HOE TWEE VELDMUISJES EEN TROTSCHEN EGEL FOPTEN.
DE KAARS ALS TIJDMETER
ANEKDOTES.
„Weet je hel al, Grijs? vroeg een veld
muisje aan haar buurvrouw; „er is bruiloft
op Egelhof! Jantje van den Egelhof gaat
vandaag trouwen met Egelientje Steekpen,
en alle egels uit het bosch zijn op de brui
loft gevraagd. Ze'g, willen wij er ook heen
gaan?"
..We zijn toch geen egel9" zei Grijsje.
„We zijn toch maar heel gewone' veldmui
zen. Knaagtandje".
„Wel, wat zou dat?" hernam Knaagtandje.
„Als we ous velletje mooi oppoetsen, zien we
er keurig uit. En er zal wel wat lekkers zijn
op zoo'n deftige bruiloft
Zoo liet toen Grijsje zich door Knaagtandje
overhalen, om naar de bruiloft van Jantje
Egelhof en Egeliejitje Steekpen te gaan.
Keurig opgepoetst gingen ze er heen. Doch
zoodra ze op Egelhof kwamen, werden ze
al dadelijk uitgelachen door twee brutal»
egels.
„Zeg eens. er is hier geen muizen-brui
loft!" snauwde daarop een derde egel.
Daar kwam vader Egel van den Egelhof
aan- „Wat doen jullie hier?" vroeg hij
boos. „Heb ik soms jullie, armoedig muizen
volk, op de bruiloft genoodigd? Vooruit, pak
je weg!"
Op zulk een ongastvrije ontvangst hadden
de veldmuisjes niet gerekend. Bedroefd
keken zij eerst de egels en toen elkander
aan en gingen heen met treurige oogjes en
hangende staartjes, ,,'t Was een akelige ont
vangst!" zuchtte Grijsje.
„Ja, en wat brutaal om ons armoedig
muizenvolk" te noemen!" piepte Knaag
tandje,
Daarna liepen zij zwijgend verder het
bosch door en zoo kwamen zij voorbij een
kastanjeboom, die reeds eenige van zijn
groote. rijpe vruchten had laten vallen.
„Kijk eens, Grijs, daar liggen kastanjes
op den grond begon toen weer Knaagtand.
„Lijken ze niet juist op kleine egels? O, en
kijk dóór eens, wat 'n groote!"
Ja, 't was een reusachtige' kastanje, en
waarschijnlijk was. door het vallen, de bol
ster gespleten, en die gespleten bolster vol
stekels, bracht op eens Knaagtandje op de
gedachte zich in egels te veranderen]
„Weet je, wat we moesten doen, Grijs?"
sprak ze „We zullen die kastanje uit den
bolster nemen, en dan ieder de helft van
den bolster over onzen rug leggen. Dan
lijken we, met die stekels, precies op jonge
egels, weet je?"
„Maar de bolster is groen, en egels heb
ben geen groene stekels," vond Grijsje.
„Ze zullen denken, dat we egels zijn, die
uit een vreemd land komen," sprak Knaag
tandje. „Kom, we zullen elkander eens keu
rig aankleeden! Ik leg een halven bolster
op jouw rug, en jij legt de andere helft op
mijn rug. En onze staartjes leggen we zóó
op onzen rug, dat ze door den bolster ge
heel bedekt zijn
Zoo deden toen de twee muisjes en zoo
dra hun rugje door den bolster vol stekels
bedekt was, keken zij elkander aan en lach
ten hun muizenlach, omdat ze er nu zoo
vreemd uitzagen.
„Denk er nu wèl aan, dat we egels zijn
uit een vreemd land, hoor!" waarschuwde
Knaagtandje. „We komen uit een land,
waar alle egels groen zijn, moeten we
zeggen
„Ik zal er aan denken", beloofde Grijsje
en ze volgde Knaagtandje weer naar den
Egel hof.
Vader Egel van den Egelhof zag ze reeds
vaM verre aankomen. „O, kijk toch eens,"
sprak hij tot de bruiloftsgasten, „daar ko
men een paar egels aan met groene
kels!"
„Die komen uit een ver, vreemd
riep één der gasten.
„O, en hebben zij daar ook al
bruiloft gehoord?" hernam vader
„Wat een eer, wat een groote eerl"
In een wip was hij op de groene
toegeloopen. „Wel, beste vrienden,
komen jullie vandaan?" vroeg hij.
„We komen van Groenland.
Knaagtandje.
„O, dat dacht ik al, toen ik jullie
tige, groene stekels zag," zei vader
Vriendelijk noodde hij daarop de
uit hem te volgen naar de gasten,
zult wel er moe zijn van de verre
begon hij toen weer.
„Ja, en we hebben ook honger,
Knaagtandje.
Dadelijk werd toen voor de hon
vreemdelingen het fijnste egel-maal
diend, zoodat de twee muisjes zich
te goed konden doen. Maar juist toe
laatste hapje in hun gulzige bekjes
dwenen was, voelde Grijsje, tot haar
den bolster op haar rug verschuiv
bang, dat haar staartje nu zou te vooi
komen, en dit zou verraden, dat zij
een heel gewoon muisje was, fluister
tot Knaagtandje; „Kom, ga vlug me
bolster verschuift!"
„Laat maar verschuiven!" piepte
tandje. „We zijn nu toch op de bruil
weest!" Die trotsche vader Egel
weten, wie we zijn!"
„Moeten jullie nu al hee£?" vroeg
Egel, die zag dat de groene egels
heengaan. „De bruiloft is nog lang
geloopen. Straks komen de krekel
bruiloftslied zingen en.... Hè, wat
nu!" riep hij verschrikt, toen hij
twee groene kastanje-bolsters vooi
voeten zag liggen, en twee klqyig
vroolijk piepende zag wegloopen.
heb ik het nu?"
„Hoe jij het hebt, weten we niet
Knaagtandje van uit de verte. „Maar
en ik weten wèl, dat wij jou, leelij!
sche vader Egel. eens heerlijk
mal hebben gehouden. Ja, dat dede
armoedig muizenvolk, vader Egel!
danken je nog wel voor de vriei
ontvangst en voor het heerlijke ma:
Toen Knaagtandje dit vader Egel
geroepen, ging zij met Grijsje naar
terug, waar zij hun holletje hadden
vertelden de muisjes aan alle ander
muisjes van den trotschen vader
hoe zij hem voor den mal hadden gel
Of vader Egel nog lang boo9 blei
telt dit verhaaltje niet, en ook niet
verstandiger werd en niet meer zo
achtend de kleine dieren behandel
minder waren dan hij.
TAKT
„11
h
I
We zijn zóó gewend aan allerlei mo
derne uitvindingen, dat wij er ons nauwe
lijks kunnen indenken, dat de menschen
hel vroeger zonder heel veel dingen moes
ten stellen, waarvan het gebruik ons als
onontbeerlijk voorkomt.
Zoo bediende men zich vóór men klok
ken en horloges kende van zonnewijzers
orn den tijd te welen. Dit is algemeen be
kend. Minder bekend is echter, dat men
voor dit doel ook kaarsen aanwendde.
De kaar" bewees als zoodanig in lang
vervlogen dagen reeds goede diensten* Zoo
zegt men, dat een Engelsch koning zijn
kaarsen beschilderen liet met strepen, welke
verschillend van breedte en kleur waren.
Het verbranden dezer strepen gaf den tijd
aan, waarop verschillende bezigheden
plaats hadden.
Bij een anderen koning kwamen eenige
edellieden, die zeiden;
„Wij brengen u slechts nieuws, Heer!
Een aantal uwer onderdanen is opgestaan,
en heeft de wapens tegen U opgenomen."
Toen hij dit hoorde, riep de Koning zijn
getrouwen bijeen. Met een leger trok hij
nu tegen de weerbarstigen op. De koning
won den strijd glansrijk en degenen der
verslagenen, die niet gedood of gevangen
genomen werden, vluchtten en verborgen
zich in het bosch.
Toen zei de Koning:
„Ik wil mij een genadig vorst toonen en
een kaars voor een der vensters van mijn
paleis laten plaatsen. De opstandelingen,
die zich vóór de kaars is opgebrand
bij mij komen aanmelden, zal ik van alle
vervolging ontslaan.
Van de kaars werd ook nog een ander
gebruik gemaakt.
Zoo kwam het' vroeger in sommige lan
den voor. dat men „bij de kaars" land ver
pachtte.
Er werd een speld in een kaars geslo
ken-, een paar centimeters van boven af.
De kaars werd nu aangestoken en het ver
pachten begon. Iedere liefhebber moest een
bepaald geldstuk op de tafel leggen, het
geen door den volgenden liefhebber werd
opgenomen en in den zak gestoken, nadat
hij het zijne had neergelegd. Als de kaars
ecnigen tijd gebrand had, viel de speld
er uit en degene, die het laatst zijn geld
stuk op de tafel gelegd had, was pachter
van het land.
Het ging in die tijden dus heel anders
toe dan tegenwoordig. Uit het bovenstaan
de blijkt namelijk, dat er een bepaa n
voor het land opgebracht moest wo
er heel wat liefhebbers waren. De
de kaars besliste daarbij.
In onze dagen wordt het land ge'
aan den meest biedende verpacht.
Wat water is.
Op de fröbelschool vraagt de
aan de kleintjes:
„Wie van jullie kan me zegg
water is en hoe het er uitziet?"
Het kleine Elsje, een echt yi
steekt haar vingertje op en anlwc
„Ik weet het, juffrouw. Water is
zwart wordt, wanneer je er je ha
steekt."
Ingezonden door Henk Fraa
Naar den tandarts.
Vader (die zijn zoontje mee, i
tandarts neemt); „Wel wel nu he
toch a! driemaal gebeld, en nog
niet open.
Zoontje (hoopvol),,0, misschi' en
wel dood."