VOOR DE JEUGD LEIDSCH DAGBLAD 10 Jaargang Vrijdag 10 Februari 1928 No. e M fiolva I'tp"i>i<"iljhitlihTiljliif s« DAPPERE DICK Hol partijtje van moeder jar het Engelsch van M. R. JAR VIS. Vrij bewerkt door C. E. de Lille Hogerwaard, Hoofdstuk IV. Rscheid van den eenigen Vriend. (Otsiwolds was Dick in den mist weg- pen. Z\jn dunne jasje en kapotte aen beschermden hem slecht tegen mde, doch in rijn opwinding voelde kjj tauwelijks. ingehouden adem liep hij zoo hard 1 kun naar het huisje van Paddy, dat smalle straat stond, niet ver van de nek. idy was thuis en ijverig bezig een in lap op rijn blauw werkjasje te zet- flg beantwoordde Dick's bescheiden en op de deur met een hartelijk woord erweikoming. ?n je werkelijk van die nare menschen .oopen en van plan naar lronboroagh in en daar je fortuin te zoeken? Mooi n natuurlijk wil je Pat meenemen, vanavond kun je hein niet krijgen. ik weet raad: je kunt hier een blijven eten en mijn bed deelen. ion je morgen in alle vroegte, als nio- nog op is, op stap gaan. Ga liggen, Nou, je hoeft zoo big niet te zijn, al zoo gauw van mij weggaat!" it Pat kwispelde met zijn staart en blafte en sprong als een dolle, Dick hem aanhaalde en liefkoosde blijde vooruitzicht, dat de hond nu em was. Is heel vriendelijk van je, Paddy!" lij dankbaar uit, „maar ik ben bang, me hier zullen vinden, aU ik tot mor- itend wacht." zullen geen haast maken met je te jongen. Laat mij je schoenen n." stak een versleten schoen in de en Paddy keek er met een minachten- iik naar. Twee der jeugdige Fowley'3 i de schoenen achtereenvolgens gedra- zij vielen bijna uit elkaar, zóó ver waren ze. armee kun je niet op stap-gaan, Dick," ddy nu. „Maar we zullen wel eens ara zat Dick achter een mar dikke imraen met kaas en een dampenden ee. Wat smaakte alles heerlijk! l'addy em ruimschoots voorzien en zei, dat éven uit moest, eel gauw kwam hij terug met een paar schoenen, warme kousen en oen jedragen, maar toch nog Linke jas. kreeg een kleur van blijdschap bij &a van deze uitrusting. Wat zou hij m lekker warm hebben op zijn tocht! zou Pat en hem zelfs als deken dienen, wanneer zij misschien geen oven hun hoofd zouden hebben en den blooten hemel moesten slapen. hoe kon hij dit alles van Paddy «n? toker zag aan Dick's gezicht, wat er oogenblik in den jongen omging. Hjj zijn gevoelens en had er den jon- i te liever om. Lachend zei hij: „Je kunt het mij terugbetalen, Dick, als ja late: burgemeester van Ironborough bent en een hoogen hoed en een gouden hor- legeketting draagt, terwjjl Pat een leeren halsband met een koperen plaatje, waarop znn naam gegraveerd is, om zijn nek heeft." „Lang- vóór dien tijd als ik in leven bljd zal ik het je terugbetalen," ant woordde Dick ernstig. „En ik ben niet van pian, onderweg met bedelen aan den kost te komen. Als ik werk kan vinden, zal ik hare werken." „Flink zoo, jongen! Verdien je rei3, maa deze vijf gulden zullen je nrsschien toch te pas komen. We zu'len ze bij het geen ik je voorschiet, optellen. Kijk vooral goeo uit naar je oom een langen, don keren man met bruine oogen als de jouwe, al zullen ze misschien wat minder schitte ren. Doe hem mijn groeten en zeg hem, dat ik je er toe aangezet heb, die ellendige menschen te ontvluchten." Niet lang daarna gingen zjj naar bed. De jongen sliep weldra in het blijde vooruitzicht, aan de ruwe behandeling der Fowley's ontkomen te zijn en naar Ironbo rough te gaan. De man kon den slaap echter niet vatten. Wat zou de toekomst zijn jeugdigen vriend brengen? En hoe zou zrjn eigen leven zijn zender den iongen? Voor hem was hij echter blij, dat de Fowley's hem met langer zouden nugelooren. Hoofdstuk V. Op Reis. Pveeds vroeg in den morgen gingen Dick en Pa na een stevig ontbjjt bij lamplicht en een_hartelijk afscheid van Paddy, op reis. Toen de werklieden zich naar de tinïabriek begaven, hadden Pat.en zijn jeugdige mees ter dan ook reeds een heel eind in noorde- lg. richting afgelegd en de huizen van het stadje ver achter zich gelaten. Eerst liepen zij hard uit vrees achterhaald te worden, maar hoe verder zij kwamen, Loe minder angst Dick hiervoor had. Hjj genoot van PaPs dolle sprongen en uitge- latei vreugde. Het leek wel, of het slimme dier begreep, wat er aan de hand was en het heeiemaal niet betreurde, dat hij Paddy had moeten verlaten om zijn nieuw baasje te kunnen volgen. De Boterhammen, die hun trouwe vriend hun meegegeven had, smaakten wonderlijk goed, maar de beide reizigers waren erg moe. lang voordat zij aan een volgenden maaltijd toe waren. Het korte daglicht ver flauwde reed3. toen zij een keurig huisje met een rieten dak zagen, dat aan den weg stond. Vlak bij het rustieke hekje lag €"en stapel brandhout; groote blokken en een massa kleinere. Een oude vrouw bukte zich moei zaam. terwijl zij probeerde er zooveel moge lijk tegcliik te dragen. „Laat mij u helpen!" riep Dick haar toe. „Ik zou vreeselijk graag wat willen verdie nen". De vrouw nam hem van het hoofd tot de voeten op. Het onderzoek viel zek^r gun stig voor hem uit want zij zei met een zucht: „Goed dan Je kunt al deze blokken naar de' schuur brengen en ze daar netjes opsta pelen. Als je er mee klaar bent. zal ik je drie stuiver geven. Je ziet er eerlijk uit en dat is een aardige hond, dien je daarbij ja hebt". „Ja. vindt u ook niet? Pat. mooi zitten!" De oude vrouw lachte, toen de hond on middellijk mooi ging zitten en bedelde. Dick ging voort: „I k bedel niet, al moet ik al loopende aan den kost zien te komen, maar Pat had het al geleerd, vóór wij er samen op uit trokken". En aangemoedigd door het vriendelijk ge zicht van de oude vrouw, kwispelde Pat met zijn staartstomDje en volgde haar naar de gezellige keuken waar hij op een vroo- lijk-gekleurd kleedje vóór de kachel zijn vermoeide poot en uitstrekte. Evenals de vrouw keek hij met één oog naar den jongen buiten die druk aan het werk was en den houtvoorraad netjes in de schuur onderbracht: aan weerskanten de groote blokken en de kleintjes in het mid den (Wordt vervolgd). door HER MANNA. De groote zussen gingen naar Clara's bui tenpartijtje. maar Loetje niet. Ze was wèl gevraagd, maar moeder had voor haar be dankt: moeder vond *t veel te ver voor haar kleine Loet, die altijd zoo gauw moe werd, omdat haar linkerbeentje niet recht in orde was. De zusjes zeiden, dat Loet er maar niet verdrietig om moest wezen; 't zou er voor haar toch niet prettig zijn met niets dan groote meisjes, die mekaar allemaal van school kenden. „Maar jullie zijn er toch ook." zei Loetje toen. terwijl er dikke tranen in haar oogjes kwamen „Ja. maar je begrijpt toch wel. dat wij ons niet den heelen tijd met je kunnen be moeien," zei Mien. Toen Loet dit niet begreep, nam moeder haar op schoot en legde 't haar uit. De h anen waren toen wel weg en Loetje zeurde er verder ook niet meer over, zelfs stond ze met moeder aan 't hek om Paula en Mien toe te wuiven en na te kijken op dien zonnigen ochtend, toen ze zoo vroolijk in haar schoone. katoenen jurkjes, met de groote stroohoeden op, weghuppelden maar verdrietig was Loetje toch nog wel een beetje en zoo heel zachtjes voor zich heen mompelde ze: „Hè. wat wou ik graag óók eens naar een buitenpartij!" Loet dacht, dat moeder 't niet zou hoo ren, maar moeders hooren gewoonlijk alles, dat weet je wel. Soms is 't niet prettig, maar op een anderen keer is 't juist heel plezierig; zoo was 't nu met Loet. „Wel kind." zei moeder, „daarover wou ik nu juist eens met je praten! Ik wou een buitenparlijtje op de wei van vrouw Bol geven en jou en mij er op vragen." Loet begon even te lachen. „Maar dat is toch geen partij, met je tweeën?" „We gaan met ons tweeën, maar we vin den daar wel andere gasten Als we maar goed kijken en luisteren, zullen we ze wel zien en hooren," vertelde moeder. Nu keek Loetje toch vreemd op. „Wat zijn dat dan rare gasten.' „Neen, niets geen rare gasten, wM aar-*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1928 | | pagina 17