VOOR DE JEUGD
LEIDSCH DAGBLAD
lil-
Jaargang
Zaterdag 12 November 1927
No. 43.
"'411;#*<»i 1
at er voorviel in de Tent van Kees Dappers.
ite
door TANTE JOH.
v ;r> .vj"-"v
It Hl/A» .J*-'.j
dappere Kee3", zooals de jongans
n klas Kees Dappers spottend noera-
was in het schuurtje, heel achter in
uin, aan het zagen en dan weer aan 't
^ren, alsof zijn leven er van afhing.
lappen oud zeildoek lagen overal op
loer om hem heen, en uit zijn broek->
hingen eindjes touw van ver9chil->
lengte en dikte. Juist had hij twee lat-
i elkaar gespijkerd en bekeek hij zijn
eel nauwkeurig. „Ik geloof, dat ze wel
genoeg zullen zijn," mompelde hij. „En
zullen ze.
Kees, waar ben je mee bezig?"
euwde een hooge jongensstem van uit
rte.
legde de latten naast hamer en zaag,
buiten en riep terug: „Ben jij daar,
lk?l"
ik ben heli" schreeuwde weer de
i slem. „Ik sta hier achter de schutting
tuin! 'k Hoorde heel den morgen
imeren. Wat ben je aan 't maken?"
tent, jongen!" was het antwoord.
1 zal een reuzentent worden! En groot
wordt! En als ze heelemaal af is, ga
iederen nacht in slapen, 't Zal reuze-
zijn, jongl"
ou, maar zóó prachtig als de tent van
ngens van Groen, zal die van jou toch
worden!" riep weer de jongen. „Die
je eens zien! En wat ze er allemaal
ebben! Een tafel, banken, potten en
en een kachel, waarop ze echt
koken!"
k een echt bed, zooals in mijn tent
vroeg Kees.
een, want ze slapen er niet in; ze zijn
leen maar overdag," zei Jan. „En ze
"n een wachtwoord, en als je dit niet
dan mag je niet in hun tent Maar
eet het, want i k ben hun vriend, zie
'k mag het niet aan jou vertel-
wat kan mij de tent van die jon-»
*an Groen schelen," sprak Kees on-
pillif. „Ze mogen toch niet in mijn
tent, als die af is. Niemand mag er in, jij
ook niet!" Hij liep toen weer het schuurtje
binnen en begon, nog ijveriger dan straks,
aan zijn tent te werken. Hij zou wel zorgen,
dat z ij n tent veel mooier werd dan die van
de jongens van Groen, die hem, Kees altijd
links lieten liggen, zich nooit met hem be
moeiden. Zoo deden ook de meeste jongens
uit de klas van Kees, niemand hield van
hem, omdat hij bang was en laf en zelfzuch
tig. En vooral omdat hij niet lief was voor
dieren. Om dit laatste konden vooral de
jongens van Groen, die veel van dieren
hielden en openhartige, aardige klantjes wa
ren, Kees niet uitstaan, en daarom wilden
ze hem ook niet in hun tent hebben. Toch
verlangde Kees er naar, om die prachtige
tent van de jongens van Groen, waar van
alles in was, te zien. Geen oogenblik was
die tent uit zijn gedachten. En terwijl hij er
aan dacht, werd zijn nieuwsgierigheid zóó
groot, dat hij weldra zijn zaag en hamer
neerwierp en zoo vlug hij kon naar het
grasveld achter 't huis van mijnheer Groen
liep. waar de jongens hun tent hadden op
geslagen. Zoo kwam. toen Kees, sluipende
door het tuinhek, onopgemerkt tot heel dicht
bij de tent. Hij moest toen zelf bekennen,
dat het een pracht-tent was, vooral van bui
ten. Ongemerkt gluurde hij even door de
opening en duwde het zeildoek terug. Nu
kon hij alles prachtig zien! Ze waren zeker
aan het koken, want hij zag juist, hoe Annie
Groen met een lepel iets uit een pannetje
schepte, *t op een bordje deed en dit toen
aan haar broertje Bop gaf. „Wat zou 't toch
zijn voor fijns?" dacht Kees toen. 't Ruikt
naar pannekoeken!"
Om nog beter te kunnen zien, ging hij
nog een paar stapjes verder, zoodat hij al
met één voet in de tent stond, terwijl hij
mompelde: „Toch jammer, dat ik er niet in
mag!"
Juist op dit oogenblik keek Johan Groen
naar den ingang en toen zag hij al heel
gauw één voet en toen óók den neus en do
oogen van Kees en één hand, die het zeil-»
doek wegduwde.
„Gauw, weg van ons grasveld 1" riep hij
nijdig. „Je komt toch niet in onze tent! Ruk
maar gauw op!"
„Nou, ik doe toch niks," zei Kees. „Ik
mag toch wel even kijken? En ik maak
zelf een tent, die nog veel mooier is,
en
„Nou, gelukkig," spotte Bart je Bol. „Ga
dan maar in je eigen tent."
„Paul!" riep Annie Groen, tot haar oud
ste broertje, „hij slaat al met zijn voeten
in onze tent."
En Paul, die juist zijn mond vol elen
had, schreeuwde slikkend:
„Kom. ga uit onze tent. en vlug wat!"
„Wat doe ik nou toch?" lamenteerde
Kees „Ik doe toch n i k si"
„Nou, als je dan niks doet, haal dan
maar vlug een emmer water voor onsl" be
val Bop Groen.
„Zeker voor niks, hè?" vroeg Kees.
„Als je een emmer water haalt, krijg je
een stuk pannekoek en een bordje witte
bonnen," beloofde Annie Groen.
Kees. denkende, dat hij dan óók wel in de
tent zou mogen komen, nam het blikken
emmertje, dat Annie hem gaf. en ging water
halen. Doch zoodra hij daarmee terug kwam
stond reeds Johan Groen hem buiten de tent
op te wachten.
„Geef het'emmertje maar hier," zei hij,
„ïk zal de witte hoonen wel voor je halen,
want je moogt niet in de tent.
„En de pannekoek?" vroeg Kees. „Die
krijg ik toch ook?"
„O. we hebben alleen nog wat witte hoo
nen," wat het antwoord. En zoo werd toen
Kees met een handjevol halfgare witte hoo
nen afgescheept.
Woedend was hij. En toen hij nu, op weg
naar huis, een grooten kei Lag liggen, nam
hij dien op, liep er mee terug naar het gras
veld en wier hem met zulk een kracht hoven
op de tent, dat het niet meer nieuwe, bijna
verlegen zeildoek scheurde, en de kei in de
tent terecht kwam. En hoe 't verder ging
begreep niemand, maar opeens lag de tent
heelemaal plat, en allen, die er in waren,
lagen er onder, zoodat het een ware chaos
was van dooreen wriemelende armen en
beenen en potjes en pannetjes en bordjes,
en wat er nog meer in was. Gelukkig brand
de het kleine kacheltje juist niet meer, er
waren anders heslist ongelukken gebeurd.
Doch nu liep alles goed af en 't duurde dan
ook niet lang meer. of allen kropen van
onrler het zeildoek uit, en waren buiten.
Na'uurlijk had Kees, laf als hij was, zich
bijtijds uit de voeten gemaakt. Hij stond nu,
achlcr een heg verscholen, te kijken, hoe 't
met de tenthewoners zou afloopen. En zoo
dra hij zag, dat ze allen naar huis gingen,
misschien wel om hulp of gereedschap te
halen, liep hij naar de ingezakte tent terug,
kroop onder het zeildoek en zocht daar naar
de pannckoeken, die er. naar hij dacht, nog
wel zouden zijn. Werkelijk vond hij er dan
twee, die nog niet gaar waren, en verder
vond hij: een potje vol jam. eenige appelen,
en ook een pannetje half vol havermout.
Met al het lekkers ging toen Kees naar
de heg terug en daar deed hij zich te goed,
vooral aan de jam. de appelen en de ongare
pannekoeken. Alsof er niets bijzonders was
gebeurd liep hij daarna terug naar zijn huis
en ging weer in het schuurtje aan zijn eigen
tent knutselen. Maar al heel gauw moest hij