v.H, Kleur- en Knipplaatjes. Hier hebben we nu eens een paar kleur en knip-plaatjes. Maar ik donk, dat de meesten van jullie en ik ookhet jammer zullen vinden, die uit onze kinder krant te knippen. Daarom heb ik er het volgende op bedacht. Je vraagt aan Vader of Moeder een stuk dun, doorschijnend, wit papier en legt dat er op Nu ga je de plaatjes en de drie hoekjes overtrekken en je zorgt daarbij natuurlijk, dat het papier niet verschuift, want dan zou de verkeersagent wel eens twee neuzen of de chauffeui misschien hee_ lemaal geen neus kunnen krijgen, 't Is een eccuur werkje, maar daardoor juist aar- dig Zoodra je denkt, dat je er mee klaar bent, let je goed op, of je geen enkel lijn tje vergeten hebt en de verkeersagent wel alle acht knoopen aan zijn jas heeft. Is dit laatste niet het geval, dan zou hij van één van zijn chefs wel eens een aanmerking kuDnen krijgen en die willen wij den man natuurlijk besparen Als de vijf teekeningen nu af zijn, plak je het vel papier op heel dun karton. Daar na ga je de twee plaatjes de driehoekjes kunnen zoo blijven kleuren, die jezelf het mooist vindt. Wat zien die plaatjes er nu heel anders uit! Vervolgens knip je alle vijf teekemdDgen netjes uit. Laat den verkeersagent en den chauffeur nu even uitrusten van al hun vermoeienis sen en vouw de driehoekjes voorzichtig op de stippellijn om. Die driehoekjes dienen om de plaatjes bij het opzetten te steunen. Het grootsite is voor den agent bestemd, de beide ste voor de auto Je bestrijkt de smalle reepjes lijn of gluton en piakt ze zóó tec plaatjes aan, dat deze stevig kom staan. Ook dit is een secuur weri misschien wil Vadsr, Moeder, groote of Zus je hierbij wel even helpen, natuurlijk moet de verkeersagent op zijn been en komen te staan en ten de banden van de auto de ta waar je haar op zet, ralten. Misschien rijdt de chauffeur het lis de vensterbank, vlak vóór het raan lijkt me ook een goed plaatsje vot verkeersagent. C. E. d. 1 dige, hoor! Je zult 't wel prettig vinden, als ze voor je zingen." „Liedjes van school?" „Neen, heel andere wijsjes, die je nog nooit zóó mooi gehoord hebt, als moeder ze je nu eens wil leeren hooren. Met duizend fijne stemmetjes zingen ze en hoe beter je cr naar luistert, des te meer zal je er hoo ren." „Hè." riep Loet uit, „dat zal mooi zijn! Wanneer is uw partijtje moeder?" „Vandaag! Vanochtend in de vroegte heb ben de meizoentjes al aan de zonnestraal tjes de boodschap voor mij meegegeven dat op de wei alles klaar is. We zullen dus nu maar dadelijk gaan." „Moet ik ook eerst een andere jurk aan trekken?" „Neen, maar 'n schooncn boezelaar krijg je wèl voor, anders zou je je moeten scha men voor de meizoentjes; die zijn altijd zoo kc-urig in 't wit." Loet juichte, toen ze even later in de sportkar zat en door moeder den tuin in werd gereden Maar toen ze de straten en wegen met huizen en tuintjes, villa's en op trekjes achter zich hadden en op 'tbinnen- paadje waren gekomen, dat tusschen velden door naar de groote wei voerde. toen werd het eerst recht plezierig, vond Loet Ze kwam hier zelden, want ze kon niet zoo ver loopen en thuis hadden ze niet altijd gelegenheid zoo'n eind met haar om tc ïijden. Er was maar nèt ruimte voor de sport kar op 't smalle paadje en als 't door het koren ging. streken de aren langs Loets ge zichtje. Veel te gauw naar haar zin waren ze bij de wei. „Uitstappen, mevrouw", zei moeder, die nu voor conducteur speelde; ,.u moet im mers op Meizoentjesheuvel wezen?" ,.Ja, daar ben ik op visite gevraagd," ver leide de kleine mevrouw, terwijl ze haar rokjes bij elkaar nam en het hek door stapte dat de vriendelijke conducteur voor haar open hield. Toen ze onder de linde op '1 grasheu veltje waren gekomen, dat moeder voor haar partijtje had uitgekozen, wees moeder haar kleine Loet van alles; de boterbloe men en de meizoentjes, die als sterretjes met goudgele harlje9 tusschen de hooge, wui vende grashalmen stonden, en daar ginds, aan den slootkant, de kleine blauwe en rose vergeet-mij-nietjes. 't Was net. alsof er groot feest was op de wei bloemenfeest, vond Loet, die nog nooit zoo goed uit haar oogen had gekeken en daardoor nu ook telkens weer nieuwe bloe men ontdekte. „Waar zijn nu de andere gasten?" vroeg ze na een poosje. „Ik wou ze zoo graag hoo ren zingen „Hier vlak bij ons." zei moeder; „luisler maar goed Iloor je ze niel?" ..Ik hoor alleen maar vogeltjes.'' „Die behooren er ook bij, maar ik bedoel nu toch ook nog andere muzikantje allebei je ooren maar eens wijd ope 't Was nu heel, heel stil op 't he Moeder sprak niet en Loet ook luisterde, want ze wou toch zoo pi muzikantjes hooren, over wie moet gesproken. En toen ze daar zoo r>. het gras zat en meteen rondkeek, zas dikken hommel op een klokkeb vlak bij haar zitten. Het diertje sl; kop en 't voorste gedeelte van zijn diep in 't kelkje. „Straks zit hij er maal in," dacht Loet, maar dat niet. Na een poosje had den hommel z< noeg honing uit deze bloem gehaak er dus uit en vloog gonzend naar e dcre. Loet volgde 't bedrijvige diertje m ocgen zoo ver ze 't maar kon Or ontdekte ze nog meer hommels en b| allen op dezelfde manier bezig ware migen kwamen vlak langs haar klonk 't gonzen als een diepe baston in de verte klonk 't hooger en fiji heele lucht was er vol van en lua dat brommen en gonzen door hoor: vogeltjes in de struiken en de krek! gras met duizend fijne stemmetjes h jes zingen; die van de vogels wa trillers en vroolijke loopjes en die krekels klonken al maar op één tot het de begeleiding was. Loet kroop dichter naar mori

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1928 | | pagina 18