HAZELNOOT
SPLINTER
VLOERZEILEN
DeGrijzeDame
68*le Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag 22 Februari 1928
Derde Blad No. 20842
TWEEDE KAMER.
Wfc\A.AYV& wh'
CHOCOLADE
FEUILLETON.
De marinewerf le Hellevoet-
sluis De begrooting van
Curacao goedgekeurd De
Staatsmijnen.
(Zitting van gisteren).
De heer iilEMSTKA (S.-D.) vraagt ver
lof den minister van Marine a.i. te inter
pelleren over ophelfing van de marinewerf
te Hellevoetsluis.
Over dit verzoek zal in een volgende
vergadering worden beslist.
Voortgezet wordt de behandeling der
Curavaosohe begrooting. s
Aan de orde zrjn de artikelen.
De beer BEUMGR (A.-K.J zegt bjj art.
23, dat bet bier geldt den post voor de
militaire politie. Worden deze gelden toe-
geetaan, dan wordt de uitvoering mogeijjk
gemaakt van een Kon, besluit, dat op een
onwettige basis berust. Dit Kon. besluit
dient gevvjjzigd te worden, voor wat art. 4
betreft.
De MINISTER VAN KOLONIËN, de beer
KONINGS BEKEEK, heeft er geen bezwaar
tegen, een wijziging van hel Kon. besluit
te bevorderen.
Op het volgende artikel verdedigt de heer
JOEKES (V.-D.) een amendement, dat ten
doel beeft, overeenkomstig het Kamervotum
van 11 Mei 1927, nader overleg te doen
plaats hebben met den Kolonialen Raad
omtrent de reorganisatie van de politie op
Curasao, alvorens omtrent de uitvoering dier
reorganisatie een definitieve bes.issing wordt
genomen. Spr. stelt daarom voor, het uit
getrokken bedrag van f86.62ö, zijnde het
in 1928 door Curasao te vergoeden gedeelte
der kosten van de landmacht, te schrappen
od daarvoor in de plaats te stellen een door
den Kolonialen Raad aangenomen post van
f8500 ten behoeve van kleeding en schoei
sel voor de politie.
De heer BIJ LE VELD (A.-R.) zegt, na
de toezegging van den minister geen be-
hoelte te hebben aan dit amendement
De MINISTER VAN KOLONIËN wijst
er op, dat het hier geen moeilijke juri
dische kwestie betreft. Spr. zal een oplossing
zoeken, waarin alie bezwaren kunnen worden
opgeheven. Tot het „nader overleg" is spr.
ook zonder het amendement ten volle bereid.
Ook naar het Kamervotum van Mei 1927
heeft spr. gehandeld. De eenige, die wer
kelijk overleg wilde plegen, was juist de
minister.
Den Gouverneur zal spr. de opdracht
geven, het overleg te doen heropenen. Daar
in moet de grootste tegemoetkomendheid
worden betracht. Aanneming van het amen
dement is ongewenscht, althans niet noodig.
De heer JOEKES (V.-D.) repliceert
De heer VAN VUUREN (R.-K.) zegt,
dat, na de toezegging van den minister,
bjj niet zal stemmen voor het amendement.
De heer VAN BOEi'ZELAEK (C.-&) ziet
in het amendement een motie van wantrou
wen. Hjj zal, na de verklaring van dan
minister van Koloniën, tegenstemmen.
De MIN 1STER dupliceert.
Hel amendement wordt hierna verworpen
met 50 tegen 26 stemmen.
Voor: S.-D., V.-D., en de Katholieken
Bullen, Moller en Veraart
bjj art. 55 verklaart de MINISTER, dat
bjj de herziening der predikantstractemeu-
teu ter band zal nemen.
Bjj art 61 (bijzonder onderwijs) vraagt
de heer v. VUUREN (R.-K.) de toezegging,
dal voor de begrooting van 1929 een post
wordt uitgetrokken om te komen tot finan
cieels gelijkstelling van openbaar en bij
zonder onderwijs. Zoo spr. die toezegging
met krijgt, zullen de Katholieken hun stem
niei aan de begrooting kunnen geven.
De minister beantwoordt bevestigend.
De artikelen worden goedgekeurd.
De begrooting wordt aangenomen met 67
tegen 18 stemmen. Tegen: soc.-democraten.
Zonder beraadslaging of stemming wordt
aangenomen de conclusie van hel verslag
der Commissie omtrent de inlichtingen od
hel adres van S. Gerlachv. Es te 's-Gra-
renhage, houdende verzoek om terugbeta
ling van een door wijlen haar echtgenoot G.
Gerlach, laatstelijk assistent-resident met
v er lof, tot delging van een kastekort ge-
g
stort bedrag van f 3500 en insteIHng van
een onderzoek raar bedoeld kastekort
Aan de orde is de begrooting der Staats
mijnen in Limburg voor 1928.
De heer DROP (S. D.) brengt ter sprake
de in het Voorloopig Verslag gemaakte op
merking over tegenwerking van woning-
bouwvereenigingen door de directie der
Staatsmijnen.
De minister zegt wel, dat hem van een
zoodanige tegenwerking niets bekend is,
maar spr. kan daarmee geen genoegen ne
men Door financieele deelneming heeft de
directie nogal invloed cp de huisvesting en
men moet daar bevreesd zijn voor te groo-
ten invloed der Katholieken De woning-
bomrvereenigingen mogen in de maatschap
pelijke situatie geen machtspositie innemen.
Beter is het bevorderen van woningbouw
door gemeente en Rijk.
Spr. beziet de wereldkolen productie en
cnnslateert, dat de productie hier le lande
stijgt, terwijl het verbruik daalt. Dit ver
schijnsel omvat alle factoren voor een ern
stige crisis. Loonsverlaging is geen middel
om een crisis te keeren. Dat is in Engeland
gebleken, waar nog steeds groote verliezen
geleden worden op de kolenmijnen. Men zal
moeten komen tol internationale regelingen
van de productie. Deze zou tevens dienstig
kunnen zijn om een oneconomische distri
butie te voorkomen Spr. kan zich niet voor
stellen dal de ondernemingen zulk een in
ternationaal overleg niel zouden willen.
Kan de directie der Staatsmijnen geen stap
pen doen daartoe of zou deze zaak niet in
den Volkenbond (er sprake kunnen komen?
Ons mijnbedrijf is zulk een poging tot stabi
lisatie volkomen waard.
De heer KNOTTENBELT (V. B.) meent,
dat het niet op den weg der Staatsmijnen
ligt, zich te bemoeien mei den handel in
buitenlandsche kolen. Zulk een bemoeiing
belemmert slechte den handel der parlicu-
lieren. In ieder geval behooren bijzonder
heden omtrent dien handel te worden gepu
bliceerd in het jaarverslag. De Staatsmijnen
behooren zich te bepalen tot hun natuurlijke
werkzaamheid. De uilbreiding van hun be
moeienis vindt blijkbaar haar oorsprong in
de moeilijkheid, het product af te zetten In
verband daarmee stelt spr. de vraag of uit
breiding van het Staatamijnbedrijf wel ge-
wenschl is.
Ook moet spr. zich stellen tegenover het
gunnen van de levering aan Overheids
bedrijven door de Staatsmijnen, ook al is
door deze laatste niet het laagst Ingeschre
ven. Op deze manier is een openbare in
schrijving overbodig.
De heer HERMANS (R. K.) brengt hulde
aan allen, die het initiatief namen tol op
richting van het Staatsmijnbedrijf, voorts
aan allen, die er toe medewerken het be
drijf tot bloei te brengen. Dit doet spr. naar
aanleiding van het 25-jarig bestaan van hel
bedrijf, dat verleden jaar is gevierd. De
Staatsmijnen hebben niet alleen allen ach
terstand ingehaald, maar staan thans aan
de spits van ons mijnbedrijf. Bedroeg in
1921 de kostprijs per ton f21.79. Deze zijn
gedaald tol f8.50.
Spr. zegt, dat het Staatsmijnbedrijf nog
steeds belast is met wat men noemt oor
logsschuld en moeilijkheden heeft met ver
voer en uitvoer van kolen. Desondanks is
zijn positie op de wereldmarkt niet ongun
stig. Natuurlijk is de toekomst onzeker
door de overproductie en de protectie- en
dumpingspraclijken van het buitenland.
Als middel ter verbetering van dezen toe
stand wordt vrij algemeen aan de
hand gedaan de internationale regeling.
Men zou dit kunnen probeeren. Voorloopig
verwacht spr. daarvan weinig uit hoofde
van de tegenstrijdige belangen der ver
schillende landen. Wij zijn op de kolen-
markt van te weinig beleekenis om bij een
internationale regeling een vooraanstaande
positie in le kunnen nemen.
Wat de preferentie van het mijnbedrijf
boven den invoer van buitenlandsche kolen
betreft becijfert spr., dat 34000 arbeiders
en 4800 ingenieurs, opzichters enz. in de
mijnen werkzaam zijn en dat de totale
waarde van de productie 100 millioen
gulden bedraagt, waarvan 60 pCl. aan loo-
nen wordt uitbetaald. Daarbij zinkt de be-
teekenis van het vervoer van buitenland
sche kolen in het niet. Er mag, mede ook
gezien de practijken, waarmee de afzet
RECLAME.
3392
V.
vr.-*Yi Y« YT«1 Y<*V3
van buitenlandsche kolen wordt bevorderd,
geen middel worden verwaarloosd om het
gebruik van eigen kolen te bevorderen.
Wat betreft de bouvwereeniging „Thuis
Best", merkt spr. op, dat de centrale bouw-
vereeniging „Ons Limburg" haar outillage
aan deze vereeniging heeft afgestaan en
er niet anders voor bedongen heeft dan één
zetej in een bestuur van 9 leden. Overigens
sluit spr. zich aan bij hetgeen daaromtrent
in de Mem. van Antwoord is uiteengezet
De steun der industrie aan de kerkgenoot
schappen acht spr. absoluut noodzakelijk
voor de geestelijke verzorging van de be
woners. De subsidies zijn bovendien gering
in vergelijking tot hetgeen op dit gebied
geschiedt in het buitenland.
De heer KRIJGER (C.-H). bestrijdt het
betoog van hen, die terugtrekking der
Staatsbemoeiingen hebben bepleit. De ar
gumenten ten gunste van Staatsexploitatie
zijn niel weerlegd en wel zijn de staats-
verwachtingen, die men van het Staats
mijnbedrijf gekoesterd heeft, niet geheel ver
wezenlijkt, doch 't bedrijf heeft met groote
moeilijkheden te kampen en spr. betwijfelt
of particulieren bereid zouden zijn het over
te nemen en, zoo dit al het geval mocht
zijn, of een regelmatige exploitatie van het
mijnveld dan verzekerd zou zijn. Aan de
leiders van het Staatsmijnbedrijf moet in-
tusschen alle vrijheid gegeven worden, ook
om in andere bedrijven deel te nemen, zelfs
om als reeder op te treden: dat doen de
petroleumbedrijven ookl
Spr. verdedigt den steun aan kerkgenoot
schappen voor den bouw van kerken en
voor de geestelijke verzorging der bevolking.
Het „ben ik mijn broeders hoeder?" is in
de verhouding tusschen werkgevers en
werknemers een overwonnen standpunt
De heer v. d. WAERDEN (S.D.A.P.) zou
het apprecieeren, indien de Nederlandsche
nijverheid meer dan tot dusver gebruik
maakte van de Nederlandsche kolen. Hij
verwacht voorts van den heer Hermans
geen verdediging van de subsidie aan gees
telijke instellingen, maar van de onthou
ding der subsidie aan bepaalde instellingen.
Spr. komt dan tot de reden van den heer
Knottenbelt. Hij vindt het niet zooals het
behoort, dat de belangen van den parti
culieren kolenhandel, in 't bijzonder van
den Rotterdamschen kolenhandel, hier ver
dedigd worden, zonder dat daarbij een al
gemeen belang uitbreiding te geven aan
zijn werkzaamheid, omdat er dan in den
particulieren kolenhandel slachtoffers zul
len vallen. Maar is dat nu niet het mooie
van de vrije concurrentie, dat wie niet
mee kan doen, ondergaatI Men voert aan,
dat het Staatsmijnbedrijf niet rendeert,
maar dat is onjuist Men kan hier niet uit
het oog verliezen, dat de kolen in ons land
diep onder den grond zitten en dat het 6,
8, ja 10 k 12 jaren kan duren aleer rende
ment verkregen wordt. Welk een ontzag
lijke winsten had het bedrijf niet kunnen
maken in den oorlog, toen op een gegeven
oogenblik de marktprijs f 180 per ton was
en de Staat zijn bedrijf dwong zich tot
f 60 te beperken. Onze bevolking, onze nij
verheid heeft daarvan met millioenen ge
profiteerd.
Men kan niet zeggen, dat hél Staatsmijn
bedrijf niet rendeert; het rendement zit in
onze prachtige mijnen, de mooiste misschien
van Europa en dat zal eerst over jaren
kunnen blijken,
De Minister van Waterstaat, <ïe heer v.
d. VEGTE, breDgt (hulde aan de directie
van het mijnbedrijf en constateert, dat de
critiek veel milder is dan het vorige jaar
het geval was.
De heer Drop heeft geklaagd over de
bevoorrechte positie van de Bouwvereeni-
ging „Thuis Best" tegenover de Vereeni
ging „Glück Auf". Spr. echter is niets be
kend van een tegenwerking dier vereeni
ging door de mijndirectie.
Er is verder gesproken over de bijdra
gen aan de kerken. Spr. voor rich zou wen.
schen, dat de tijd kwam, dat die bijdra
gen niet noodig zouden zijn. Spr. hoopt,
dat het geestelijk leven in de mijnstreek
zoo sterk wordt, dat het dezen steun niet
meer noodig heeft. Wel is spr. van mee
ning, dat de door den heer Drop genoemde
richting evengoed gesteund moet worden
en hij meent dan ook, dat voor deze rich
ting geen uitzondering wordt gemaakt.
Aangaande internationaal overleg ten
gunste der positie van den mijnbouw ver
zekert spr., dat het der Regeering en der
directie aangenaam zal zijn als dergelijk
overleg tot stand komt, maar spr. begrijpt,
dat Nederland, hoe fier het moge zijn up
wat het bereikt heeft, een te geringe plaats
inneemt, om het initiatief tot overleg te
nemen. Spr. vreest, dat als Nederland dit
deed, overal gevraagd zou worden: jonge
heer wat is er van uw verlangen! Wan-
I neer de Volkenbond op dit terrein iets tot
j stand kan brengen-, zal spr. dat toejui
chen. Tegenover het standpunt van den
heer Knottenbelt betoogt spr., dat naar
zijn indruk, de weg door dezen afgevaar
digde aangewezen, moet leiden tot deze uit
komst: de Staat kan geen mijnen exploi-
teeren, want als hij diat doet, mag hij niet
beschikken over alle middelen, doch wij
zullen het terrein zijner werkzaamheid
begrenzen tot productie en afzet. Maar dat
is nu juist het eieren eten: hoe kom ik er
afl Wanneer er één groote afnemer w&e,
dan zou het bedrijf kunnen doen wat de
beer Knottenbelt wenscht. Maar dat is
niet het geval. En wordt daardoor nu be
wezen, dat de Staat geen mijnexploitant
moet wezen t Neen, nu moet het bedrijf alle
middelen krijgen om de kolen toch ai te
zetten.
Er zijn voorbeelden genoemd, waaruit
sou blijken, dat men daarbij te ver is ge
gaan in de eerste plaats de levering aan
de marine. De mijndirectie heeft spr. a.h.w.
verzocht mee te deelen. dat zij geen be
voorrechting wenscht. Maar is dit nu be
voorrechting! Wat de Nederlandsche Re
geering ter bevordering van de Neder-
landecha mijnen doet, staat verre ten ach
ter bij wat andere kolenproduceerende
landen voor hun bedrijven doen. Spr.
meent, dat de mijudirecties vrij gelaten
moeten worden in haar middelen om afzet}
te nnden voor haar kolen.
De heer en KNOTTENBELT en KRIJ
GER repliceeren.
De heer VAN GIJN (V.-B.) betoogt, dat
het Staatsbedrijf wel degelijk voordeelen
geniet boven het particuliere. In de eerste
plaats draagt het Staatsbedrijf gemakke
lijk groote verliezen, die op de Staatsbe-
grooting toch maar een peuleschilletje zijn
en in de tweede plaats heeft het met veel
minder moeilijkheden te kampen. Spr.
meent voorts, dat het niet ie na te gaan,
welke Staatsmijnen verliezen of verdienen,
aangezien de bouwrente niet bij iedere
mijn afzonderlijk wordt bijgeschreven. En
wat betreft de distributie tegen lagen
prijs tijdens den oorlog, spr. meent nog
altijd, dat het een verkeerd systeem was
de dingen voor allen goedkoop te maken
in plaats van alleen hen, die het noodig
hadden te steunen.
Spr. denkt er niet aan de Staatsmijnen
te willen ver koop en, maar hun taak moet
niet worden uitgebreid.
De heer DROP repliceert.
De heer BEUMER (A.-R.) vindt' in 3d
verklaring van den minister een gelijkstel
ling van subsidie voor godsdienstige en
cultureel© doeleinden, met welke opvatting
spr. niet instemt Hij herinnert er aan, dat
een jaar of vijftien geleden beslist is dat
steun gegeven zou worden voor kerkelijke
doeleinden. Daarnaast is een steun van
gansch andere orde voor cultureele doel
einden en men kan op grond van steun
vragen voor cultureele doeleinden. Spr. zon
hieromtrent een nadere verklaring van den
minister op prijs stellen.
De heer HERMANS repliceert en shrit
nicb bij den heer Beumer aan.
De MINISTER dupliceert. Spr. wil het
stenogram afwachten om te zien wat hij
precies heeft gezegd, maar hij wiJ than®
reeds dit opmerken, dat weliswaar kerken
en vereenigingen niet vergelijkbaar zijn,
doch dat, wanneer er in de mijnstreek ver
eenigingen zijn, die wel gesteund worden,
dit onjuist zou moeten worden geacht.
De begroeting wordt z.h.s. goedgekeurd.
De vergadering wordt te 6.30 verdaagd
tot hedenmiddag 1 uur.
RECLAME.
2614
Uit het Engelsch
van HENRY SETON MERRIMAN.
Daarom vermeed mrs. Harrington het
'asteland. Van haar overvloed zou zij ge-
ffiakkelijk zekere rekeningen diê daar nog
stonden, hebben kunnen betalen, maar zij
ttas van de leer, dat duode menschen niets
®eer schuldig zijn.
Juist vroeg de meesteres van hkt groote
kuis in Grosvenor Gardens zich met geme-
"Jke verwondering af, wat zij tot theetijd
zich zelf zou aanvangen, toen het ge
nua van de bel weerklonk. Enkele minuien
sier werd de deur opengeworpen door den
'recht, die aandiende „Miss Challoner
kapitein Bontuor".
Eva trad binnen, op den voet gevolgd door
apitein Bontuor, die den huisknecht ort-
richtig uii den weg bleef.
Mrs. Harrington kon beminnelijk zijn
's z,i wilde Zij wilde dat nu, zeifs zou zij
air bezoekster hebben willen omhelzen,
7° deze jonge dame eenige geneigdheid tot
u zoo groote eer had geloond. Doch het
Paansche ceremonieele in Eva's houding.
hP ki ervan zei f waarschijnlijk niet
wust was weerhield haar. Mrs. Hairring-
bepaalde er zich daarom toe, met op
"bamen loon te zeggen:
lirtjï' hebt mijn brief ontvangen,
oomV anhrf,ordde Eva. „Mag ik u mijn
kapitein Bontuor. voorstellen
re- Harrington was tactloos genoeg om
haar wenkbrauwen heel even op te trekken
en kapitein Bontuor zag het.
„Hoe maakt u het?" zeide mrs. Harring
ton met een stijve buiging.
„Ik maak het uitstekend, mevrouw, dank
u," antwoordde de zeeman, met meer
aplomb dan waarmee Eva hem nog ooit iets
had hooren beweren.
Zonder aan te hooren, wendde mrs. Har-
rington zich weer tot Eva. Het was blijk
baar haar plan, kapitein Bontuor systema
tisch en volkomen te negeeren.
„Je weel," zeide zij, „dat ik verwant ben
aan je vader
„Door huwelijk", viel kapitein Bontuor
eenvoudig weg in de rede. Hij was bezig
met een grooten zakdoek zijn hoed af te
vegen.
„En de aangenaamste herinneringen be
waar ik aan hem en aan zijn vriendschap in
de loop der jaren betoond. Meer dan eens
bezocht ik hem op Casa d' Erraha Ik was
daar, toen nu ja, eenige jaren geleden, fk
vind, dat je maar bij mij moest komen wo
nen, totdat de zaken van je armen vader
geregeld zijn."
Kapitein Bontuor hief zijn hoofd op en
slaakte de bewerking van zijn stoffigen
hoed. Zijn scherpe oude oogen, vol oppositie,
waren strak op Eva's gelaat gericht. Hij
stond op hel punt weer een grofheid te zeg
gen, maar vrouwen weten deze gevaarlijke
klippen vast beter te omzeilen dan mannen.
„Dank u'antwoordde Eva. „Dank u zeer
maar mijn oom was al zoo vriendelijk, mij
zijn huis aan te bieden".
Mrs. Harringtons grijs gelaat drukte een
diepe verachting uit. die zij waarschijnlijk
niet de moeite waard vond te verbergen
voor een mcnsch, die zijn hoed schoonveeg-
de in gezelschap van een dame.
„Maar", zeide zij koud, „ik zou denken,
dal je oom niel kan nalaten de meerdere
voordeelen te zien van het aanbod, dat ik je
nu doe.
„Ik zie die voordeelen mevrouw", zeide
de kapitein botweg. Hij keek naar Eva, met
iels van een trouwen hond, uitkijkend van
onder zijn borstelige wenkbrauwen.
.Natuurlijk," vervolgde mrs. Harrington
de bekentenis negeerend, „je bent als een
dame opgevoed, en je bent gewend aan een
zekere luze".
„U hoeft het niet nog duidelijker te ma
ken, mevrouw, viel kapitein Bontuor haas
tig uit ,,Ik heb u niet noodig om mij te ver
tellen, dal mijn nich-t boven mij slaat. Ik wil
mij niet voor iets anders uitgeven dan ik
ben. Op een heer lijk ik niet veel. Maar
Hij hield op en wendde zich half tot Eva.
„Maar, naar mijn beste weten, tracht ik mijn
plicht te doen ten opzichte van het wees
kind van mijn zu9ter Amelia Ann".
„Zonder het feit over hut hoofd te zien,
veronder stel ik, dat het weeskind van uw
zusier Amelia Ann een mooi inkomen van
zichzelf heeft."
Kapitein Bontuor lachte minzaam en
streelde zijn hoed met zijn mouw.
„Zonder dat feit over 't hoofd te zien, me
vrouw", zeide hij. als, u hel zoo verkiest te
beschouwen."
Mrs. Harrington wendde zich weer tot
Eva, met een zwakke nabootsing van haar
aanmatigende manier van doen tegenover
de Ingham-Bakers en andere personen, die
het noodig vonden zich te onderwerpen.
„Je zult met een oogopslag zien", zeide
zij, „dal het onmogelijk voor je is, om bij
kapitein Bontuor te wonen."
„Ik heb zijn vriendelijk aanbod al aange
nomen". hernam het meisje „Ik dank u niet
temin hartelijk."
„Maar", zeide mrs. Harrington, „dat was,
vóór je wist, dat ik bereid was je een tehuis
aan te bieden."
Kapitein Bontuor had zidh afgewend. Hij
snoot zijn neu9 zoo luid, dat mrs. Harrington
haar wenkbrauwen fronste Er was iets van
een trompet en iets uitdagends in het ge
luid. Tegenstand had altijd een zonderlinge
uitwerking op deze verwende vrouw Zij
hield er van als middel om de waarde te
verhoogen van den wensch, dien zij, aan
het eind, slechts zelden zag ingewilligd.
„Denk aan je stand", ging zij voort. „Wij
leven in zeer democratische dagen. En toch
is een dame nog een dame, en een heer een
heer, ofschoon men die niet dikwijls ont
moet. Ik verlang zeeT, dat je bij mij komt
wonen".
Eva's donkere oogen flikkerden plotse
ling. Zij keek naar haar oom en zeide niets
„Een meisje met geld wordt licht de dupe
van listige personen," voegde mrs. Har
rington er bij.
„Dat gevaar is mij bespaard, want ik heb
geen geld," antwoordde Eva.
„Nonsens kindl Ik ken de waarde van
land in Malorca. Ik zie ai, dat je bedrogen
bent."
Veelbeteekenend blikte zij in de richting
van den kapitein, die weer minzaam glim
lachte.
„De zaak is grondig onderzocht," ver
klaarde Eva, „door bevoegde personen. De
Val d' Erraha behoort mij niel. Mijn vader
had haar slechts in „rotas" op Minorca
de wijze van verhuring en nu is het aan
den eigenaar teruggegeven."
Mrs. Harrington's gelaat betrok. Zij was
er trolach op, dat zij een vrouw van zaken
was, en als zoodanig had zij altijd levendig
belang gesteld in de zaken van anderen.
Eva's verhaal was zoo heel eenvoudig, en
klonk, in de ooren van iemand, die haar
vader had gekend, zoo buitengewoon waar
schijnlijk, dat mrs. Harrington voor het
oogenblik niets te zeggen had Zij kende
het zonderling eysleem, nog heden op Man
jorca en Minorca in werking, volgens het
welk men land in huur gaf, en er was geen
enkele reden om te veronderstellen, dat er
eenige vergissing of bedrog tn het spel was
met betrekking tot de bezitting Val
d'Erraha.
Mrs. Harrington had met een mooie erf
gename voor den dag willen komen Zij had
geen zin om een arme wees te ondersteunen.
Het is mogelijk, dat de eenvoudige, oude
kapitein Bontuor deze gedachten raadde in
de vastberaden grijze oogen, het grijze ge
rimpelde gelaat.
„U zult begrijpen, mevrouw.' zeide hij,
„dat mijn nicht niet in een positie wil zijn,
waar zij het soort leven moet leiden" hij
hield op en keek de groote kamer rond,
zonder de minste bewondering „het soort
leven, dat u hier leeft. Dat zou zij niet kun
nen."
„Het zou niet voor langen tijd zijn," zeide
mrs Harringlon die reeds een tweede plan
overwoog. Met kritischer blik bekeek zij
Eva en constateerde met het ervaren oog
van een vrouw van de wereld op middelba
ren leeflijd. de gratie van haar slanke jonge
gestalte, de builengewone schoonheid van
haar gelaat. „Indien ge in slaat zoudt zijn
haar ruimschoots kleedgeld le verschaffen,
zoodat zij zich één seizoen behoorlijk zou
kunnen kleeden dan durf ik wedden, dat zij
een gepast huwelijk doe!."
(Wordt vervolgd)*