HAZELNOOT SPLINTER VLOERZEILEN DeGrijzeDame 68*le Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag 22 Februari 1928 Derde Blad No. 20842 TWEEDE KAMER. Wfc\A.AYV& wh' CHOCOLADE FEUILLETON. De marinewerf le Hellevoet- sluis De begrooting van Curacao goedgekeurd De Staatsmijnen. (Zitting van gisteren). De heer iilEMSTKA (S.-D.) vraagt ver lof den minister van Marine a.i. te inter pelleren over ophelfing van de marinewerf te Hellevoetsluis. Over dit verzoek zal in een volgende vergadering worden beslist. Voortgezet wordt de behandeling der Curavaosohe begrooting. s Aan de orde zrjn de artikelen. De beer BEUMGR (A.-K.J zegt bjj art. 23, dat bet bier geldt den post voor de militaire politie. Worden deze gelden toe- geetaan, dan wordt de uitvoering mogeijjk gemaakt van een Kon, besluit, dat op een onwettige basis berust. Dit Kon. besluit dient gevvjjzigd te worden, voor wat art. 4 betreft. De MINISTER VAN KOLONIËN, de beer KONINGS BEKEEK, heeft er geen bezwaar tegen, een wijziging van hel Kon. besluit te bevorderen. Op het volgende artikel verdedigt de heer JOEKES (V.-D.) een amendement, dat ten doel beeft, overeenkomstig het Kamervotum van 11 Mei 1927, nader overleg te doen plaats hebben met den Kolonialen Raad omtrent de reorganisatie van de politie op Curasao, alvorens omtrent de uitvoering dier reorganisatie een definitieve bes.issing wordt genomen. Spr. stelt daarom voor, het uit getrokken bedrag van f86.62ö, zijnde het in 1928 door Curasao te vergoeden gedeelte der kosten van de landmacht, te schrappen od daarvoor in de plaats te stellen een door den Kolonialen Raad aangenomen post van f8500 ten behoeve van kleeding en schoei sel voor de politie. De heer BIJ LE VELD (A.-R.) zegt, na de toezegging van den minister geen be- hoelte te hebben aan dit amendement De MINISTER VAN KOLONIËN wijst er op, dat het hier geen moeilijke juri dische kwestie betreft. Spr. zal een oplossing zoeken, waarin alie bezwaren kunnen worden opgeheven. Tot het „nader overleg" is spr. ook zonder het amendement ten volle bereid. Ook naar het Kamervotum van Mei 1927 heeft spr. gehandeld. De eenige, die wer kelijk overleg wilde plegen, was juist de minister. Den Gouverneur zal spr. de opdracht geven, het overleg te doen heropenen. Daar in moet de grootste tegemoetkomendheid worden betracht. Aanneming van het amen dement is ongewenscht, althans niet noodig. De heer JOEKES (V.-D.) repliceert De heer VAN VUUREN (R.-K.) zegt, dat, na de toezegging van den minister, bjj niet zal stemmen voor het amendement. De heer VAN BOEi'ZELAEK (C.-&) ziet in het amendement een motie van wantrou wen. Hjj zal, na de verklaring van dan minister van Koloniën, tegenstemmen. De MIN 1STER dupliceert. Hel amendement wordt hierna verworpen met 50 tegen 26 stemmen. Voor: S.-D., V.-D., en de Katholieken Bullen, Moller en Veraart bjj art. 55 verklaart de MINISTER, dat bjj de herziening der predikantstractemeu- teu ter band zal nemen. Bjj art 61 (bijzonder onderwijs) vraagt de heer v. VUUREN (R.-K.) de toezegging, dal voor de begrooting van 1929 een post wordt uitgetrokken om te komen tot finan cieels gelijkstelling van openbaar en bij zonder onderwijs. Zoo spr. die toezegging met krijgt, zullen de Katholieken hun stem niei aan de begrooting kunnen geven. De minister beantwoordt bevestigend. De artikelen worden goedgekeurd. De begrooting wordt aangenomen met 67 tegen 18 stemmen. Tegen: soc.-democraten. Zonder beraadslaging of stemming wordt aangenomen de conclusie van hel verslag der Commissie omtrent de inlichtingen od hel adres van S. Gerlachv. Es te 's-Gra- renhage, houdende verzoek om terugbeta ling van een door wijlen haar echtgenoot G. Gerlach, laatstelijk assistent-resident met v er lof, tot delging van een kastekort ge- g stort bedrag van f 3500 en insteIHng van een onderzoek raar bedoeld kastekort Aan de orde is de begrooting der Staats mijnen in Limburg voor 1928. De heer DROP (S. D.) brengt ter sprake de in het Voorloopig Verslag gemaakte op merking over tegenwerking van woning- bouwvereenigingen door de directie der Staatsmijnen. De minister zegt wel, dat hem van een zoodanige tegenwerking niets bekend is, maar spr. kan daarmee geen genoegen ne men Door financieele deelneming heeft de directie nogal invloed cp de huisvesting en men moet daar bevreesd zijn voor te groo- ten invloed der Katholieken De woning- bomrvereenigingen mogen in de maatschap pelijke situatie geen machtspositie innemen. Beter is het bevorderen van woningbouw door gemeente en Rijk. Spr. beziet de wereldkolen productie en cnnslateert, dat de productie hier le lande stijgt, terwijl het verbruik daalt. Dit ver schijnsel omvat alle factoren voor een ern stige crisis. Loonsverlaging is geen middel om een crisis te keeren. Dat is in Engeland gebleken, waar nog steeds groote verliezen geleden worden op de kolenmijnen. Men zal moeten komen tol internationale regelingen van de productie. Deze zou tevens dienstig kunnen zijn om een oneconomische distri butie te voorkomen Spr. kan zich niet voor stellen dal de ondernemingen zulk een in ternationaal overleg niel zouden willen. Kan de directie der Staatsmijnen geen stap pen doen daartoe of zou deze zaak niet in den Volkenbond (er sprake kunnen komen? Ons mijnbedrijf is zulk een poging tot stabi lisatie volkomen waard. De heer KNOTTENBELT (V. B.) meent, dat het niet op den weg der Staatsmijnen ligt, zich te bemoeien mei den handel in buitenlandsche kolen. Zulk een bemoeiing belemmert slechte den handel der parlicu- lieren. In ieder geval behooren bijzonder heden omtrent dien handel te worden gepu bliceerd in het jaarverslag. De Staatsmijnen behooren zich te bepalen tot hun natuurlijke werkzaamheid. De uilbreiding van hun be moeienis vindt blijkbaar haar oorsprong in de moeilijkheid, het product af te zetten In verband daarmee stelt spr. de vraag of uit breiding van het Staatamijnbedrijf wel ge- wenschl is. Ook moet spr. zich stellen tegenover het gunnen van de levering aan Overheids bedrijven door de Staatsmijnen, ook al is door deze laatste niet het laagst Ingeschre ven. Op deze manier is een openbare in schrijving overbodig. De heer HERMANS (R. K.) brengt hulde aan allen, die het initiatief namen tol op richting van het Staatsmijnbedrijf, voorts aan allen, die er toe medewerken het be drijf tot bloei te brengen. Dit doet spr. naar aanleiding van het 25-jarig bestaan van hel bedrijf, dat verleden jaar is gevierd. De Staatsmijnen hebben niet alleen allen ach terstand ingehaald, maar staan thans aan de spits van ons mijnbedrijf. Bedroeg in 1921 de kostprijs per ton f21.79. Deze zijn gedaald tol f8.50. Spr. zegt, dat het Staatsmijnbedrijf nog steeds belast is met wat men noemt oor logsschuld en moeilijkheden heeft met ver voer en uitvoer van kolen. Desondanks is zijn positie op de wereldmarkt niet ongun stig. Natuurlijk is de toekomst onzeker door de overproductie en de protectie- en dumpingspraclijken van het buitenland. Als middel ter verbetering van dezen toe stand wordt vrij algemeen aan de hand gedaan de internationale regeling. Men zou dit kunnen probeeren. Voorloopig verwacht spr. daarvan weinig uit hoofde van de tegenstrijdige belangen der ver schillende landen. Wij zijn op de kolen- markt van te weinig beleekenis om bij een internationale regeling een vooraanstaande positie in le kunnen nemen. Wat de preferentie van het mijnbedrijf boven den invoer van buitenlandsche kolen betreft becijfert spr., dat 34000 arbeiders en 4800 ingenieurs, opzichters enz. in de mijnen werkzaam zijn en dat de totale waarde van de productie 100 millioen gulden bedraagt, waarvan 60 pCl. aan loo- nen wordt uitbetaald. Daarbij zinkt de be- teekenis van het vervoer van buitenland sche kolen in het niet. Er mag, mede ook gezien de practijken, waarmee de afzet RECLAME. 3392 V. vr.-*Yi Y« YT«1 Y<*V3 van buitenlandsche kolen wordt bevorderd, geen middel worden verwaarloosd om het gebruik van eigen kolen te bevorderen. Wat betreft de bouvwereeniging „Thuis Best", merkt spr. op, dat de centrale bouw- vereeniging „Ons Limburg" haar outillage aan deze vereeniging heeft afgestaan en er niet anders voor bedongen heeft dan één zetej in een bestuur van 9 leden. Overigens sluit spr. zich aan bij hetgeen daaromtrent in de Mem. van Antwoord is uiteengezet De steun der industrie aan de kerkgenoot schappen acht spr. absoluut noodzakelijk voor de geestelijke verzorging van de be woners. De subsidies zijn bovendien gering in vergelijking tot hetgeen op dit gebied geschiedt in het buitenland. De heer KRIJGER (C.-H). bestrijdt het betoog van hen, die terugtrekking der Staatsbemoeiingen hebben bepleit. De ar gumenten ten gunste van Staatsexploitatie zijn niel weerlegd en wel zijn de staats- verwachtingen, die men van het Staats mijnbedrijf gekoesterd heeft, niet geheel ver wezenlijkt, doch 't bedrijf heeft met groote moeilijkheden te kampen en spr. betwijfelt of particulieren bereid zouden zijn het over te nemen en, zoo dit al het geval mocht zijn, of een regelmatige exploitatie van het mijnveld dan verzekerd zou zijn. Aan de leiders van het Staatsmijnbedrijf moet in- tusschen alle vrijheid gegeven worden, ook om in andere bedrijven deel te nemen, zelfs om als reeder op te treden: dat doen de petroleumbedrijven ookl Spr. verdedigt den steun aan kerkgenoot schappen voor den bouw van kerken en voor de geestelijke verzorging der bevolking. Het „ben ik mijn broeders hoeder?" is in de verhouding tusschen werkgevers en werknemers een overwonnen standpunt De heer v. d. WAERDEN (S.D.A.P.) zou het apprecieeren, indien de Nederlandsche nijverheid meer dan tot dusver gebruik maakte van de Nederlandsche kolen. Hij verwacht voorts van den heer Hermans geen verdediging van de subsidie aan gees telijke instellingen, maar van de onthou ding der subsidie aan bepaalde instellingen. Spr. komt dan tot de reden van den heer Knottenbelt. Hij vindt het niet zooals het behoort, dat de belangen van den parti culieren kolenhandel, in 't bijzonder van den Rotterdamschen kolenhandel, hier ver dedigd worden, zonder dat daarbij een al gemeen belang uitbreiding te geven aan zijn werkzaamheid, omdat er dan in den particulieren kolenhandel slachtoffers zul len vallen. Maar is dat nu niet het mooie van de vrije concurrentie, dat wie niet mee kan doen, ondergaatI Men voert aan, dat het Staatsmijnbedrijf niet rendeert, maar dat is onjuist Men kan hier niet uit het oog verliezen, dat de kolen in ons land diep onder den grond zitten en dat het 6, 8, ja 10 k 12 jaren kan duren aleer rende ment verkregen wordt. Welk een ontzag lijke winsten had het bedrijf niet kunnen maken in den oorlog, toen op een gegeven oogenblik de marktprijs f 180 per ton was en de Staat zijn bedrijf dwong zich tot f 60 te beperken. Onze bevolking, onze nij verheid heeft daarvan met millioenen ge profiteerd. Men kan niet zeggen, dat hél Staatsmijn bedrijf niet rendeert; het rendement zit in onze prachtige mijnen, de mooiste misschien van Europa en dat zal eerst over jaren kunnen blijken, De Minister van Waterstaat, <ïe heer v. d. VEGTE, breDgt (hulde aan de directie van het mijnbedrijf en constateert, dat de critiek veel milder is dan het vorige jaar het geval was. De heer Drop heeft geklaagd over de bevoorrechte positie van de Bouwvereeni- ging „Thuis Best" tegenover de Vereeni ging „Glück Auf". Spr. echter is niets be kend van een tegenwerking dier vereeni ging door de mijndirectie. Er is verder gesproken over de bijdra gen aan de kerken. Spr. voor rich zou wen. schen, dat de tijd kwam, dat die bijdra gen niet noodig zouden zijn. Spr. hoopt, dat het geestelijk leven in de mijnstreek zoo sterk wordt, dat het dezen steun niet meer noodig heeft. Wel is spr. van mee ning, dat de door den heer Drop genoemde richting evengoed gesteund moet worden en hij meent dan ook, dat voor deze rich ting geen uitzondering wordt gemaakt. Aangaande internationaal overleg ten gunste der positie van den mijnbouw ver zekert spr., dat het der Regeering en der directie aangenaam zal zijn als dergelijk overleg tot stand komt, maar spr. begrijpt, dat Nederland, hoe fier het moge zijn up wat het bereikt heeft, een te geringe plaats inneemt, om het initiatief tot overleg te nemen. Spr. vreest, dat als Nederland dit deed, overal gevraagd zou worden: jonge heer wat is er van uw verlangen! Wan- I neer de Volkenbond op dit terrein iets tot j stand kan brengen-, zal spr. dat toejui chen. Tegenover het standpunt van den heer Knottenbelt betoogt spr., dat naar zijn indruk, de weg door dezen afgevaar digde aangewezen, moet leiden tot deze uit komst: de Staat kan geen mijnen exploi- teeren, want als hij diat doet, mag hij niet beschikken over alle middelen, doch wij zullen het terrein zijner werkzaamheid begrenzen tot productie en afzet. Maar dat is nu juist het eieren eten: hoe kom ik er afl Wanneer er één groote afnemer w&e, dan zou het bedrijf kunnen doen wat de beer Knottenbelt wenscht. Maar dat is niet het geval. En wordt daardoor nu be wezen, dat de Staat geen mijnexploitant moet wezen t Neen, nu moet het bedrijf alle middelen krijgen om de kolen toch ai te zetten. Er zijn voorbeelden genoemd, waaruit sou blijken, dat men daarbij te ver is ge gaan in de eerste plaats de levering aan de marine. De mijndirectie heeft spr. a.h.w. verzocht mee te deelen. dat zij geen be voorrechting wenscht. Maar is dit nu be voorrechting! Wat de Nederlandsche Re geering ter bevordering van de Neder- landecha mijnen doet, staat verre ten ach ter bij wat andere kolenproduceerende landen voor hun bedrijven doen. Spr. meent, dat de mijudirecties vrij gelaten moeten worden in haar middelen om afzet} te nnden voor haar kolen. De heer en KNOTTENBELT en KRIJ GER repliceeren. De heer VAN GIJN (V.-B.) betoogt, dat het Staatsbedrijf wel degelijk voordeelen geniet boven het particuliere. In de eerste plaats draagt het Staatsbedrijf gemakke lijk groote verliezen, die op de Staatsbe- grooting toch maar een peuleschilletje zijn en in de tweede plaats heeft het met veel minder moeilijkheden te kampen. Spr. meent voorts, dat het niet ie na te gaan, welke Staatsmijnen verliezen of verdienen, aangezien de bouwrente niet bij iedere mijn afzonderlijk wordt bijgeschreven. En wat betreft de distributie tegen lagen prijs tijdens den oorlog, spr. meent nog altijd, dat het een verkeerd systeem was de dingen voor allen goedkoop te maken in plaats van alleen hen, die het noodig hadden te steunen. Spr. denkt er niet aan de Staatsmijnen te willen ver koop en, maar hun taak moet niet worden uitgebreid. De heer DROP repliceert. De heer BEUMER (A.-R.) vindt' in 3d verklaring van den minister een gelijkstel ling van subsidie voor godsdienstige en cultureel© doeleinden, met welke opvatting spr. niet instemt Hij herinnert er aan, dat een jaar of vijftien geleden beslist is dat steun gegeven zou worden voor kerkelijke doeleinden. Daarnaast is een steun van gansch andere orde voor cultureele doel einden en men kan op grond van steun vragen voor cultureele doeleinden. Spr. zon hieromtrent een nadere verklaring van den minister op prijs stellen. De heer HERMANS repliceert en shrit nicb bij den heer Beumer aan. De MINISTER dupliceert. Spr. wil het stenogram afwachten om te zien wat hij precies heeft gezegd, maar hij wiJ than® reeds dit opmerken, dat weliswaar kerken en vereenigingen niet vergelijkbaar zijn, doch dat, wanneer er in de mijnstreek ver eenigingen zijn, die wel gesteund worden, dit onjuist zou moeten worden geacht. De begroeting wordt z.h.s. goedgekeurd. De vergadering wordt te 6.30 verdaagd tot hedenmiddag 1 uur. RECLAME. 2614 Uit het Engelsch van HENRY SETON MERRIMAN. Daarom vermeed mrs. Harrington het 'asteland. Van haar overvloed zou zij ge- ffiakkelijk zekere rekeningen diê daar nog stonden, hebben kunnen betalen, maar zij ttas van de leer, dat duode menschen niets ®eer schuldig zijn. Juist vroeg de meesteres van hkt groote kuis in Grosvenor Gardens zich met geme- "Jke verwondering af, wat zij tot theetijd zich zelf zou aanvangen, toen het ge nua van de bel weerklonk. Enkele minuien sier werd de deur opengeworpen door den 'recht, die aandiende „Miss Challoner kapitein Bontuor". Eva trad binnen, op den voet gevolgd door apitein Bontuor, die den huisknecht ort- richtig uii den weg bleef. Mrs. Harrington kon beminnelijk zijn 's z,i wilde Zij wilde dat nu, zeifs zou zij air bezoekster hebben willen omhelzen, 7° deze jonge dame eenige geneigdheid tot u zoo groote eer had geloond. Doch het Paansche ceremonieele in Eva's houding. hP ki ervan zei f waarschijnlijk niet wust was weerhield haar. Mrs. Hairring- bepaalde er zich daarom toe, met op "bamen loon te zeggen: lirtjï' hebt mijn brief ontvangen, oomV anhrf,ordde Eva. „Mag ik u mijn kapitein Bontuor. voorstellen re- Harrington was tactloos genoeg om haar wenkbrauwen heel even op te trekken en kapitein Bontuor zag het. „Hoe maakt u het?" zeide mrs. Harring ton met een stijve buiging. „Ik maak het uitstekend, mevrouw, dank u," antwoordde de zeeman, met meer aplomb dan waarmee Eva hem nog ooit iets had hooren beweren. Zonder aan te hooren, wendde mrs. Har- rington zich weer tot Eva. Het was blijk baar haar plan, kapitein Bontuor systema tisch en volkomen te negeeren. „Je weel," zeide zij, „dat ik verwant ben aan je vader „Door huwelijk", viel kapitein Bontuor eenvoudig weg in de rede. Hij was bezig met een grooten zakdoek zijn hoed af te vegen. „En de aangenaamste herinneringen be waar ik aan hem en aan zijn vriendschap in de loop der jaren betoond. Meer dan eens bezocht ik hem op Casa d' Erraha Ik was daar, toen nu ja, eenige jaren geleden, fk vind, dat je maar bij mij moest komen wo nen, totdat de zaken van je armen vader geregeld zijn." Kapitein Bontuor hief zijn hoofd op en slaakte de bewerking van zijn stoffigen hoed. Zijn scherpe oude oogen, vol oppositie, waren strak op Eva's gelaat gericht. Hij stond op hel punt weer een grofheid te zeg gen, maar vrouwen weten deze gevaarlijke klippen vast beter te omzeilen dan mannen. „Dank u'antwoordde Eva. „Dank u zeer maar mijn oom was al zoo vriendelijk, mij zijn huis aan te bieden". Mrs. Harringtons grijs gelaat drukte een diepe verachting uit. die zij waarschijnlijk niet de moeite waard vond te verbergen voor een mcnsch, die zijn hoed schoonveeg- de in gezelschap van een dame. „Maar", zeide zij koud, „ik zou denken, dal je oom niel kan nalaten de meerdere voordeelen te zien van het aanbod, dat ik je nu doe. „Ik zie die voordeelen mevrouw", zeide de kapitein botweg. Hij keek naar Eva, met iels van een trouwen hond, uitkijkend van onder zijn borstelige wenkbrauwen. .Natuurlijk," vervolgde mrs. Harrington de bekentenis negeerend, „je bent als een dame opgevoed, en je bent gewend aan een zekere luze". „U hoeft het niet nog duidelijker te ma ken, mevrouw, viel kapitein Bontuor haas tig uit ,,Ik heb u niet noodig om mij te ver tellen, dal mijn nich-t boven mij slaat. Ik wil mij niet voor iets anders uitgeven dan ik ben. Op een heer lijk ik niet veel. Maar Hij hield op en wendde zich half tot Eva. „Maar, naar mijn beste weten, tracht ik mijn plicht te doen ten opzichte van het wees kind van mijn zu9ter Amelia Ann". „Zonder het feit over hut hoofd te zien, veronder stel ik, dat het weeskind van uw zusier Amelia Ann een mooi inkomen van zichzelf heeft." Kapitein Bontuor lachte minzaam en streelde zijn hoed met zijn mouw. „Zonder dat feit over 't hoofd te zien, me vrouw", zeide hij. als, u hel zoo verkiest te beschouwen." Mrs. Harrington wendde zich weer tot Eva, met een zwakke nabootsing van haar aanmatigende manier van doen tegenover de Ingham-Bakers en andere personen, die het noodig vonden zich te onderwerpen. „Je zult met een oogopslag zien", zeide zij, „dal het onmogelijk voor je is, om bij kapitein Bontuor te wonen." „Ik heb zijn vriendelijk aanbod al aange nomen". hernam het meisje „Ik dank u niet temin hartelijk." „Maar", zeide mrs. Harrington, „dat was, vóór je wist, dat ik bereid was je een tehuis aan te bieden." Kapitein Bontuor had zidh afgewend. Hij snoot zijn neu9 zoo luid, dat mrs. Harrington haar wenkbrauwen fronste Er was iets van een trompet en iets uitdagends in het ge luid. Tegenstand had altijd een zonderlinge uitwerking op deze verwende vrouw Zij hield er van als middel om de waarde te verhoogen van den wensch, dien zij, aan het eind, slechts zelden zag ingewilligd. „Denk aan je stand", ging zij voort. „Wij leven in zeer democratische dagen. En toch is een dame nog een dame, en een heer een heer, ofschoon men die niet dikwijls ont moet. Ik verlang zeeT, dat je bij mij komt wonen". Eva's donkere oogen flikkerden plotse ling. Zij keek naar haar oom en zeide niets „Een meisje met geld wordt licht de dupe van listige personen," voegde mrs. Har rington er bij. „Dat gevaar is mij bespaard, want ik heb geen geld," antwoordde Eva. „Nonsens kindl Ik ken de waarde van land in Malorca. Ik zie ai, dat je bedrogen bent." Veelbeteekenend blikte zij in de richting van den kapitein, die weer minzaam glim lachte. „De zaak is grondig onderzocht," ver klaarde Eva, „door bevoegde personen. De Val d' Erraha behoort mij niel. Mijn vader had haar slechts in „rotas" op Minorca de wijze van verhuring en nu is het aan den eigenaar teruggegeven." Mrs. Harrington's gelaat betrok. Zij was er trolach op, dat zij een vrouw van zaken was, en als zoodanig had zij altijd levendig belang gesteld in de zaken van anderen. Eva's verhaal was zoo heel eenvoudig, en klonk, in de ooren van iemand, die haar vader had gekend, zoo buitengewoon waar schijnlijk, dat mrs. Harrington voor het oogenblik niets te zeggen had Zij kende het zonderling eysleem, nog heden op Man jorca en Minorca in werking, volgens het welk men land in huur gaf, en er was geen enkele reden om te veronderstellen, dat er eenige vergissing of bedrog tn het spel was met betrekking tot de bezitting Val d'Erraha. Mrs. Harrington had met een mooie erf gename voor den dag willen komen Zij had geen zin om een arme wees te ondersteunen. Het is mogelijk, dat de eenvoudige, oude kapitein Bontuor deze gedachten raadde in de vastberaden grijze oogen, het grijze ge rimpelde gelaat. „U zult begrijpen, mevrouw.' zeide hij, „dat mijn nicht niet in een positie wil zijn, waar zij het soort leven moet leiden" hij hield op en keek de groote kamer rond, zonder de minste bewondering „het soort leven, dat u hier leeft. Dat zou zij niet kun nen." „Het zou niet voor langen tijd zijn," zeide mrs Harringlon die reeds een tweede plan overwoog. Met kritischer blik bekeek zij Eva en constateerde met het ervaren oog van een vrouw van de wereld op middelba ren leeflijd. de gratie van haar slanke jonge gestalte, de builengewone schoonheid van haar gelaat. „Indien ge in slaat zoudt zijn haar ruimschoots kleedgeld le verschaffen, zoodat zij zich één seizoen behoorlijk zou kunnen kleeden dan durf ik wedden, dat zij een gepast huwelijk doe!." (Wordt vervolgd)*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1928 | | pagina 9