VERBRUIKERS ,N ons ZEEPPOEDER St. Nicolaas-Verrassing De Hollandsche Waschvrouw" WIE IS EDMUND GRAY? 68sle Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag 2 November 1927 Tweede Blad No. 20747 UIT DE RAADZAAL. BINNENLAND. FEUILLETON. RECLAME. 172 ZENDT UW LINNENBONS GEDURENDE DE MAAND NOVEMBER AAN ONS IN EN U ONTVANGT ALS EXTRA CADEAU EEN T. P.VIRÜLY Co s Een kleine agenda weer niet afgewerkt. Veiligheid van het verkeer. Het gemeente lijk Waschbniean. Herhaaldelijk hebben wij den raad een onberekenbaar lichaam geroemd. Bestond daaraan nog twijfel, Maandag zou dien wel geheel hebben do©D verdwijnen. Een agenda, die nu werkelijk niets om het lijf had, toch kon men in een middagzitting van 25V& uur (de rondvraag schenken we daarbij nog) niet eens gereed komen. Voor waar, deze raad is nog een graadje erger dan zijn voorganger, naar het schijnt. Hoe wel daartegen is aa nte voeren, dat het niet de nieuwe Keden zijn, die de oorzaak zijn, dat er geen gang in zit en geen gang in is te krijgem, n'en deplaise, de stevige leiding van den voorzitter. Wanneer er sprake mag zijn van de „praatziekte", dan is de Leidsche raad daarmee wel be hept en chronisch ook! Ha een kort ijsco-praatje in verband met de rust voor de kerkdiensten op Zondag kwam men al spoedig aan de wijzigingen, voorgesteld in de verordening op het rij den als geVolg van de jongste motor- en rijwielwet. Het ging daarbij, afgezien van wat kleinigheden, in hoofdzaak om dit eene, of in de plaatselijke verordening al dan niet een bepaling over de maximum snelheid moest worden opgenomen. Twee leden der commissie voor de strafverorde ningen waren voor niet-opnemen, n.1. de voorzitter en mr. Romijn, een lid was voor wei-opnemen, n.l. de heer v. Eek. En de laatste, zij het, dat zijn partijgenoot Groe- n.eveld de zaak entameerde, won het. Wij voor ons aarzelen niet om ons aan te sluiten bij de verslagen meerderheid. De minderheid heeft het doel voorbij ge streefd. Geenszins is de bedoeling om heeren of dames automobilisten en motor rijders bij deze laatste categorie zijn de dames nog over te slaan, behalve als sie ring van het motorrijwiel in den vorm van motorengel een vrijbrief te geven door geen bepaling te maken inzake een maximumsnelheid. Integendeel zelfs, Zonder deze zou het er voor hen be slist moeilijker op worden. Hoofdzaak bij het verkeer is niet snelheid, doch veilig heid. Om de veiligheid draait alles. Deze moet verzekerd zijn, zij het dan ook re gressief, zooals de voorzitter zeer juist het uitdrukte. Hoe wordt deze nu meer gebaat: door het bepalen van een maximumsnelheid, waardoor als vanzelf naar voren wordt gedrongen, dat ieder, die daar beneden blijft, vrij uitgaat, of door ieder ter ver antwoording to roepen, die, onafhankelijk van de snelheid, het vesrkeer in gevaar brengt? Voor ons geldt het laatst© verre weg het zwaarst©. Hoe vaak komt het niet voor, dat op een bepaalde plaats op zeker tijdstip een snelheid van 60 K.M. nog geen gevaar op levert, terwijl op ©en volgend moment 10 K.M. al haast te veel kan zijnl Combineeren zal men wellicht zeggen en dat klinkt zoo eenvoudig, maar practisch wordt door do maximumsnelheid-bepaling juist het meerdere in het gedrang gebracht. Enfin, de raad heeft aan het mindere de voorkeur gegeven en op voorstel van den heer Spendel, die de 30 K.M. van den heer Groeneveld nog verbeterde, de maxi mumsnelheid op 25 K.M. bepaald. De heer Groeneveld deed verder nog een Voorstel, dat op zichzelf aanbeveling ver dient, al was het direct onuitvoerbaar, n 1. om nu de geheel© verordening maar eens in een nieuw kleed te steken, gezien hoe deze aan alle zijden is gelapt en versteld. Wij voorspellen, dat het er op den duur wel van zal komen. Natuurlijk kwam het traditioneele verzet tegen het in beroep gaan bij de Kroon inzake een beslissing van Ged. Staten in een onderwijsaangelegenheid, maar even traditioneel werd het voorstel aangenomen. En gelukkig ook. Ieder moet toch prijs stellen op uitspraak in hoogste instantie, wanneer er een geschil is. En wat is er op tegen Tot slot volgde daarop, wat de' clou van de zitting is geworden, hoe onschuldig het voorstel er uit zag: het overbrengen van het gemeentelijk waschbureau, daar de huidige onderbrenging daarvan niet lan ger mogelijk is, naar wat oorspronkelijk gedacht was als badhuis van de bouwver- eeniging ,,De Goede Woning", doch niet verwezenlijkt worden zal. Zulks ten bat© van de gemeente en van de bouwvereeni- ging beide. Dit bracht de bekende tegen standers van het gemeentelijk waschbureau de heeren Bergers eD Wilbrink, in het strijdperk met als nieuwen bondgenoot den heer De Reede Zij beoogden feitelijk met meer of minder dan nu dit bedrijf maar in eens den nek om te draaien. Zij brach ten vrijwel den strijd geheel op het terrein van principes De heer Groeneveld was als altijd de paladijn van het waschbedrijf, uit den aard der zaak gesteund door den wethouder, i. c. de heer Reimeringer. Niets wees nog op een niet gereed-komen met dit punt tot opeens wethouder Goslinga den respectabelen moed had om met ter zijde-stelling van principes zich te plaat sen op de basis der werkelijkheid en het waschbedrijf te verdedigen als e©n sociaal belang voor een zeer groote categorie van belanghebbenden. Toen was het mis. Tal van nieuwe strijders, afgezien van repliek, kondigden zich aan en de heer Huurman deed daarop het verstandigd© voorstel het deed daarop het verstandige voorstel het vechten. Misschien geeft de tijd de principieele tegenstanders nog wel gelegenheid zich op het breed ere standpunt van d© practijk t© stellen, die, los van principes, hier om handhaving roept wij zullen deze oude historie niet weer oprakelen doch wij twijfelen. Volgend© maal van 't zelfde laken ©en pak HET SPOORWEGONGELUK BIJ RIJSWIJK Openbaar onderzoek op 21 en 22 Nov. De voorzitter van de commissie van on derzoek in zake de botsing van de treinen 1144 en 1145 der Nederlandsche Spoorwe gen nabij Rijswijk in den nacht van 15 op 16 October 1927, ir. A. H. W. v. d. Vegte, maakt in de „St.-Ct." bekend, dat het on derzoek in het openbaar zal worden gehou den te 's-Gravenhage in een der bovenzalen van het gebouw „Diligentia", Lange Voor hout 5 op Maandag 21 November e.k. en zoo ncodig op den daaropvolgenden dag. Hij brengt daarbij onder de aandacht, dat inge volge artikel 27 der wet van 9 April 1875 („Staatsblad" no. 67), e?n ieder, die wordt opgeroepen om als getuige of deskundige te verschijnen, verplicht is aan die oproeping gevolg te geven en getuigenis van de waar heid af te leggen of voorlichting te geven, en dat ingevolge artikel 192, punt 2, van het Wetboek van Strafrecht hij, die opzettelijk niet aan ziine verplichting voldoet, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier maanden, en ingevolge artikel 444 van dat wetboek hij, die wederrechtelijk weg blijft, met gcidboete van ten hoogste f 60. De voorzitter noodigt een ieder, die meent inlichting of voorlichting te kunnen geven, uit tot schriftelijke opgaaf van naam en woonplaats vóór 14 November 1927, WIJZIGING VAN DE ARCHIEFWET. Een wetsontwerp ingediend. In gediend is een wetsontwerp tot wijzi ging en aanvulling van de wet van den 17den Juni 1918 tot regeling van het Ar chiefwezen. Zooals bekend is, bestond het voornemen tot opheffing van het Rijksarchief in Drenthe. In verband daarmede is nagegaan, welke wijzigingen overigens in de Archief- wtt gewenscht zijn. Intusschen is gebleken dal zonder algeheele opheffing van het Rijksarchief te Assen toch voldoende bezui niging is te verkrijgen. De thans alsnog voorgestelde wijzigingen in de Archiefwet betreffen in hoofdzaak verduidelijking en redactie-verbeteringen. 0. m. wordt voorge steld. bij overbrenging van archief-collec ties naar de Rijksarchiefbewaarplaatsen de medewerking van den minister van onder- wi-s, K en W. voor te schrijven. Voorts, wordt voorgesteld de archieven der bij de wet van 5 Maart 1852 opgeheven wees- of momboirkamers, welke te zeer verspreid zijn en dikwijls niet behoorlijk verzorgd worden, naar de Rijksarchief- bewaarplaatsen te doen overbrengen. Ten slotte wordt o.m. voorgesteld dat de Kroon bij algemeenen maatregel van be stuur kan gelasten, dat ook andere in de ge meentelijke archiefbewaarplaatsen berus tende archiefbescheiden, mits niet dagtee- kenende van na 1813, naar de Rijksarchief bewaarplaatsen zullen worden overgebracht. Met „andere in de gemeentelijke archief bewaarplaatsen berustende archiefbeschei den" zijn in de eerste plaats bedoeld de oude kerkelijke doop-, trouw- en begraafboeken, dagtekenende van vóór de Fransche wet geving. die in 1811 op last van de keizerlijke regiering van de kerkelijke besturen zijn op gevraagd en naar de mairieën overgebracht ten behceve van den toen ingevoerden bur gerlijken stand. Grootendeels zijn zij inmid dels naar de Rijksarchiefbewaarplaatsen overgegaan, maar enkele gemeentebesturen hebben tegen afstand bezwaar gemaakt, 0 m. omdat een wettelijke grond zou ont breken. Door de voorgestelde wijziging wordt aan deze bezwaren een einde gemaakt. De redactie is algemeen genomen, omdat de mo gelijkheid bestaat, dat nog andere archieven aan den dag komen, die naar hun aard en herkomst in de Rijksarchiefbewaarplaalsen thui9 behooren (b.v. de z.g. gaardersarchie- ven), MOLLENHUIDEN. Uitvoering Mollen-, Egels- en Kikvorschenwet. Sedert 1923 werd geen machtiging meer verleend tot het ten verkoop in voorraad hebben van mollehuiden, doch alleen tot het vangen en dooden van mollen. In verband met een aanschrijving van den Minister van Binnenlandsche Zaken en Land bouw heeft de commissaris in Zuid-Holland thans aan de burgemeesters in zijn provincie medegedeeld, dat in dezen maatregel wjjzi- is gekomen in dien zin, dat van gisteren 1 Nov., af wederom door hem, naast machti gingen tot het vangen of dooden van mollen, machtigingen als bedoeld in art. der Mollen-, Egels- en Kikvorschenwet tot het ten verkoop in voorraad hebben, vervoeren enz. van mollenhuiden worden verleend. Tevens zullen door den commissaris aan te goeder naam en faam bekend staande handelaren in mollenhuiden, aanvankelijk voor voor het tjjdvak van 1 Nov. 1927 tm. 15 Maart 1928 een algemeene machtiging wor den verleend tot het ten verkoop in voorraad hebben enz. van mollenhuiden, zoodat de tot dusver voor den in-, uit- of doorvoer van die huiden yereischte afzonderlijke ver- voerbewjjzen gedurende genoemd tijdvak komen te vervallen. De houders van deze algemeene machtigingen zullen verplicht zjjn vóói 20 Maart 1928, onder overlegging van een opgave van den aanwezigen voorraad mollenhuiden, 'aan den commissaris der Ko ningin een zoogenaamde opslagvergunning daarvoor aan te vragen, willen zij na dien datum weder in aanmerking komen voor speciale door hem afte geven vervuer- vergunningen. EEN „NEUTRALE" OMROEP VOOR INDIË? De rechtsche groepen wenden zich tot 1 de Regeering. Door versohillende groote Indische cul-, tuurmaatschappijen is, onder leiding van de N.V. Philips Radio, eeD kapitaal van één millioen gulden bijeengebracht, ten einde met dat bedrag een radio-tel ef on ie kortegolf zen der te bouwen, welke zal wor den geplaatst op de Meent bij Hilversum, en door middel van welken zender genoem de maatschappijen zich voorstellen, aan haar employé's in Indië contact met hefc cultuurleven in het moederland te ver schaffen. Ten behoeve van dien zender werd aan den Minister van Waterstaat een zendvergunning aangevraagd. Door de Ned. Christelijke Radio-Vereeni- ging ©n den Katholieken Radio-Omroep is gezamenlijk ook een zendvergunning naar Indië aangevraagd, dit mede in verband met de Nederlanders in Transvaal en Ame rika. Daar de Regeering prijs stelt op samen werking, werden de voorzitters der be staande omroepvereennringen door den< di. recteur-generaal der Posterijen uitgenoo- digd tot een bespreking, waarbij in uit zicht werd gesteld, dat de Philips-combi- natie niet ongenegen zou zijn, af en toe verzorging van enkele kerkdiensten aan de Christelijke groepen ai te staan. Omdat op dit vergadering geen eenstem migheid kon worden verkregen, hebben de N.C.R.V. en K.R.O. thans in een nota hun gemeenschappelijk standpunt inzake den Indischen omroep aan de Regeering kenbaar gemaakt. HET WERKLOOSHEIDSVRAAGSTUK. Congres van het N. V. V. Critiek van den heer Sten- hnis. Het Ned. Verbond van Vakvereenigingen heeft gisteren te Arraterdam een congres gehouden ter bespreking van het werkloos heidsvraagstuk. Het departement van Binnenlandsche Za ken was ter congresse vertegenwoordigd door den heer Myer de Vries: verder waren cr vertegenwoordigers der S. D. A. P., zoo wel van het Partijbestuur als van de beide Kamerfracties. De voorzitter, de heer R. Stenhuis, heeft in zijn openingsrede een breedvoerige cri tiek geleverd op den heer Waller, die als voorzitter van de grootste werkgeversorga nisatie volgens spr. heeft aangekon digd, dat de werkgevers de handen aan den ploeg zullen slaan om de loonen en de las ten. die overigens op de industrie drukken, te verlagen en den werktijd te verlengen De heer Waller, aldus spr.. heeft ons de meening toegedicht, dat wij zouden mee- ncn, dat „economisch alles mogelijk is, als de zoogenaamde kapitalisten het maar zou den willen." Spr. weet niet hoe de heer Waller aan deze .gedachte komt; het is een volkomen foute stelling. Het verschil tusschen de werkgevers en onze beweging ligt allerminst zoo als de heer Waller het hier stelt Het loopt juist over de vraag wat econo misch mogelijk is. Omdat door de machtspositie der werk- gers onze arbeidersbeweging kennisneming geweigerd wordt van alle factoren, die het economisch mogelijke bepalen, zijn wij nog niet bereid, om dat door de werkgevers een zijdig te laten vaststellen. Onze vakbeweging, zeide spr., i9 zich haar plicht tegenover de arbeidersklasse volkomen bewust. Zij wil de belangen der arbeiders dienen op elke wijze en op alle gebied. De klacht van den heer Waller, dat de Nederlandsche industrie in zoo bijzonder moeilijke positie verkeert en dat daaraan mee de werkloosheid moet worden toege schreven, is echter onjuist omdat: a. in de landen met lagere loonen en langer arbeids duur de werkloosheid niet geringer is en b. de klacht van den heer Waller door de werkgevers in alle landen wordt aange heven. De werkloosheid is een gevolg van een reeks van oorzaken als industrieele ontwik keling in vroegere afzetgebieden, rationa liseering, hoogere tarieven, uitschakeling van Rusland, schulden aan Amerka, over- kapitaliseering van een deel van het be drijfsleven. Hoe staat het met de Nederlandsche In dustrie? zoo vroeg spr. verder. De heer Waller heeft verzekerd, dat de door de werkgevers voorgestane politiek de werkloosheid zal verminderen. Hij i9 zelfs zoo ver gegaan aan het slot zijner rede te beweren, dat als een energieke bezuinigings- politiek werd doorgevoerd, zooals de werk gevers die wenschen, deze er voor zorg zul len dragen, dat „het spook der werkloosheid tot wijken (zal) worden gebracht". We nemen aan, aldus de heer Stenhui9, dat dit geen demagogie is- maar als het dat niet is, dan is het slechts een illusie. Ons Verbond, de moderne vakbeweging, kan zich veroorlooven rustig de ontwikke- king der dingen aan te zien. Zij verlangt niet de herhaling van 'den strijd in de textielindustrie; zij kent het leed van langdurige conflicten; zij vreest de gevolgen voor ons bedrijfsleven van lan gen stilstand van bepaalde industrieën, doch zij is voor de werkgevers niet als deeg in de handen van den bakker. De politiek ,als de heer Waller aankon digde, zal geen andere gevolgen hebben, dan: verscherping van den klassenstrijd; grootere eenheid van optreden van alle groepeeringen in de Ned. arbeidersbeweging. Om die gevolgen zouden wij niet behoeven te treuren; ze jagen ons allerminst vrees aan. Wanneer wij de heeren toch waar schuwen is het met het oog op het alge meen belang. De economische positie van ons land zou er zwaar onder kunnen lijden. Het doel van dit congres is, nadrukkelijk uit te spreken, dat een wettelijke regeling der werkloosheidsverzekering met meebeta ling der werkgevers niet langer wachten mag. Op het gebied der werkverruiming wordt ongetwijfeld wel iets gedaan. Maar de vraag of het voldoende is, wordt beantwoord in verband met den omvang der werkloosheid en van de aanwezige werkobjecten. Be- Geautoriseerde vertaling naar het Engelsch van WALTER BESANT. door Mej. E. HOOGEWERF. 46) „U kunt het zich niet herinneren? 0 doet u er toch eens erg uw best op mr. De ring, om der wille van iedereen, om een eind te maken aan dezen ellendigen toe stand, ik bid ui" „Ik kan het mij niet herinheren, her haalde hij flauwtjes. „Het is mogelijk, juist mogelijk, dat, ter wijl u weg is. gedurende deze tusschen- poozen, dat uzelve in gezelschap is.van den socialist? Van dien Edmund Gray? ..Elsie, dat bedoel je?" „Ik bedoel, kunt u het zich niet her inneren?" „Je bedoelt meer kindl Weet je, wal je bedoelt?" Als. wat je bedoelt, waar is, dan moet ik gek zijn. gekl Bedoel je dat? Begrijp je wat je zegt?" „Doet u toch uw best zich te herinne- *enj" antwoordde zij. „Dat is al, wat ik be- d°el. Mijn best voogd, zou er iemand zijn wien ik dankbaarder ben dan p? U heeft mi) een fortuin gegeven en mijn aanstaande een inkomen I" Verder zei ze niets meer. zat recht voor zich uit te kijken, duch- ende de vreeselijkste verschrikking, die een toeasch ooit beffen kan. Een oogenblik later belde hij en zijn oude klerk verscheen. „Checkley," begon hij, „zeg mij de waar heid." „Dat doet ik altijd," antwoordde die, norsch. „Ik heb immers geleden aan buien van vergeetachtigheid. Heb je ook eenige ver zwakking van geestvermogens waargeno men? Heb je die verschijnselen ook bij mij waargenomen, Checkley „Geen enkel. Uw vergeetachtigheid open baart zich enkel op wat u deedt buiten het kanfoor. maar wat komt dit er nu op aan? Checkley ging terug naar zijn kantoer. „Wat bedoelt ze daarmede dan?" vroeg mr. Dering zichzelven af. „Wie dreef haar tot zulk een achlerdocht? Och, natuurlijk is het onzin I" Maar. hij bleef zich ongerust maken. Want hij kon zich niets meer herinneren. Om half-zes of zoo kwam mr. Edmund Gray op zijn kamers. De buitendeur was gesloten, maar zijn leerlinge wachtte hem op. Ze had daar al meer dan een uur gezeten. Ze las in een van de boeken, die hij haar aanbevolen had. Met de woorden van mr. Dering nog in de ooren las ze. of twee Stemmen tot haar spraken. Ze legde het boek neer en zei: „Meester, ik ben van mr. Dering geko men. Die is uw zaakwaarnemer naar hij zei." „Juist, dit is zoo." ..Eigenaardig, ik vroeg hem of hij u kende en hij zei, dat hij niets van u wist." „Ja. dat is zeker eigenaardig Want toch al vele vele jaren behpert hij mijn zaken. Hij zal zich vergist hebben in den naam Of, hij wordt oud, misschien vergeet hij de menschen," De leerlinge verliet haar meester om ze ven uur. Toen zij uit de deur trad liep ze haast tegen Checkley aan, die daar aan het spionneeren was, „Ha!" riep hij. „Daar heb ik ul Zater dagmiddag meende ik al, dat ik u in num- mero 22 zag gaan. En nu heb ik u net be trapt dat u er uitkomtl" „Checkley," zei ze, „als je zoo onbe schaamd praat, zal ik er mr. Dering over moeten spreken," en ze ging heen. „Daar heb je er nog een," mompelde Checkley, haar nakijkend. „En die is niet de minst-lastige, om mee te doen te hebbenI.. Een mooi stelletje, die drie, zij en haar broer en haar aanstaande. En dat fcoemt zich dan een dame!" HOOFDSTUK XXIV. Ik ken den man. „Nog een avond van geheimzinnigheid?" vroeg Athelstan. „Ja. Nog een en misschien nog een. Maar we komen tot een eind. Vandaag of morgen zal ik je alle9 moeten vertellen. Het wordt mij te zwaar om het alleen te dragen." „Je moet het ons maar vertellen wanneer het je goeddunkt. Ik geloof niet, dat er in tusschen iets nieuws is uitgevonden. Check ley kijkt nog altijd even vervaard, naar George zegt. Maar de opvatting van de kler ken lijkt hem gunstiger." ,/Die moeten allen weggejaagd worden!" riep Elsie, één en al verontwaardiging. „Hoe durven ze „Ach kind. dat kan je ze niet kwalijk nemen. Ze zijn heel gewoon-menschelijk nieuwsgierig en achterdochtig!" Dien heelpn dag voelde Elsie zich ten sterkste naar het kantoor van mr. Dering getrokken. Ze verzon er het een of ander excuus op, om hem te kunnen opzoeken. Het was op den middag, om een uur of vier, dat ze zich bij hem op het kantoor vertoonde. Ze vond, dat hij er oud en bleek en vermoeid uitzag en dat zijn oogen een half-booze, hall- angstige uitdrukking hadden. „Die zaak is mij een ware kwelling," sprak hij. „Dag en nacht laat ze mij geen rust. Ik word achtervolgd door dien Edmund Gray. „Geduld 1" zei Elsie zacht. „Nog maar enkele dagen. „Zou ik ontkomen aan dien kwelduivel, dien Edmund Gray?" „Ik kan het u niet belooven. Nu, waarde voogd, den volgenden Woensdag trouw ik. Daar moet u vooral toch óók bij tegenwoor dig zijn, te meer, nu er zulke onvergeeflijke dingen werden gezegd van George en omdat u door uw aanwezigheid dan blijk geeft, dal u geen geloof slaat aan deze beweringen." „Athelstan komt ook." „Athelstan? O ja. Nu weet ik het weer. Hij is in minderwaardig gezelschap geweest, naar ik heb gehoord. In Camberwell." „O, riep Elsie ongeduldig. „Gelooft u dan alles? En u, een procureur nog all Athe1- stan is verbonden aan een groot Ameri- kaansch blad.In „minderwaardig gezel schap"! Foei!" „Amerikaansch? 0 ja." Mr. Dering ging recht overeind zitten en wa9 nu weer een en al belangstelling. „Dat is waar ookl Hoe kon ik dat nu vergeten? Want dat is niet gisteravond gebeurd, maar vier jaar geleden Hij heeft mij toen geschreven, ergens uit Amerika vandaan. Maar ik heb den brief in de safe Geef mij eens even de onderste lade aan de rechterhand." Elsie deed dit en hij keek de papieren na, waar hij den bewusten brief tusschen vond. „Daar, lee9 dien eens," zei hij tot haar. „Het schrijven komt uit Amerika, zooals je ziet. Hij was vier jaar geleden, in de Vereenigde Staten, en.... en.Wat is er?" „01" riep Elsie en sprong op in haar stoel. ,01" Weet u, wat u mij heeft laten lezen? Het geheim van mijn fortuin. 0, dat heeft Athelstan mij dus gegeven, mijn broer?" Mr. Dering nam den brief en liep den in houd door. „Ik had je dien niet moeten geven, kind. Nu heb ik vertrouwen geschonden. Steeds overweldigd al9 ik ben door die narigheid, vergeet ik alles. De dingen van heden zoo wel als die van gisteren. Ja, het is waar kind, je fortuintje kwam van je. broer. Maar het was een geheim, dat hij alleen het recht had, om op te lossen." „En nu weet ik het. O. wat zal ik tot hem zeggen?" De tranen kwamen haar in de oogen. Hij heeft mij gegeven al wat hij had. om dat, wat toch vanzelf spreekt, ik niet gelooven wilde, dat hij zoo leelijk had ge daan. O. die goede, goede Athelstan! En daarna was hij weer even arm als hij ge weest was. O. mr. Dering!" Ze wendde zich nu. vol verontwaardiging tot hem: „En kon u, na zulk een daad. nu nog gelooven dat hij slecht was?Na zulk een daad én na zulk een brief?" „Ik geloof niets. Mijn ervaring echter heeft mij geleerd, dat iedere man, wie hij dan ook is, er toe komen kan (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1927 | | pagina 5