g8ste Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 12 November 1927
Vierde Blad No. 20756
UIT ONZE STAATSMACHINE
INDISCHE KRONIEK.
Ja meneer
er is
en blijft
maar één
hief Whip!
VIRGINIA
6EMEESKI)HE[GE BRIEVEN.
de motor- en rijwielwet.
lil.
Onze laatste bespreking van deze wet
zal gewijd zijn aan datgene, wat daarin ge
zegd wordt over de rijwielen. Gelijk de le
zers, die onze beide vorige besprekingen ge
mzen hebben, zich zullen herinneren, is
reeds toen meer aan eens gesproken over de
verplichtingen, welke de wet aan rijwiel-
bes'.uurders oplegt. Wat nu volgt heelt be
trekking op de rijwielen zeli, ofschoon daar
voor de berijder zorgen moet, casu quo aan
sprakelijk gesteld wordt.
Eon rijwiel dan, waarmede over een weg
of een rijwielpad wordt gereden, moet voor-
zen zijn van een deugdelijk, nauwkeurig
werkend stuurtoeslel. Een van een vrijwiel-
inrichting voorzien rijwiel, waarmede over
een weg of een rijwielpad wordt gereden,
moet voorzien zijn van tenminste één rem.
waarmede het ieder oogenblik tot stilstand
kan worden gebracht. Een rijwiel in het al
gemeen moet voorzien wezen van tenminste
één bel, waarvan het geluid op een afstand
van 50 M. duidelijk hoorbaar is. (Onze le
zers mogen dus wel hoorproeven gaan hou
den of hun bellen wel aan deze voorwaar
den voldoen). Wanneer men per rijwiel is
tusschen een half uur nü zonsondergang
en een half uur vóór zonsopgang, dan heelt
men er voor te zorgen, dat het rijwiel voor
zien is van minstens één lantaarn, die voor
waarts 'n helder wit licht uitstraalt en aan de
achterzijde voorzien is van een lantaarn of
verticaal geplaatsten reflector, die achter
waarts een rood licht uitstraalt, onderschei
denlijk bij beschenen worden daarop val
lende lichtstralen duidelijk zichtbaar rood
terugkaatst. Van die lantaarns mogen de zij
glazen niet een gekleurd licht uitstralen.
Van deze bepalingen zijn vrij de hoogcre en
lagere ambtenaren der Marechaussée, Rijks-
en Gemeente-politie, wanneer die vrijstel
ling hun werd verleend door of vanwege den
procureur-generaal of den burgemeester. De
Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen
kan diezelfde vrijstelling verleenen aan
zijn ambtenaren, terwijl de bevoegde mili
taire autoriteiten hetzelfde kunnen doen ten
aanzien van militaire oefeningen. De eerst
genoemde autoriteiten moeten maatregelen
voorschrijven ter voorkoming, dat de veilig
heid van het verkeer door dit rijden zonder
licht in gevaar wordt gebracht, terwijl de
zonder licht rijdende militairen voorschrif
ten van dien aard ontvangen van of van
wege den Minister van Oorlog. Wanneer
aan het hierboven opgesomde niet is vol
daan, mag niet per fiets worden gereden.
De bestuurder van een rijwiel, waarmede
over een weg of een rijwielpad wordt gere
den. heeft echter nog andere verplichtingen
behalve de bovengenoemde en de in onze
vorige artikelen opgesomde. Hij moet n.l.
telkens, wanneer de veiligheid van het ver
keer zulks eischt, een signaal met de bel
geven: bij dat bellen echter moet hij, zoo
veel doenlijk, alles vermijden, wat het
schrikken van rij- of trekdieren ten gevolge
zou kunnen hebben, terwijl anderzijds het
hem verboden is een ander geluidssignaal
dan de bel te gebruiken. Verder rust op hem
de verplichting om langzamer te rijden of af
le stappen telkens, wanneer de veiligheid
van het verkeer zulks vordert. Men kan niet
zeggen dat het onredelijke wordl gevraagd.
Met het rijwiel staat het rijwielpad in de
nauwste relatie. Ook over dat rijwielpad
spreekt de wet. Eerder merkten we reeds op,
dat de wet onder rijwielpad verstaat: Alle
paden, ongeacht of zij deel uitmaken van
een weg, welke door of met goedvinden van
den daartoe gerechtigde als zoodanig aan
geduid op een door den Minister van Water
staat te bepalen wijze (n.l. door een zware
bord met witte letters). De aanduiding van
een pad als rijwielpad wordt geacht door
of met goedvinden van den gerechtigde le
hebben plaats gehad, zoolang het tegendeel
niet blijkt (n.l. door een rood bord van
bepaalde vormen (3 soorten) met witte
letters). Nu is het verboden een rijwielpad
builefn noodzaak anders te berijden dan met
ïpwielen of daarop of daarover rij- of trek
dieren of vee te besturen of te leiden.
Wanneer zich aan beide zijden van een
weg een rijwielpad bevindt, is het den
bestuurder van een rijwiel verboden buiten
noodzaak het voor hem aan de linkerzijde
van den rijweg gelegen rijwielpad te berijden.
Ook met betrekking tot deze paden is van
toepassing hcigeen we een vorig maal
hebben geschreven over het uitwijken naar
rechts bij het tegenkomen of ingehaald wor
den, over het uitwijken naar links bij het
Stlialen. In geval echter het rijwielpad ge-
me in ligt met den weg en dat pad voor
den bestuurder links van den weg is ge
legen, i3 de bestuurder van een rijwiel
verplicht behoorlijk naar rechts uit te wijken
en is de ingehaald wordende fietser niet
verplicht uit te wijken. Iedere fietser daar
entegen is verplicht, om, voorzoover do
naleving der zoo juist genoemde bepalingen
dat eischt, het rijwielpad te verlaten. De
voorschriften voor motorrijtuigen en and ore
tjj- of voertuigen, gegeven met betrekking
tot de kruis- of vereenigingspunten van
wegen, zijn ook geldig voor fietsers. Wan
neer enkele fietsers naast elkaar rijden op
een rijwielpad en één of meer andere fiet
sers ontmoeten of door dezen aan de linker
zijde van den weg worden ingehaald, zijn de
bestuurders, die links rijden, op tijdige waar
schuwing verplicht zich achter de rechts-
rijdenden te begeven, opdat er voldoende
ruimte kome voor het inhalen of het voorbij
rijden. Een voetganger, die op een rijwiel
pad zich bevindt, is verplicht op tijdige
w.uffschuwing van een fietser het pad te
verlaten. Overtredingen van de in dit artikel
°P?,esomde voorschriften kunnen gestraft
Worden met een boete van ten hoogste f75.
Wanneer een plaatselijke verordening ten
^-zien van wegen binnen bebouwde kom
men van gemeenten een maximum-snelheid
voor rijwielen wil voorschrijven, mag
®ie niet heneden 10 K.M. per uur worden
vastgesteld.
54-
Door D. BAUDUIN.
Kampongs en kampongleven.
Gebrek aan geld en gebrek
aan hygiëne. Waar en hoe
ze leven. Paria's.
Voorzoover de inlander niet woont op
het erf van zijn Europeeschen of Chinee-
schen meester, voorzoover zijn arbeid niet
ligt in de behuizingen, kantoren en werk
plaatsen der Europeanen, staat in den
kampong zijn huis en speelt zich daar zijn
leven af. Daar leeft hij onder het nog vrij
wel aartsvaderlijk toezicht van zijn kam
ponghoofd zijn eenvoudig bestaan niet als
scherp geweekende individueele persoonlijk
heid doch veeleer als schakel in de eenheid
der groote kampongsfamilie. Daar voelt
hij zich thuis, maar ook nergens anders.
Rukt men hem uit zijn kampong, uit zijn
familieverband, dan staat hij hulpeloos en
hopeloos tegenover de wereld. Daarom is
ook voor den inlander een der zwaarste
straffen, die hem kunnen worden opgelegd,
de verbanning naar een ander milieu.
Een groote Indische stad telt, naar den
lezer uit vorige Kronieken bekend is, wel
iswaar soms ettelijke honderdduizenden in
woners, doch een klein percentage daarvan
zijn Europeanen of daarmee gelijkgestel-
dcn. Een eenigszins grooteT percentage
wordt gevormd door de vreemde Ooster
lingen, welke verzamelnaam Chineezen,
Arabieren en Klingen insluit. Doch het
groote contingent wordt geleverd door de
inlandsche kampongs, die tot de gemeente
behooren. Die kampongs liggen soms mid
den in de stad zonder dat wegens den
eigenaardigen bouw eener Indische stad
hun aanwezigheid den oppervlakkigen wan
delaar zoo dadelijk opvalt, dikwijls ook
liggen zij als een gordel rondom de Euro-
peesche stad in het geboomte verscholen.
Van oudsher* beteekenen deze inlandsche
kampongs met hun dichte bevolking voor
de gemeentebesturen der Indische steden
een bron van voortdurende zorg. Dat komt
voornamelijk door de ongewenscht-e toestan
den op het gebied dor hygiëne, die in deze
kampongs heerschcn en waarvan de ver
betering niet slechts wordt belemmerd door
de ongetelde millioenen aan uitgaven, die
daartoe vereisoht zijn, maar ook door het
gebrek aan medewerking en aan zuiver
begrip oratrert hygiëne van die bevolking
zelf. Wij zullen deze twee moeilijkheden
zeer in het kort onder de oogen zien, waar
door de lezer tevens een oppervlakkig in
zicht moge krijgen in de ingewikkelde ver
houdingen der Indische maatschappij ea
in eenige der vele en groote moeihjkhedeó
van ons bestuur.
Daar is in de eerste plaats de kwestie
van het geld. Indië heet in de wandeling
een rijk land en dat is voor wat betreft
den rijkdom van zijn bodem volkomen
waar. Met de kapitaalkrachtigheid der in-
heemsehe bewoners is het echter geheel
anders gesteld. Dit is kort rncar waar gc-
teekend met hot woordnihil- De oorzaken
van dit verschijnsel liggen bij de bevolking
zelf. Wellicht zal ik in een volgende Kro
niek nog eens de gelegeniheid hebben daar
op dieper in te gaan, doch ik wil nu vol
staan met te wijzen op eenige factoren,
die kapitaalvorming bij den inlander tot
nog toe afdoende hebben tegengehouden.
Juist de rijkdom van den bodem van dezen
archipel heeft sinds menschenheugenis de
bevolking bij wijze van spreken het dage-
lijksch brood in den schoot geworpen zon
der dat daartoe meer vereischt werd dan
een zeer oppervlakkige tot het 6trikt nood
zakelijke beperkte bewerking van den
«rond* waarbij overigens de roofbouw op
ongelimiteerde schaal werd beoefend. Bosch
rijstveld, rivier en zee leveren steeds meer
dan voldoende op voor de overigens karige
behoeften van den inboorling en toen in de
na-oorlogsche jaren door verschillende oor
zaken, waaronder niet in het minst door
den geweldigen aanwas der bevolking op
Java in sommige streken voedsel tekort
dreigde, heeft de Indische regeenng door
aankoop van buitenlandsche rijst tot een
bedrag van ongeveer een kwart milhoen
gulden, deze calamiteit van haar onderda
nen weten af te wenden. In de toekomst
zou, gezien de nog steeds snel geiende
bevolking, dht gevaar van voedseltekort
inderdaad van permanente dreiging kunnen
worden, ware daar wederom niet het in den
laatstee tijd zooveel gesmade Eederland-
sche bewind, dat als redder in den nood
ook dan op 7-ijn post zal zijn en waren daar
ook niet de eveneens in den laatsten tija
zoo veel gesmade Europeesche cultures,
die aan een belangrijk deel van de ïn-
heemsche bevolking een broodwinning ver
schaffen, die zij door eigen landbouw niet
lancer zou kunnen verkrijgen. De menta
liteit van den inlander brengt hem er toe
om zich derhalve te bepalen tot het kwan
tum arbeid, dat hem zijn dagelijksch brood
verzekert. Heeft hij dat gepresteerd, dan
prikkelt niets hem nog om door een surplus
a-in arbeidsprestatie zich een zekeren wel
stand te verschaffen.
Ook niel zucht naar comfort of bijvoor
beeld de wcnsch naar een betere of fraaiere
behuizing of andere dergelijke prikkels, die
de mensch in weslersche landen kent. Al
leen voor opschik heeft hij een groot zwak
en daartoe steekt hij zich zonder eenige aar
zeling in de schuld, totdat hij het volkomen
weerloos slachtoffer is gworden van den
Arabischen of Ohineeschen woekeraar. Het
'zal hierna epnigszins duidelijk zijn ,dat de
inlander geen groot belaslingbetaler is. dat
de Indische fiscus het zeker niet in hoofd
zaak van hem zal moeten hebben. Inder
daad betaalt de inlander in eenige vormen
belasting, doch het totaalbedrag daarvan
speelt geen rol bij wat de in verhouding
uiterst geringe groep der Europeanen en
vreemde Oosterlingen dient op te brengen
om de Indische huishouding op gang te hou
den
Wanneer wij nu weer terugkeeren lot den
eersten hinderpaal om de kampongtoestanden
in de Ind:sche st'den le verbeteren, dan zal
men na deze korte uitweiding begrijpen, dat
ook in het rijke lndië de geldkwestie een
voorname rol speelt en dat de ongetelde mil-
lioenen. waarvan sprake was. niet in een
tour de main van de reeds meer dan over
belaste groep der uitheemsche belasting
betalers kunnen worden gevergd Toch wor
den elk jaar opnieuw belangrijker bedragen
tot dit doel op de gemeentebudgetten uitge
trokken, terwijl de regeering voortdurend
diligent is en onafgebroken maatregelen
neemt en overweegt om de kampongtoestan
den ondanks de bevolking zelf te verbe
teren
Ondanks de bevolking zelf. Daarmee zijn
wij aangeland bij den tweeden hinderpaal.
Want die bevolking voelt zich in haar kam
pongs, wat men in het Maleisch noemt
„seneng", tevreden, volkomen op haar ge:
mak. Dat mag ons Europeanen op het eerste
gezicht vreemd lijken, want een inlandsche
kampong heeft als woonstee zijn bezwaren.
Stel u voor een wildernis van palmen,
pisangboomen en hooge varens, waarin op
een open plek een kleiner of grooler aantal
zeer primitieve woningen zonder eenige
regelmaat verspreid liggen. Den kampjong
bereikt men langs een meestal zeer smal
paadje, een echt kippenpaadje, dat in den
regentijd voor ongeroutineerde zwaar ge
schoeide Europeesche voeten dikwijls vrij
wel onbegaanbaar is. De open plekken tus
schen de huizen, de paden die langs de wo
ningen loopen zijn niet verhard doch plat
getreden aarde, waarop in den drogen tijd
de kippen hun voedsel zoeken tusschen het
stof en ongerechtigheden van uileenloopen-
den aard en die in den regentijd weinig
anders zijn dan modderpoelen. Van riolee-
ring is natuurlijk geen sprake. Onder de tal-
looze pisangboomen en in de stilstaande
poelen tiert welig het muskietendom en der
halve wordt de kampong geteisterd door
malaria. Er zijn kampongs, die niet meer
dan een dozijn huizen tellen, er zijn er
anderen, waar een ongeteld aanlal inlan
ders bijeenhokt.
De huizen zijn op zeer vochtige plaatsen
dikwijls gebouwd op palen, zoodat tusschen
den vloer van het huis en den grond een
tusschenruimle is van een halven, soms wel
één meter. In deze tusschenruimte ligt dan
niet zelden opgestapeld de ongerechtigheid
en de afval, die het inlandsche huishouden
in den loop der tijden produceert. Wat be-
treft de kampongs in de groote steden wordt
hierop wel toezicht uitgeoefend, zoodat deze
uit den aard der zaak een netteren aanblik
bieden. Meestal echter rusten de huizen
niet op palen doch op den grond zelf. De
wanden bestaan uit bilik. dat zijn matten
van gevlochten bamboe, bestreken met een
soort van kalk om de naden en voegen en
spleleh te dichten. Het dak is van riet of
atap, een soort dakbedekking van bladeren.
Ook het inlandsche huis bezit een voor
galerij, gewoonlijk voorzien van een houten
balustrade. De vloeren zijn van planken.
Het huis bevat slechts een paar vertrekken,
hun voornaamste doel is slaapvertrek. De
inlander slaapt niet in een bed. doch op een
baleh-baleh, oftewel rustbank, heel dikwijls
ook op een mat of op een sarong eenvoudig
op den vloer.
De wandeling door een kampong is voor
den westerling een belangwekkend schouw
spel. Ontelbare kippen krioelen tusschen de
huizen en op de paden, geiten en katten
wandelen rond, half wilde, schurftige hon
den, zoogenaamde gladakkers, sluipen snuf
felend over de erven, een onbeperkt aantal
kleine kinderen, geheel of zoo goed als
naakt, speelt, stoeit en ravot alom. Voorzoo
ver de volwassen bewoners niet elders hun
dagtaak hebben, zitten of hangen zij om en
in de voorgalerijen.. Vaak aanschouwt men
in die voorgalerijen zeer huiselijke en in
tieme tooneeltjes. die. het spijt mij het te
moeten zeggen, niet immer smakelijk zijn.
Zoo is het een zeer gewoon schouwspel
wanneer men groepjes vrouwen elkaar of
hun kroost ijverig bezig ziet het hoofdhaar
te ontluizen. Voor den inlander is dit een
gewone, volstrekt niet genante bezigheid.
Welken indruk zulke woonplaatsen ook
op ons mogen maken, de inlander is met
zijn kampong en zijn leefwijze volkomen
tevreden. Hij beschouwt de dingen anders
dan wij, de natuur is zijn huis, de grond
zijn natuurlijk bed, van hygiëne heeft hij
geen flauw begrip, de nadeelen van zijn
woonstee en zijn leefwijze realiseert hij
niet. Daarom stuit dan ook, zooals reeds
gezegd, de overheid bij haar pogingen om de
inlandsche woningtoestanden te verbeteren,
in de eerste plaats op den inlander zelf. Als
sprekend voorbeeld wil ik hier terloops ver
melden, dat de groote scheepvaartmaat
schappijen te Tandjong Priok ten behoeve
hunner inlandsche arbeiders groote model
kampongs lieten bouwen met steenen hui
zen, voorzien van allerlei comfort, riolee-
ring, sanitaire inrichtingen enzoovoort.
Maar de inlander bleef niettemin de voot-
keur geven aan zijn eigen kampongs in de
Prioksche moerassen, waar hij naar onze
begrippen geen menschwaardig bestaan had
en ten gronde ging aan de verschrikkelijke
malaria der zeekust. Ondanks alle pogingen
bleven deze modelkampongs veriaten!
Do kampong is dus de woonstee van den
inlander Doch ook andere elementen raken
ongelukkigerwijs soms daar verzeild. Er is
onder de Indo-Europeesche bevolking een
groep, die zoo arm is, onder zulke slechte
economische omstandighedén leeft, dat hare
verblijfplaats dikwijls niet veel meeT dan
kamponghuizen zijn of dat bij de poging om
tot de Europeesche gemeenschap te behooren
heeft opgegeven en zich in den kampong
heeft gevestigd. En daar zijn zelfs gevallen,
in de latere jaren toen ook de malaise in de
Europeesche maatschappij zich liet gelden
helaas geen zeldzaamheid gebleven, dat
men volbloed Europeanen in den kampong
aantreft, menschen, aan den zelfkant der
samenleving geraakt door eigen schuld of
door het noodlot, die een laatste toevlucht
hebben gezocht als paria's onder de in-
heemsche bevolking en die daar. soms met
hun familie snel en zeker ten gronde gaan.
In Batavia's kampongs heb ik op bamboe
hutten in de modder, verscholen in de
alang-alang. naambordjes gezien, waarop
de grootste namen uit het moederland te
lezen stonden.
RECLAME.
Ook mtt bark fff'
toad mondttuh.
HET VACCINATÏDVRAAGSTUK.
n.
Zooals ik in mijn vorigen brief reeds aan
stipte, waren de bezwaren tegen de vacci
natie lang niet altijd van geneeskundigen
aard. Godsdienst en politiek waren er beide
bij betrokken, vooral toen de wetgever zich
mét de zaak ging bemoeien. Dit was het
gevolg van de overweging, dat iemand, die
zich zonder noodzaak aan het gevaar van
besmetting met pokziekte blobt stelt, een
gevaar voor zijn omgeving wordt, zoodra
hij de ziekte krijgt. Het werd dus de vraag
of men in het algemeen belang de vrijheid
mocht behouden, zich aan de zoo nuttige
en ongevaarlijke kunstbewerking te ont
trekken. Hoe uitgebreid de vaccinatie wordt
toegepast, altijd blijven er toch individuen
over, die voor de ziekte vatbaar zijn. Na
een zeker tijdsverloop vermindert de be
schuttende werking. Veiligheidshalve moet
de kunstbewerking dus om de 7 jaren her
haald worden. En al is het een zeldzaam
heid, toch komt het voor, dat betrekkelijk
kort na een geslaagde inenting besmetting
met de ziekte plaats vindt, welke dan even
wel altijd een zeer gunstig verloop heeft.
Wil men de ziekte geheel uitroeien, dan
moeten dus feitelijk alle inwoners gedwon
gen worden, zich te laten vaccineeren.
Inderdaad is men in sommige landen tot
algemeenen dwang overgegaan. En de uit
komst was, dat in die landen verreweg het
minste aantal ziektegevallen voorkwamen.
In ons land ging men niet zoo ver. Hier
werd het stelsel van den indireclen dwang
verkozen, in verband met de school. Nie
mand mocht in de school worden toegela
ten, die niet in het bezit was van het be
wijs. dat hij met goed gevolg gevaccineerd
was. Daarover is een heftige strijd ont
brand, welke, zooal9 gezegd, niet van zui
ver medischen aard was, al werd wel dik
wijls getracht, ook medische argumenten
in het veld te brengen. Soms werd die
strijd op zoodanige wijze gevoerd, dat sterk
de indruk gewekt werd. dat de vaccinatie
meer middel dan doel was. Maar dit alles
ligt buiten het bestek van een geneeskun
digen brief en dus ga ik daar niet ver
der op in.
Van geneeskundige zijde werd de zoo ver
mogelijk doorgevoerde vaccinatie, ook van
conféssioneele zijde, bijv. door dr. Rijk
Kramer, krachtig verdedigd Het uitgangs
punt, de basis van die verdediging was de
overtuiging, dat de inenting, zooals die hieri
te lande wordt toegepast, een absoluut on
schadelijke ingreep is. behoudens natuur
lijk in die gevallen, waar de arls op grond
van eenige ziekelijke afwijking haar min
der gewenscht acht en haar dus van zelf
zal achterwege laten, totdat die afwijking
hersteld is. Zoo waren er bijv. altijd artsen,
die de kinderen liever niet entten gedu
rende de periode van het tanden krijgen.
Welnu, dan wachtten zij eenvoudig lot dat
het melkgcbit volledig aanwezig was. Maar
ernstige bezwaren bestonden niet en tel
kens wanneer de strijd weer in een meer
acuut stadium kwam. stonden de medici,
met een. hoogst zeldzame uilzondering,
eenparig op de bres, om een strenge door
voering te handhaven.
Totdat een paar jaar geleden hoogst on
aangename ervaringen werden opgedaan.
Van verschillende kanten werden mededee-
lingen gedaan, welke veel overeenkomst
met elkaar hadden en die hierop neer kwa
men, dat bij enkele kinderen ongeveer
915 dagen na de vaccinatie een ernstige
hersenziekfe wa9 opgetreden. ïn ons land
konden van 1 Januari 1924 tot eind Juni
1925 34 dergelijke gevallen verzameld wor
den. van welke 14 doodelijk verliepen.
Sindsdien zijn zoowel in ons land als in
het buitenland nog meer gevallen bekend
geworden. In ons land steeg het getal ziek
tegevallen tot Augustus 1927 tot 118. Alleen
uit Spanje bericht Gallardo, dat op een ge
tal van 2lls millioen entingen geen enkele
klacht is ingekomen.
Het ligt voor de hand, dat deze erva
ringen het onmogelijk maken, den eisch
van vaccinedwang, hetzij direct, hetzij in
direct le handhaven, zoolang niet is uitge
maakt. waaraan deze treurige complicaties
te danken zijn en het middel is gevonden
om herhaling met zekerheid te voorkomen.
Algemeen is men geneigd, aan te nemen,
dat met de ingebrachte entstof niet direct
de verwekker der hersenziekte wordt mee
gevoerd. In dat geval zou het moeilijk te
verklaren zijn, waarom slechts in betrek
kelijk zoo weinig gevallen de noodlottige
complicatie voorkwam. De bovengenoemde
34 gevallen in l'/s jaar tijds kwamen voor
op 240 000 inentingen van kinderen. Ver
schillende theorieën zijn geopperd.
Het zou mogelijk zijn, dat de bedoelde
hersenziekte soms in zoogen. latenten toe
stand aanwezig was en dat deze latente
ziektekiemen (het z.g.n. virus) door de vac
cinatie lot werkzaamheid gebracht, geacti
veerd werd.
Er is ook aan de mogelijkheid gedacht,
dat een andere besmettelijke ziekte, zooals
influenza, in het verloop waarvan soms
hersenziekte optreedt, door de vaccinatie
wordt bevorderd.
In het laatste geval zou ongetwijfeld
tevens rekening gehouden moeten worden
met aen verdere mogelijkheid, waarop ook
de aandacht is gevestigd, dat nl. gevacci
neerd wordt op een tijdstip, waarop het
weerstandsvermogen van het lichaam is
verminderd. Zooals ik reeds de periode van
het tanden krijgen noemde, kan daarmee
op één lijn gesteld worden bepaalde afwij
kingen van den algemeenen toestand, meest
door den naam diathesen Uitgedrukt, waar
bij het kind bijzondere neiging heeft tot
uitslag! klierzwellingen, verkoudheden, enz.
Verder werd aanbevolen, zoo weinig mo
gelijk te enten in de jaargetijden, waarvan
bekend is, dat hersenziekte het meest veel
vuldig voorkomt, nl. in het najaar en in
den winter. Daarmee komt evenwel niet
overeen wat de ervaring omtrent de hier te
lande voorgekomen gevallen leert De ver
deeling over de verschillende maanden is
zeer afwisselend. Terwijl in Maart de
meeste gevallen voorkwamen, leverden No
vember en December geen enkel ziekte
geval op
Het is in elk geval een brandend vraag
stuk geworden. waat*van iedereen toegeeft,
dat de oplossing nog niet gevonden is. On-