HET FEEST
dr t: te laat en moet ie gauw naar huis
fori n."
Iet meisje rei, dat rij stellig komen rou,
ron^ nschte den ouden man goeden avond en
nie j weer vlug naar beneden. Toen het pad
emo «r een beekje leidde, stond op het brug-
je een vreemde vrouw. Menega schrikte
li? maar de vrouw beantwoordde den
uchteren groet van het kind heel vrien-
ijk en knoopte een gesprek met haar
Het duurde nu niet lang meer. of
nega had verteld, wat haar zoo juist
jrkomen was.
.0. jij gelukskind!!" Tiep de vreemde
luw uit ..De oude man. van wien je
■eekt. is schatrijk en woont op den Lè.te-
iir-berg. Wonderbare schatten heeft hij,
ve poppen, en in groote verscheidenheid:
nrnige dragen roode. witte. gele. rose en
uwe zijden kleeren. andere hebben zelfs
■elsnoeren om den hals en gouden kronen
het hoofd. Als nij morgen dus alleen de
>pen in de zijden kleeren vertoont, moet
daarmee niet tevreden zijn, maar zeg-
nié
zie
tdde
waj
nt
lel ij
zij
Poppen van steen met je fraai zijden
kleeren,
Blijf op den Lktemar-bergl Wij
begeeren
Jullie vast niet en wij zullen je leeren
Je met den rug naar den bergwand te
keeretfl
arm
gel
ïtaa
de
d*
Dvei
chtt
haa
>laa zal de gierige, oude man zijn kost-
t arste poppen wel voor den dag halen.
r*eet vooral het rijmpje dus niet!"
Na deze woorden verdween de vrouw
rijiolseling en liep het meisje verder,
aai 'Q volgenden morgen begaven Menega en
elijl andere herderinnetjes zich vol verwach-
hei 'g naar den berg om te zien, of de oude
ïara an zijn belofte houden zou.
rtje Toen zij de afgesproken plaats bereikt
ooi dden. daar waar Menega den vorigen
ond afscheid van den ouden man geno-
n had. hoorden zij hoog boven zich een
md geruisch. De kinderen keken op
zagen, hoe de bergwand openging en er
eindeloos lange rij poppen uit te voor-
hijn trad die zich op een langen uitloo-
van den berg naast elkaar opstelden.
Ie poppen droegen zijden kleeren, roode,
itte. gele. rose en blauwe.
'rle Stom van verbazing en bewondering
fken de kinderen naar dit zeldzame
houwspel Alleen Menega's gezichtje had
ndi in ontevreden uitdrukking en na een
oosje zei het meisje de regels op, die de
eejlreemde vrouw haar geleerd had.
den Plotseling ging er een fluiten en suizen
oor den berg, terwijl uit de lager gelegen
osschen een luid hoongelach opsteeg. D e
oppen waren versteen dl Ver-
da ihrikt snelden de kinderen den berg af en
nen ond en niet eerder stil, vóór zij thuis ge-
omen waren.
^T°g heden ten dage kan men de prachtig
he ekleurd zijden kleeren der verschillende
oppen in de zon zien glinsteren.
ïtei
IL
Vrouw Hitt
In overoude tijden leefden er eens «U
nachtige Reuzen koningin, die vrouw Hitt
eette. Zij woonde in den bergen boven
Dnshrück, welke nu kaal en grauw zijn,
|U1 naar indertijd bedekt waren met dichte
Q°ï ■oxï^hen, rijke akkers en groene weilan-
ea
Op zekeren dag kwam haar zoontje al
kuilende en jammerende thuis Zijn handen
jJJJ n zijn gezicht waren met modder bedekt
lea n z',n kleeren vraren zoo zwart als van een
q€3 tol en brander. Hij had een spar als slok-
rter >aard willen gebruiken en geprobeerd den
IVJ loom doormidden te breken. Daar deze
«hier aan den rand van een moeras stond,
aaJ *as de grond onder den jongen plotseling
htê *eS?eweken, zoodat hij in den modder tui-
aeld. Maar gelukkig had hij zich daar
of. Keer uit weten te werken.
(jie Vrouw Hitt troostte haar zoontje, beloof-
£3 hem een mooi, nieuw pakje en riep een
ea foecht, dien zij beval haar zoontje met
ij. stukken, brood schoon te maken.
door
C. E. DE UI .TE HOGERWAARD.
Saar Knor, het Varken, roept verrast:
Wel heb ik van mijn leven 1
Tc Word uitgenoodigd op het feest,
Dat Hek, de Hond, zai geven.
De invitatie luidt: 't is heuschl
Om op diner te komen,
Daarna te dansen: charleston, step.
Wie had dat kunnen droomen? l
De Kippen, Eenden, iedereen
Zal op het feest verschijnen;
De Haan natuurlijk en de Poes,
Behalve dan haar kleinen.
't Is waar: voor dansen ben 'k wat dik
En niet zoo heel erg lenig,
Maar.het diner lacht mij wel toe,
Dat lijkt me juist zoo eenigl
Ik neem de invitatie aan,
Ben voor 't diner te vinden,
Wordt er daarna gedanst, welnu,
Dan knor ik: Lieve vrinden.
Ik mag dat dansen wel eens zien,
Zit gaarne toe te kijken
En vraag me onderhand dan af,
Op wie "k zou willen lijken.
De avond van het feest breekt aan;
In 't rose is ons Saartje,
Haar haar geborsteld, keurig glad,
En fraai gekruld haar staartje.
1
*t Diner is heerlijk enroyaall
Geen eind komt aan de gangen!
Kom! zegt de gastheer, wie zou nu
Naar 't dansen niet verlangen?
De paartjes vormen zich heel mei,
Muis Muzikant gaat spelen
Op de viool. Geen enk'le gast
Zal zich op 't bal vervelen.
Ons Saartje vindt al dat gedraai
Wel leuk om naar te kijken.
Maar denkt ze, neen, ik wil toch
niet
Op één van jullie lijken I
Je bent me allen veel te dun
En danzoo weinig deftigl
Zoo zou 'k niet willen zijnl knort Saar,
Haar staart beweegt zich heftig.
Gelukkig ben 'k geen spring-in-'t-veld,
Maar op en top een „dame".
Als i k zoo lustig springen kor*
Dan was dat geen reclame.
Al voor den boer, want mager-zijn
Mag sommigen dan lijken,
Als i k het was. zou niemand meer
Naar mij zelfs willen kijkenl
Met geen op 't erf wil "k ruilen dus;
'k Ben met mijn lot tevreden
Misschien toen 'k jong was niet,
maar och,
Dat is al lang geleden I
Bij 1 afscheid dankt Saar gastheer en
Gastvrouw voor het genoegen;
Buigt diep voor Hek en gemalin
Die op het feest haar vroegen.
Nauwelijks was de knecht echter begon
nen zoo verkwistend met het kostelijke
brood om te gaan, of er barstte een ont
zettend onweer 109*
Toen de lucht eindelijk weer opklaarde,
waren de rijke graanakkers, de groene wei
den en bosschen en de woning van vrouw
Hitt verdwenen 1 Niets anders zag men dan
een woestenij met hier en daar groote stee-
nen. Het was zóó onvruchtbaar, dat er
nog geen grashalmpje groeien wilde en in
bet midden dezer woestenij stond vrouw
Hitt, de Reuzenkoningen. Zij was geheel
versteend en zal daar wel altijd blijven
staan,
In veel streken van Tirol, vooral in de
nabijheid van Innsbrück, vertelt men deze
sage nog ais een waarschuwend voorbeeld
aan kinderen, die brood of andere levens
middelen verkwisten.
III.
De Plaaggeest van den Seiser-Alp.
Vele jaren geleden werd de Seiser-Alp
door een plaaggeest gekweld. Hij fopte en
plaagde de herders en maaiers op alle denk
bare en ondenkbare manieren. Iets wat hij
al heel 'Taag deed, was het omverwerpen
van hooibergen. i .v
Als de lieden zich bij het opstapelen van
het hooi moe gewerkt hadden en van hun
welverdiende rust genoten konden zij er
zeker van zijn, dat de boosaardige plaag
geest kwam en de hooibergen onderstboven
gooide.
Toen dit weer eens gebeurd was. zei een
vindingrijke knecht:
„Wacht eens! Wij zullen het hooi op
nieuw opstapelen, zoodat het lijkt, alsof er
niets gebeurd is, maarin iederen berg
zullen we een hooivork verstoppen".
Zoo gezegd, zoo gedaan.
*9 Nachts kwam de plaaggeest terug en
hij lachte zóó hard, toen hij al die hooi
bergen zag. dat het tot ver in den omtrek
gehoord werd.
Toen hij echter den eersten den besten
hooiberg onderstboven wilde keuren, be
merkte hij de list en riep hij jammerend van
pijn. zoodat het iemand door merg en been
drong:
Nu Tc ondervind, wat plagen is.
Wil een ander niet meer kwellen,
Ik ga dus heen. kom nooit terug,
Dat kun je iedereen vertellen.
Wij willen hopen, dat hij woord gehou
den hee-ft!