g8ste Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 12 November 1927 Vierde Blad No. 20756 UIT ONZE STAATSMACHINE INDISCHE KRONIEK. Ja meneer er is en blijft maar één hief Whip! VIRGINIA 6EMEESKI)HE[GE BRIEVEN. de motor- en rijwielwet. lil. Onze laatste bespreking van deze wet zal gewijd zijn aan datgene, wat daarin ge zegd wordt over de rijwielen. Gelijk de le zers, die onze beide vorige besprekingen ge mzen hebben, zich zullen herinneren, is reeds toen meer aan eens gesproken over de verplichtingen, welke de wet aan rijwiel- bes'.uurders oplegt. Wat nu volgt heelt be trekking op de rijwielen zeli, ofschoon daar voor de berijder zorgen moet, casu quo aan sprakelijk gesteld wordt. Eon rijwiel dan, waarmede over een weg of een rijwielpad wordt gereden, moet voor- zen zijn van een deugdelijk, nauwkeurig werkend stuurtoeslel. Een van een vrijwiel- inrichting voorzien rijwiel, waarmede over een weg of een rijwielpad wordt gereden, moet voorzien zijn van tenminste één rem. waarmede het ieder oogenblik tot stilstand kan worden gebracht. Een rijwiel in het al gemeen moet voorzien wezen van tenminste één bel, waarvan het geluid op een afstand van 50 M. duidelijk hoorbaar is. (Onze le zers mogen dus wel hoorproeven gaan hou den of hun bellen wel aan deze voorwaar den voldoen). Wanneer men per rijwiel is tusschen een half uur nü zonsondergang en een half uur vóór zonsopgang, dan heelt men er voor te zorgen, dat het rijwiel voor zien is van minstens één lantaarn, die voor waarts 'n helder wit licht uitstraalt en aan de achterzijde voorzien is van een lantaarn of verticaal geplaatsten reflector, die achter waarts een rood licht uitstraalt, onderschei denlijk bij beschenen worden daarop val lende lichtstralen duidelijk zichtbaar rood terugkaatst. Van die lantaarns mogen de zij glazen niet een gekleurd licht uitstralen. Van deze bepalingen zijn vrij de hoogcre en lagere ambtenaren der Marechaussée, Rijks- en Gemeente-politie, wanneer die vrijstel ling hun werd verleend door of vanwege den procureur-generaal of den burgemeester. De Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen kan diezelfde vrijstelling verleenen aan zijn ambtenaren, terwijl de bevoegde mili taire autoriteiten hetzelfde kunnen doen ten aanzien van militaire oefeningen. De eerst genoemde autoriteiten moeten maatregelen voorschrijven ter voorkoming, dat de veilig heid van het verkeer door dit rijden zonder licht in gevaar wordt gebracht, terwijl de zonder licht rijdende militairen voorschrif ten van dien aard ontvangen van of van wege den Minister van Oorlog. Wanneer aan het hierboven opgesomde niet is vol daan, mag niet per fiets worden gereden. De bestuurder van een rijwiel, waarmede over een weg of een rijwielpad wordt gere den. heeft echter nog andere verplichtingen behalve de bovengenoemde en de in onze vorige artikelen opgesomde. Hij moet n.l. telkens, wanneer de veiligheid van het ver keer zulks eischt, een signaal met de bel geven: bij dat bellen echter moet hij, zoo veel doenlijk, alles vermijden, wat het schrikken van rij- of trekdieren ten gevolge zou kunnen hebben, terwijl anderzijds het hem verboden is een ander geluidssignaal dan de bel te gebruiken. Verder rust op hem de verplichting om langzamer te rijden of af le stappen telkens, wanneer de veiligheid van het verkeer zulks vordert. Men kan niet zeggen dat het onredelijke wordl gevraagd. Met het rijwiel staat het rijwielpad in de nauwste relatie. Ook over dat rijwielpad spreekt de wet. Eerder merkten we reeds op, dat de wet onder rijwielpad verstaat: Alle paden, ongeacht of zij deel uitmaken van een weg, welke door of met goedvinden van den daartoe gerechtigde als zoodanig aan geduid op een door den Minister van Water staat te bepalen wijze (n.l. door een zware bord met witte letters). De aanduiding van een pad als rijwielpad wordt geacht door of met goedvinden van den gerechtigde le hebben plaats gehad, zoolang het tegendeel niet blijkt (n.l. door een rood bord van bepaalde vormen (3 soorten) met witte letters). Nu is het verboden een rijwielpad builefn noodzaak anders te berijden dan met ïpwielen of daarop of daarover rij- of trek dieren of vee te besturen of te leiden. Wanneer zich aan beide zijden van een weg een rijwielpad bevindt, is het den bestuurder van een rijwiel verboden buiten noodzaak het voor hem aan de linkerzijde van den rijweg gelegen rijwielpad te berijden. Ook met betrekking tot deze paden is van toepassing hcigeen we een vorig maal hebben geschreven over het uitwijken naar rechts bij het tegenkomen of ingehaald wor den, over het uitwijken naar links bij het Stlialen. In geval echter het rijwielpad ge- me in ligt met den weg en dat pad voor den bestuurder links van den weg is ge legen, i3 de bestuurder van een rijwiel verplicht behoorlijk naar rechts uit te wijken en is de ingehaald wordende fietser niet verplicht uit te wijken. Iedere fietser daar entegen is verplicht, om, voorzoover do naleving der zoo juist genoemde bepalingen dat eischt, het rijwielpad te verlaten. De voorschriften voor motorrijtuigen en and ore tjj- of voertuigen, gegeven met betrekking tot de kruis- of vereenigingspunten van wegen, zijn ook geldig voor fietsers. Wan neer enkele fietsers naast elkaar rijden op een rijwielpad en één of meer andere fiet sers ontmoeten of door dezen aan de linker zijde van den weg worden ingehaald, zijn de bestuurders, die links rijden, op tijdige waar schuwing verplicht zich achter de rechts- rijdenden te begeven, opdat er voldoende ruimte kome voor het inhalen of het voorbij rijden. Een voetganger, die op een rijwiel pad zich bevindt, is verplicht op tijdige w.uffschuwing van een fietser het pad te verlaten. Overtredingen van de in dit artikel °P?,esomde voorschriften kunnen gestraft Worden met een boete van ten hoogste f75. Wanneer een plaatselijke verordening ten ^-zien van wegen binnen bebouwde kom men van gemeenten een maximum-snelheid voor rijwielen wil voorschrijven, mag ®ie niet heneden 10 K.M. per uur worden vastgesteld. 54- Door D. BAUDUIN. Kampongs en kampongleven. Gebrek aan geld en gebrek aan hygiëne. Waar en hoe ze leven. Paria's. Voorzoover de inlander niet woont op het erf van zijn Europeeschen of Chinee- schen meester, voorzoover zijn arbeid niet ligt in de behuizingen, kantoren en werk plaatsen der Europeanen, staat in den kampong zijn huis en speelt zich daar zijn leven af. Daar leeft hij onder het nog vrij wel aartsvaderlijk toezicht van zijn kam ponghoofd zijn eenvoudig bestaan niet als scherp geweekende individueele persoonlijk heid doch veeleer als schakel in de eenheid der groote kampongsfamilie. Daar voelt hij zich thuis, maar ook nergens anders. Rukt men hem uit zijn kampong, uit zijn familieverband, dan staat hij hulpeloos en hopeloos tegenover de wereld. Daarom is ook voor den inlander een der zwaarste straffen, die hem kunnen worden opgelegd, de verbanning naar een ander milieu. Een groote Indische stad telt, naar den lezer uit vorige Kronieken bekend is, wel iswaar soms ettelijke honderdduizenden in woners, doch een klein percentage daarvan zijn Europeanen of daarmee gelijkgestel- dcn. Een eenigszins grooteT percentage wordt gevormd door de vreemde Ooster lingen, welke verzamelnaam Chineezen, Arabieren en Klingen insluit. Doch het groote contingent wordt geleverd door de inlandsche kampongs, die tot de gemeente behooren. Die kampongs liggen soms mid den in de stad zonder dat wegens den eigenaardigen bouw eener Indische stad hun aanwezigheid den oppervlakkigen wan delaar zoo dadelijk opvalt, dikwijls ook liggen zij als een gordel rondom de Euro- peesche stad in het geboomte verscholen. Van oudsher* beteekenen deze inlandsche kampongs met hun dichte bevolking voor de gemeentebesturen der Indische steden een bron van voortdurende zorg. Dat komt voornamelijk door de ongewenscht-e toestan den op het gebied dor hygiëne, die in deze kampongs heerschcn en waarvan de ver betering niet slechts wordt belemmerd door de ongetelde millioenen aan uitgaven, die daartoe vereisoht zijn, maar ook door het gebrek aan medewerking en aan zuiver begrip oratrert hygiëne van die bevolking zelf. Wij zullen deze twee moeilijkheden zeer in het kort onder de oogen zien, waar door de lezer tevens een oppervlakkig in zicht moge krijgen in de ingewikkelde ver houdingen der Indische maatschappij ea in eenige der vele en groote moeihjkhedeó van ons bestuur. Daar is in de eerste plaats de kwestie van het geld. Indië heet in de wandeling een rijk land en dat is voor wat betreft den rijkdom van zijn bodem volkomen waar. Met de kapitaalkrachtigheid der in- heemsehe bewoners is het echter geheel anders gesteld. Dit is kort rncar waar gc- teekend met hot woordnihil- De oorzaken van dit verschijnsel liggen bij de bevolking zelf. Wellicht zal ik in een volgende Kro niek nog eens de gelegeniheid hebben daar op dieper in te gaan, doch ik wil nu vol staan met te wijzen op eenige factoren, die kapitaalvorming bij den inlander tot nog toe afdoende hebben tegengehouden. Juist de rijkdom van den bodem van dezen archipel heeft sinds menschenheugenis de bevolking bij wijze van spreken het dage- lijksch brood in den schoot geworpen zon der dat daartoe meer vereischt werd dan een zeer oppervlakkige tot het 6trikt nood zakelijke beperkte bewerking van den «rond* waarbij overigens de roofbouw op ongelimiteerde schaal werd beoefend. Bosch rijstveld, rivier en zee leveren steeds meer dan voldoende op voor de overigens karige behoeften van den inboorling en toen in de na-oorlogsche jaren door verschillende oor zaken, waaronder niet in het minst door den geweldigen aanwas der bevolking op Java in sommige streken voedsel tekort dreigde, heeft de Indische regeenng door aankoop van buitenlandsche rijst tot een bedrag van ongeveer een kwart milhoen gulden, deze calamiteit van haar onderda nen weten af te wenden. In de toekomst zou, gezien de nog steeds snel geiende bevolking, dht gevaar van voedseltekort inderdaad van permanente dreiging kunnen worden, ware daar wederom niet het in den laatstee tijd zooveel gesmade Eederland- sche bewind, dat als redder in den nood ook dan op 7-ijn post zal zijn en waren daar ook niet de eveneens in den laatsten tija zoo veel gesmade Europeesche cultures, die aan een belangrijk deel van de ïn- heemsche bevolking een broodwinning ver schaffen, die zij door eigen landbouw niet lancer zou kunnen verkrijgen. De menta liteit van den inlander brengt hem er toe om zich derhalve te bepalen tot het kwan tum arbeid, dat hem zijn dagelijksch brood verzekert. Heeft hij dat gepresteerd, dan prikkelt niets hem nog om door een surplus a-in arbeidsprestatie zich een zekeren wel stand te verschaffen. Ook niel zucht naar comfort of bijvoor beeld de wcnsch naar een betere of fraaiere behuizing of andere dergelijke prikkels, die de mensch in weslersche landen kent. Al leen voor opschik heeft hij een groot zwak en daartoe steekt hij zich zonder eenige aar zeling in de schuld, totdat hij het volkomen weerloos slachtoffer is gworden van den Arabischen of Ohineeschen woekeraar. Het 'zal hierna epnigszins duidelijk zijn ,dat de inlander geen groot belaslingbetaler is. dat de Indische fiscus het zeker niet in hoofd zaak van hem zal moeten hebben. Inder daad betaalt de inlander in eenige vormen belasting, doch het totaalbedrag daarvan speelt geen rol bij wat de in verhouding uiterst geringe groep der Europeanen en vreemde Oosterlingen dient op te brengen om de Indische huishouding op gang te hou den Wanneer wij nu weer terugkeeren lot den eersten hinderpaal om de kampongtoestanden in de Ind:sche st'den le verbeteren, dan zal men na deze korte uitweiding begrijpen, dat ook in het rijke lndië de geldkwestie een voorname rol speelt en dat de ongetelde mil- lioenen. waarvan sprake was. niet in een tour de main van de reeds meer dan over belaste groep der uitheemsche belasting betalers kunnen worden gevergd Toch wor den elk jaar opnieuw belangrijker bedragen tot dit doel op de gemeentebudgetten uitge trokken, terwijl de regeering voortdurend diligent is en onafgebroken maatregelen neemt en overweegt om de kampongtoestan den ondanks de bevolking zelf te verbe teren Ondanks de bevolking zelf. Daarmee zijn wij aangeland bij den tweeden hinderpaal. Want die bevolking voelt zich in haar kam pongs, wat men in het Maleisch noemt „seneng", tevreden, volkomen op haar ge: mak. Dat mag ons Europeanen op het eerste gezicht vreemd lijken, want een inlandsche kampong heeft als woonstee zijn bezwaren. Stel u voor een wildernis van palmen, pisangboomen en hooge varens, waarin op een open plek een kleiner of grooler aantal zeer primitieve woningen zonder eenige regelmaat verspreid liggen. Den kampjong bereikt men langs een meestal zeer smal paadje, een echt kippenpaadje, dat in den regentijd voor ongeroutineerde zwaar ge schoeide Europeesche voeten dikwijls vrij wel onbegaanbaar is. De open plekken tus schen de huizen, de paden die langs de wo ningen loopen zijn niet verhard doch plat getreden aarde, waarop in den drogen tijd de kippen hun voedsel zoeken tusschen het stof en ongerechtigheden van uileenloopen- den aard en die in den regentijd weinig anders zijn dan modderpoelen. Van riolee- ring is natuurlijk geen sprake. Onder de tal- looze pisangboomen en in de stilstaande poelen tiert welig het muskietendom en der halve wordt de kampong geteisterd door malaria. Er zijn kampongs, die niet meer dan een dozijn huizen tellen, er zijn er anderen, waar een ongeteld aanlal inlan ders bijeenhokt. De huizen zijn op zeer vochtige plaatsen dikwijls gebouwd op palen, zoodat tusschen den vloer van het huis en den grond een tusschenruimle is van een halven, soms wel één meter. In deze tusschenruimte ligt dan niet zelden opgestapeld de ongerechtigheid en de afval, die het inlandsche huishouden in den loop der tijden produceert. Wat be- treft de kampongs in de groote steden wordt hierop wel toezicht uitgeoefend, zoodat deze uit den aard der zaak een netteren aanblik bieden. Meestal echter rusten de huizen niet op palen doch op den grond zelf. De wanden bestaan uit bilik. dat zijn matten van gevlochten bamboe, bestreken met een soort van kalk om de naden en voegen en spleleh te dichten. Het dak is van riet of atap, een soort dakbedekking van bladeren. Ook het inlandsche huis bezit een voor galerij, gewoonlijk voorzien van een houten balustrade. De vloeren zijn van planken. Het huis bevat slechts een paar vertrekken, hun voornaamste doel is slaapvertrek. De inlander slaapt niet in een bed. doch op een baleh-baleh, oftewel rustbank, heel dikwijls ook op een mat of op een sarong eenvoudig op den vloer. De wandeling door een kampong is voor den westerling een belangwekkend schouw spel. Ontelbare kippen krioelen tusschen de huizen en op de paden, geiten en katten wandelen rond, half wilde, schurftige hon den, zoogenaamde gladakkers, sluipen snuf felend over de erven, een onbeperkt aantal kleine kinderen, geheel of zoo goed als naakt, speelt, stoeit en ravot alom. Voorzoo ver de volwassen bewoners niet elders hun dagtaak hebben, zitten of hangen zij om en in de voorgalerijen.. Vaak aanschouwt men in die voorgalerijen zeer huiselijke en in tieme tooneeltjes. die. het spijt mij het te moeten zeggen, niet immer smakelijk zijn. Zoo is het een zeer gewoon schouwspel wanneer men groepjes vrouwen elkaar of hun kroost ijverig bezig ziet het hoofdhaar te ontluizen. Voor den inlander is dit een gewone, volstrekt niet genante bezigheid. Welken indruk zulke woonplaatsen ook op ons mogen maken, de inlander is met zijn kampong en zijn leefwijze volkomen tevreden. Hij beschouwt de dingen anders dan wij, de natuur is zijn huis, de grond zijn natuurlijk bed, van hygiëne heeft hij geen flauw begrip, de nadeelen van zijn woonstee en zijn leefwijze realiseert hij niet. Daarom stuit dan ook, zooals reeds gezegd, de overheid bij haar pogingen om de inlandsche woningtoestanden te verbeteren, in de eerste plaats op den inlander zelf. Als sprekend voorbeeld wil ik hier terloops ver melden, dat de groote scheepvaartmaat schappijen te Tandjong Priok ten behoeve hunner inlandsche arbeiders groote model kampongs lieten bouwen met steenen hui zen, voorzien van allerlei comfort, riolee- ring, sanitaire inrichtingen enzoovoort. Maar de inlander bleef niettemin de voot- keur geven aan zijn eigen kampongs in de Prioksche moerassen, waar hij naar onze begrippen geen menschwaardig bestaan had en ten gronde ging aan de verschrikkelijke malaria der zeekust. Ondanks alle pogingen bleven deze modelkampongs veriaten! Do kampong is dus de woonstee van den inlander Doch ook andere elementen raken ongelukkigerwijs soms daar verzeild. Er is onder de Indo-Europeesche bevolking een groep, die zoo arm is, onder zulke slechte economische omstandighedén leeft, dat hare verblijfplaats dikwijls niet veel meeT dan kamponghuizen zijn of dat bij de poging om tot de Europeesche gemeenschap te behooren heeft opgegeven en zich in den kampong heeft gevestigd. En daar zijn zelfs gevallen, in de latere jaren toen ook de malaise in de Europeesche maatschappij zich liet gelden helaas geen zeldzaamheid gebleven, dat men volbloed Europeanen in den kampong aantreft, menschen, aan den zelfkant der samenleving geraakt door eigen schuld of door het noodlot, die een laatste toevlucht hebben gezocht als paria's onder de in- heemsche bevolking en die daar. soms met hun familie snel en zeker ten gronde gaan. In Batavia's kampongs heb ik op bamboe hutten in de modder, verscholen in de alang-alang. naambordjes gezien, waarop de grootste namen uit het moederland te lezen stonden. RECLAME. Ook mtt bark fff' toad mondttuh. HET VACCINATÏDVRAAGSTUK. n. Zooals ik in mijn vorigen brief reeds aan stipte, waren de bezwaren tegen de vacci natie lang niet altijd van geneeskundigen aard. Godsdienst en politiek waren er beide bij betrokken, vooral toen de wetgever zich mét de zaak ging bemoeien. Dit was het gevolg van de overweging, dat iemand, die zich zonder noodzaak aan het gevaar van besmetting met pokziekte blobt stelt, een gevaar voor zijn omgeving wordt, zoodra hij de ziekte krijgt. Het werd dus de vraag of men in het algemeen belang de vrijheid mocht behouden, zich aan de zoo nuttige en ongevaarlijke kunstbewerking te ont trekken. Hoe uitgebreid de vaccinatie wordt toegepast, altijd blijven er toch individuen over, die voor de ziekte vatbaar zijn. Na een zeker tijdsverloop vermindert de be schuttende werking. Veiligheidshalve moet de kunstbewerking dus om de 7 jaren her haald worden. En al is het een zeldzaam heid, toch komt het voor, dat betrekkelijk kort na een geslaagde inenting besmetting met de ziekte plaats vindt, welke dan even wel altijd een zeer gunstig verloop heeft. Wil men de ziekte geheel uitroeien, dan moeten dus feitelijk alle inwoners gedwon gen worden, zich te laten vaccineeren. Inderdaad is men in sommige landen tot algemeenen dwang overgegaan. En de uit komst was, dat in die landen verreweg het minste aantal ziektegevallen voorkwamen. In ons land ging men niet zoo ver. Hier werd het stelsel van den indireclen dwang verkozen, in verband met de school. Nie mand mocht in de school worden toegela ten, die niet in het bezit was van het be wijs. dat hij met goed gevolg gevaccineerd was. Daarover is een heftige strijd ont brand, welke, zooal9 gezegd, niet van zui ver medischen aard was, al werd wel dik wijls getracht, ook medische argumenten in het veld te brengen. Soms werd die strijd op zoodanige wijze gevoerd, dat sterk de indruk gewekt werd. dat de vaccinatie meer middel dan doel was. Maar dit alles ligt buiten het bestek van een geneeskun digen brief en dus ga ik daar niet ver der op in. Van geneeskundige zijde werd de zoo ver mogelijk doorgevoerde vaccinatie, ook van conféssioneele zijde, bijv. door dr. Rijk Kramer, krachtig verdedigd Het uitgangs punt, de basis van die verdediging was de overtuiging, dat de inenting, zooals die hieri te lande wordt toegepast, een absoluut on schadelijke ingreep is. behoudens natuur lijk in die gevallen, waar de arls op grond van eenige ziekelijke afwijking haar min der gewenscht acht en haar dus van zelf zal achterwege laten, totdat die afwijking hersteld is. Zoo waren er bijv. altijd artsen, die de kinderen liever niet entten gedu rende de periode van het tanden krijgen. Welnu, dan wachtten zij eenvoudig lot dat het melkgcbit volledig aanwezig was. Maar ernstige bezwaren bestonden niet en tel kens wanneer de strijd weer in een meer acuut stadium kwam. stonden de medici, met een. hoogst zeldzame uilzondering, eenparig op de bres, om een strenge door voering te handhaven. Totdat een paar jaar geleden hoogst on aangename ervaringen werden opgedaan. Van verschillende kanten werden mededee- lingen gedaan, welke veel overeenkomst met elkaar hadden en die hierop neer kwa men, dat bij enkele kinderen ongeveer 915 dagen na de vaccinatie een ernstige hersenziekfe wa9 opgetreden. ïn ons land konden van 1 Januari 1924 tot eind Juni 1925 34 dergelijke gevallen verzameld wor den. van welke 14 doodelijk verliepen. Sindsdien zijn zoowel in ons land als in het buitenland nog meer gevallen bekend geworden. In ons land steeg het getal ziek tegevallen tot Augustus 1927 tot 118. Alleen uit Spanje bericht Gallardo, dat op een ge tal van 2lls millioen entingen geen enkele klacht is ingekomen. Het ligt voor de hand, dat deze erva ringen het onmogelijk maken, den eisch van vaccinedwang, hetzij direct, hetzij in direct le handhaven, zoolang niet is uitge maakt. waaraan deze treurige complicaties te danken zijn en het middel is gevonden om herhaling met zekerheid te voorkomen. Algemeen is men geneigd, aan te nemen, dat met de ingebrachte entstof niet direct de verwekker der hersenziekte wordt mee gevoerd. In dat geval zou het moeilijk te verklaren zijn, waarom slechts in betrek kelijk zoo weinig gevallen de noodlottige complicatie voorkwam. De bovengenoemde 34 gevallen in l'/s jaar tijds kwamen voor op 240 000 inentingen van kinderen. Ver schillende theorieën zijn geopperd. Het zou mogelijk zijn, dat de bedoelde hersenziekte soms in zoogen. latenten toe stand aanwezig was en dat deze latente ziektekiemen (het z.g.n. virus) door de vac cinatie lot werkzaamheid gebracht, geacti veerd werd. Er is ook aan de mogelijkheid gedacht, dat een andere besmettelijke ziekte, zooals influenza, in het verloop waarvan soms hersenziekte optreedt, door de vaccinatie wordt bevorderd. In het laatste geval zou ongetwijfeld tevens rekening gehouden moeten worden met aen verdere mogelijkheid, waarop ook de aandacht is gevestigd, dat nl. gevacci neerd wordt op een tijdstip, waarop het weerstandsvermogen van het lichaam is verminderd. Zooals ik reeds de periode van het tanden krijgen noemde, kan daarmee op één lijn gesteld worden bepaalde afwij kingen van den algemeenen toestand, meest door den naam diathesen Uitgedrukt, waar bij het kind bijzondere neiging heeft tot uitslag! klierzwellingen, verkoudheden, enz. Verder werd aanbevolen, zoo weinig mo gelijk te enten in de jaargetijden, waarvan bekend is, dat hersenziekte het meest veel vuldig voorkomt, nl. in het najaar en in den winter. Daarmee komt evenwel niet overeen wat de ervaring omtrent de hier te lande voorgekomen gevallen leert De ver deeling over de verschillende maanden is zeer afwisselend. Terwijl in Maart de meeste gevallen voorkwamen, leverden No vember en December geen enkel ziekte geval op Het is in elk geval een brandend vraag stuk geworden. waat*van iedereen toegeeft, dat de oplossing nog niet gevonden is. On-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1927 | | pagina 13