij op dit oogenblik gewacht! Komt, volgt ons nul Wij geleiden jullie naar ons gebied!" Na een wandeling door de gangen, welker wanden schitterden van bergkristallen, kwamen Meta en Ferdi in het paleis der goede dwergen aan en werden toen dadelijk naar den koning gebracht, een stokouden dwerg grijsaard, die er eerwaardig en vrien delijk uitzag. De kinderen voelden zich aanstonds op hun gemak in deze toch voor hen zoo vreemde omgeving en kwamen dan ook on beschroomd met hun verzoek voor den dag. „Nu wij geroepen worden, zullen wij te rugkeeren lieve kinderen," sprak de dwerg vorst minzaam; „wij wanhoopten er reeds aan, of onze terugkomst nog ooit begeerd zou worden Hierop wenkte hij met de hand. Maar van wat er verder gebeurde kon den Meta en Ferdi later niets meer naver tellen: een diepe slaap kwam over hen. Toen zij eindelijk de oogen weer opsloe gen, was het ochtend. De zon scheen met ongekenden luister op de bloeiende berg weide, aan welker rand zij lagen; de bloe men hadden haar schoonste kleedjes aange trokken en verspreidden de lieflijkste geu«

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1928 | | pagina 15