Een Dappere Jongen.
De Nachtegaal.
CORRESPONDENTIE.
waren, door een vreeselijk© pijn in zijn
hoofd, zooals hij later vertelde.
Meneer van Hoorn en Karei droegen
hem naar huis en het duurde verscheiden
dagen, vóór hij het daglicht weer zag, daar
de ziekenkamer donker gemaakt was.
,,'t Is een ernstige hersenschudding." zei
de dokter. „We moeten echter dankbaar
zijn, dat het niet nog erger is."
En toen de zieke eindelijk voldoende her
steld was, lazen de dokter en meneer van
Hoorn hem geducht de les en brachten zij
hem de dwaasheid van zijn avontuur onder
het oog.
Anton was diep beschaamd. Dezen keer
had ook hij een les gehad.
„Karei," zei hij later, „we zullen beiden
nu wel meer dan genoeg hebben van de
Leeuwenhorst."
Karei knikte slechts en de gevaarlijke
ruïne werd door geen van beiden meer be
treden.
Leo was erg trotsch op het feit, dat hij
een jongen was. In zijn hart minachtte hij
eigenlijk alle meisjes; hij vond ze „nullen".
Tegen zijn zusje Nan kon hij dan ook tel
kens zeggen: „O. jij bent maar een meisjeI"
En wanneer Juflie hem over het een of an
der onderhield, zei hij achter haar rug: „Het
is een Zijl"
Op een warmen zomermiddag zei Juffie,
dat ze zouden gaan picnicken in de weilan
den. Er waren geen bosschen in de omge
ving, doch wel heel veel weilanden. Leo en
Nan vonden het een prachtig plan. Moeder
gaf hun een groot stuk cake en andere heer
lijkheden mee en leende hun het aardige
picnic-mandje, waaruit kopjes, schoteltjes,
bordjes, messen, vorken, ja zelfs een ketel
als bij tooverslag te voorschijn kwamen.
Het was heerlijk koel onder de boomen
in de weilanden. Vlinders dansten vroolijk
rond, koeien joegen met hun staart de vlie
gen van hun rug en in de takken der boo
men zongen de vogels hun hoogste lied.
Toen Juffie met de kinderen een servet
op den grond uitgespreid en alles klaarge
zet had. riep Nan plotseling uit:
„O. kijk eens, Leo! Mevrouw Wilzwart
komt bij ons op theebezoek."
„Hou je toch stil, Nan!" zei Leo, terwijl
hij angstig naar de naderende koeien keek,
„je zult ze nog kwaad maken."
„O. maar ze doen niets," ging Nan voort
„Daar weet je niets van. Jij bent maar
een meisje," zei Leo hoonend. „Ik weet van
een jongen, die door een dollen stier op de
horens werd genomen."
„Dat was een stier," zei Juffie nu, „maar
dit zijn koeien en koeien worden maar heel
zelden dol."
Weldra zaten alle drie om het op den
grond uitgespreide servet heen. Juffie
schonk thee er was voor ieder juist één
kopje en Leo zat met zijn rug naar de
koeien toe. Zij maakten hem zenuwachtig
en hij deed zijn best, niet aan die dieren
te denken, maar juist toen hij op het punt
was, zijn theekopje naar zijn lippen te
brengen, hoorde hij een lang-gerekt „Boe-
oe-oeh!" vlak achter hem. Hij keek om en
zag een groote koe in zijn onmiddellijke
nabijheid staan.
Leo begon nu luidkeels te gillen en liet
zijn kopje van schrik op den grond vallen.
„Help! Help!" riep hij. ,,'t Is een dolle
stier 1"
„Leo, houd je kalm!" zei Juffie. „Het is
niets anders dan een goedige koe, die graag
een stuk cake hebben wil".
Nan lachte en keek naar de niets kwaads
vermoedende koe Plotseling begreep zij,
dat haar broertje allesbehalve moedig was
en zei nu op haar beurt:
„Het is een Zij I"
Juffie en Nan lachten vroolijk en Leo
keek heel beschaamd naar zijn omgekeerd
theekopje, dat gelukkig niet gebroken was.
Het duurde echter niet lang, of Nan
kreeg medelijden met haar broertje en zei:
„En ik ben maar een meisje, Leol Maar
ik zal je toch de helft van mijn thee mee
geven."
Vanaf dit oogenblik heeft Leo nooit meer
durven zeggen: ,,'t Is maar een meisjeI"
of „Het is een Z ij 1"
ANNIE a
Naar het Engelsch van S. BRAINE.
Vrij bewerkt door
C. E. de Lille Hogerwaard.
In lang vervlogen dagen waagde' de Ko
ningin der Nacht zich eens buiten de duis
ternis. waaraan zij gewend was en sprak
tot haar Neef. den grooten en machtigen
Koning van den Dag.
„Ik kom met een verzoek tot Uwe Ma
jesteit," zei zij met haar lieve, zachte stem.
„Geen enkelen zanger heb ik aan mijn
Ilof en ik zou er zoo dolgraag een wil
len hebben".
„Gij hebt den Uil," antwoordde de Ko
ning met een breeden glimlach op zijn ge
laat. „hij maakt leven genoeg voor tien."
„L^ven is geen muziek," hernam de
Koningin der Nacht. „Wat ik wensch is:
een echte zanger. Uwe Majesteit heeft er
zoovele. Zoudt U mij er niet ééntje willen
afstaan?
De Koning van dc'n Dag keek min of
meer onthutst.
„Lieve Nicht," zei hij. „de moeilijkheid
is de'ze. Gaarne zou ik U Uw verzoek wil
len toeslaan, maar ik vrees, dat geen der
leden van mijn gevleugeld koor er in zal
toestemmen aan Uw Hof te leven. Onze
zeden en gewoonten zijn zoo heel anders
dan de Uwe. Mijne onderdanen zijn allen
gewend 's nachts te slapen."
„Dat weet ik." zei de Koningin der
Nacht met een zucht, „maar ik ben het ge-
bras van den Uil zoo moede Ik kan niet
zeggen, hoe vreeselijk het mij verveelt."
De Koning, die zeer goedhartig was,
haastte zich nu te zeggen:
„Lieve Nicht, wees niet bedroefd; ik zal
voor U doen. wat ik kan. Ik wil mijn koor
bijeenroepen en alle zangers Uw wensch
mededeelen. Als één hunner zich vrijwil
lig aanbiedt, kunt gij over hem beschik
ken."
„Is dat een belofte, Sire?" vroeg de Ko
ningin der Nacht verheugd.
„De belofte van een Koning", luidde het
antwoord.
„Duizendmaal dank!" riep de Koningin
der Nacht nu verheugd uit. „Ik heb echter
nog één wensch en verzoek Uwe Majesteit
vriendelijk mij den Koekoek niet te zenden.
Hij zegt altijd en altijd hetzelfde en zijn
geroep is al even eentonig als het^gekras
van den Uil."
,.U mijn Koekoek zenden?!" riep de Ko
ning lachend uit. „Neen. lieve Nicht, dien
kan ik werkelijk niet missen. Hij moet
den menschen verkondigen, dat de Lente
in aantocht is."
Getrouw aan zijn woord zond de Koning
onmiddellijk boodschappers vlugge zon
nestralen naar alle deelen van het rijk
om de zangers bijeen te roepen. Daar wa
ren er heel wat leeuweriken, lijsters, me
rels. goudvinken, roodborstjes en nog veel
meer. Enkelen weliswaar kwamen niet in
aanmerking en de Raaf en de Kraai waren
ten zeerste beleedigd. dat zij teruggestuurd
werden naar de velden, vanwaar zij ge
komen waren.
„Ik heb een heel mooie bas-stem," zei
de -Raaf. maar hij moest toch onverrichter-
zake terugkeren.
Het allerlaatste kwam er een klein, grijs
bruin vogeltje schuchter uit de struiken ge
fladderd om zich bij de anderen te voegen.
„Lieve help! Wie is dat?" Vroeg me
vrouw Leeuwerik. „Hij ziet er uit, alsof
hij den eenvoudigsten triller nog niet eens
zingen kan."
Toen alle vogels bijeen waren en hun
medegedeeld werd. dat de Koningin der
Nacht één hunner tot haar Hofzanger
wenschle te benoemen, kon men bet den
meesten aanzien, dat ze zeer teleurgesteld
waren. De één na den ander maakte een
beleefde buiging en bedankte voor de eer.
„Wij kunnen alleen overdag zingen",
zeiden zij.
„Ik was bang. dat allen mij dit ten ant
woord zouden geven, klonk het van de lip
pen des Konings. „Er staat mij dus niets
anders te' doen dan mijn lieve nicht mede
te deelen. dat zij zich met haar Uil te
vreden moet stellen."
Doch het kleine grauwe vogeltje hipte
naar voren €Ti zei bedeesd:
„Sire., ik zou die taak gaarne op mij
willen nemen."
Het gelaat van den Koning verhelderde
nu.
„Wat? Gij? Mijn kleine vriend?" riep
de Vorst verbaasd uit. „Gij zijt de Nachte
gaal, x indien ik mij niet vergis. Ik herinner
mij niet uw sléin ooit gehoord te hebben".
„Waarschijnlijk omdat hij geen stem
heeft", kon de Goudvink niet nalaten spij
tig op te merken.
„Laat ons eens hooren. waartoe gij in
staat zijt. klein ding." zei de Koning nu,
terwijl hij bemoedigend glimlachte tegen
den Nachtegaal.
Deze vloog toen op een tak en begon te
zingen.
Het was het schoonste gezang, dat men
zich denken kan. schoon en liefe' jk met
gevoelvolle loopjes en trillers. Elke toon
was glashelder en zij regen zich aan el
kaar als een ketting van zuivere- parelen.
De Koning kon geen woorden vinden,
zóó verrukt was hij over het schoone ge
zang van dezen kleinen vogel Toen hij
eindelijk spreken kon, zei hij slechts:
„Neen. neen, daaraan valt niet te den
ken!"
En hij zag er zeer ontdaan uit.
„Maar Uwe Majesteit heeft zijn Konink
lijk woord toch gegeven", waagde het
kleine vogeltje te zeggen.
„Dat heb ik helaas en hét woord van een
Koning mag niet door hem gebroken wor
den. Gij moet gaan. mijn kleine vriend,
maar het spijt mij werkelijk meer dan ik
zeggen kan. want geen vogel in mijn uit
gestrekt rijk kan zóó verrukkelijk zingen
als gij.
„Sire. nu en dan. zal ik ook voor U zin
gen; dat beloof ik U," zei de kleine zan
ger.
Zoo kwam de Nachtegaal in dienst van
de lieftallige Koningin der Nacht en zoo-
dra de schemer valt. de sterren aan 't uit
spansel verschijnen en de andere zangers
in hun nestjes slapen zingt hij voor zijn
Koninklijke Meesteres de wonderschoonste
melodieën. Zijn belofte aan den Koning
van den Dag. die eens zijn Meester was,
vergeet hij echter niet en nu en dan vangt
hij zijn lied wat vroeger aan om ook hem
er naar te laten luisteren.
Toch nog heel wat brieven ondanks de
Sint Nicolaasdrukte! Vele zeer hartelijke
bedankjes van de prij9winnenden Ik zeg
wel altijd- kinderen, jullie krijgen die
mooie boeken niet van mij maar van de
Redactie „L. D." en dan krijg ik altijd ten
antwoord: „ja maar Tante, u doet er toch
alle moeite voor". Nu goed dan hoor. beter
2 maal bedanken, dan niet dankbaar ge
noeg zijn.
Als antwoord op vTagen uit vele brieven:
ja hoor, de Sint heeft mij niet vergeten, ik
ontving vele lieve hartelijke attenties en dat
doet veel plezier.
Sommigen schreven al over het St. Nico-
iaasfeest, dat zij al gevierd hadden, maar def
meesten hadden het nog te goed. Ook ont-.
brak velen de tijd er uitvoerig bij te schrijn
ven
Voorloopig geen nieuwe raadsels inzenn
den. ik heb er nog zooveel liggen.
Adriana Betram, je mag gerust meedoen
en je onderteekent dan maar met den naam
zooals ze je thuis noemen Zeker ben ik ook
voor jou: Tante. Natuurlijk vind ik het een
prettig werk voor m'n raadsel jeugd te zorgen
Annigje Spek. je begint zoo trouw mee te
doen. dus hoop ik maar dat je ook eens zoo
gelukkig mag loten als die bekenden van je.
Otto Crabbendam. zoo blij met je prijs?
volgende week schrijf jij mij wel den titel
van je boek.
Henny. H. H., gezellig dat je met Otto
samen kon gaan den prijs halen, nu je alle
bei zoo gelukkig hebt geloot.
Clasina Ciggaar. jij ook al een van de ge
lukkigen; kon je zelf naar Leiden gaan om
je boek te halen? heb je Woensdagsmiddags
vrij?
Gerharda Eggink, ja de prijs (tenminste
het bericht, dat je een prijs mocht gaan
halen) was dus je eerste St Nicolaascadeau.
Had je er juist zoo vreeselijk op gehoor*?
dat trof dan goed.
Annie de 1' Ecluse, door de kamer ge^
danst van blijdschap toen de kindercourant
je het blijde nieuws meldde? Wist je kleine