HOLLANDSCH-ZWITSERSCHËLOCARAreepeh sss5s Voor de Zitkamer WIE IS EDMUND GRAY? 68ate Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Donderdag 27 October 1927 Tweede Blad No. 20742 GEMEENTEZAKEN. Wed.P. DE WILDE SZonen's BINNENLAND. FEUILLETON. BENOEMINGEN EN ONTSLAG. Tengevolge van het met ingang van 1 Januari 1928- aan mej. B. C. G. Numan verleend eervol ontslag, moet worden voor zien in de vacature van directrice der Hoo- gere Burgerschool voor Meisjes. Na gepleegd overleg met den betrokken Inspecteur van- en de Commissie van Toe zicht op het Middelbaar Onderwijs, beve len B. en W. ter benoeming tot directrice van de Hoogere Burgerschool voor Meisjes aan: lo. Mej. Dra J. L. van Hoorn, leerares aan het Stedelijk Gymnasium en de Litt. Oeconomische Hoogere Burgerschool te Groningen; 2o. Mej. Dra R. C. M. Teilegen, leerares aan de Rijks-Hoogere Burgerschool te Gro ningen. Overeenkomstig het advies van de Com missie voor den Geneeskundigen Dienst en den Keuringsdienst van Waren, bevelen B. en W. de volgende personen aan voor een benoeming tot schoolarts, voor het tijdvak van 1 November 19271 April 1928. a. Vacature-dr. Weebers: 1. W. J. E. M. Simons, Med. docts. en arts; 2o. L. H. W. Janssens, arts. b. Vacature-Dr. Blöte: lo. A. J. B. Poort man, arts; 2ó. W. A. Muyzert, arts. allen wonende te Leiden. B. en W. geven den Raad in overweging gunstig te beschikken op het verzoek van mevrouw C. J. W. WisseVerburgt om eer vol ontslag als (id van het College van Vrouwen Kraammoeders alhier. VERBODSBEPALINGEN TEGEN HET SLAAN OP DE GONG. De afdeeling Leiden van het Nedcrland- sche Werkliedenverbond „Patrimonium" heeft tot den Raad het verzoek gericht, maatregelen te willen nemen, dat het bellen en slaan op de gong van de zoogenaamde IJsco's, waardoor inzonderheid de gods dienstoefeningen menigmaal gehinderd wor den, op den Zondag wordt verboden. Het verzoek werd met de adressen tot den Raad gericht, waarbij de Raad der Gereformeerde Kerk alhier, de Leidsche Christelijke Bestu renbond en de Kerkeraad der Christelijk Gereformeerde Gemeente, zoomede een tot B. en W. gericht adres, waarbij de Kerke raad der Ned. Hervormde Kerk alhier ad- haesie betuigden, om praeadvies in handen gesteld van B. en W., die de Commissie voor de Strafverordeningen verzochten de behandeling te willen overnemen. Het komt deze Commissie voor, dat er voor het maken van een dergelijke bepaling in het belang der openbare orde wel aan leiding bestaat. Waar het hier intusschen niet de Zondagsheiliging kan betreffen, aan gezien dit onderwerp reeds in de Zondags wet geregeld is, meent de Commissie, dat het verbod niet den geheelen Zondag, noch ook de geheele stad moet gelden, doch alleen van kracht behoort te zijn voor den tijd, gedurende welken en de plaats, in de on middellijke omgeving waarvan godsdienst oefeningen gehouden worden. Ook het ver zoek beoogt uitsluitend het ongestoord ver loop dier godsdienstoefeningen te verzekeren waardoor vanzelf de beide genoemde beper kingen gegeven zijn. Anderzijds schijnt er alleszins Teden, het verbod uit te breiden lot alle geraas bij het venten en tot alle dagen, dus ook niet-Zondagen, waarop gods dienstoefeningen worden gehouden. Voorts acht de Commissie het gewenscht. het ver bod eveneens betrekking te doen hebben op de ziekenhuizen, en ook op de scholen, waarvan de leerlokalen aan den weg ge legen zijn, gedurende de schooltijden. Zij biedt den Raad mitsdien een veror dening,deze zaak regelend, ter vaststelling aan. HET VERLEENEN VAN EEN VOORSCHOT VAN DE WONINGBOUWVEREEN. „DE GOEDE WONING". Zooals bekend werd het tijdelijk gemeen telijk Waschbureau ondergebracht in het vroegere gebouw der Centrale Keuken, slaande op het terrein van het Openbaar Slachthuis, waarvoor e'en vergoeding van f400 per jaar wei i betaald. Aangezien eenerzikls 't gebouw op slechts zeer onvoldoende wijze aan het bureau huis vesting kon bieden en anderzijds het met het oog op de belangen van het Slachthuis wenschelijk is, dat dit laatste weder de be schikking over de ingenomen ruimte ver krijgt hebben B. en W. een onderzoek doen instellen of het perceel aan de Gasstraat, aanvankelijk bestemd voor badhuis en be- hoorende lot het 2e bouwplan van de ver- eeniging ..de Goede Woning", door het Waschbureau zou kunnen worden gebruikt. Met betrekking tot dit perceel van „de Goede Woning" brengen B en W. in her innering. dat het bestuur dier vereeniging hun College machtiging had verzocht het gebouw, met het oog op de inmiddels geble ken minder gunstige exploitatie-vooruit zichten, als badhuis voorloopig niet af te bouwen. Het College had de gevraagde machtiging verleend, onder voorwaarde, dat omtrent de aan het gebouw te geven bestem ming en zijne exploitatie met hen vooraf overleg moest worden gepleegd en dat ver anderingen in het gebouw niet zonder de voorafgaande goedkeuring mochten worden aangebracht. Bij hun voorstel inzake verhooging van de rijksvoorschotten voor het 2e bouwplan der vereeniging wezen B. en W. er ook op. dat te zijner tijd nog een som zou zijn benoodigd voor de afwerking van het pand. „Aangezien daarvan thans", zoo schreven zij. „niet meer dan de romp met de binnenmuren aanwe'zig is, kan het in zijn tegenwoordigen staat voor 'geen enkel doeleinde worden gebezigd. In de onderwerpelijke verhooging van het voorschot kunnen de kosten van de vol tooiing echter niet worden opgenomen. EeTst wanneer de bestemming van het perceel vaststaat, kan een aanvrage om meerder voorschot voor dit doel in overweging wor den genomen". Hoewel met het bestuur der vereeniging herhaaldelijk overleg werd gepleegd, inzake het geven van een bestemming aan het per ceel, teneinde dit rendabel te maken, mocht het nog niet gelukken een nuttig doel te vinden. Thans doet zich echter, meetnen B. en W., een uitstekende gelegenheid voor, om aan het gebouw een goede bestemming te geven; zoowel de belajngen van de vereeniging. als die van de. ge'meente zijn daarmede gediend. Het ingestelde onderzoek heeft n.l. uitge wezen. dat het perceel, mits voltooid, zeer goed door het Waschbureau kan worden ge bruikt. Werd de bestaande huisvesting van het Waschbureau bestendigd, dan zou het terrein niet aan het Slachthuis kunnen wor den toegevoegd, en bovendien zouden, in verband met den staat, waarin het tegen woordige gebouw verkeert, vrij belangrijke uitgaven wegens herstel en onderhoud niet achterwege kunnen blijven. Intusschen moet het voormalige badhuis- gebouw nog worden afgewerkt. Voor de vol tooiing wordt, voor welk doel het gebouw ook wordt gebezigd, een bedrag van f 4.700 vereischt; bovendien is. om het speciaal ten behoeve van het Waschbureau geschikt te doen maken, e'en bedrag van f500 noodig, tezamen derhalve een bedrag van f 5.200. Waar het Rijk niet bereid werd bevonden deze som op den voet van de Woningwet als voorschot te verstrekken, zal de gemeente uit eigen kas het bedrag aan de vereeniging moeten lee'nen, natuurlijk tegen vergoeding van een behoorlijke rente. Blijkens de exploitatie-begrooting zal het gebouw, ook na de ingebruikneming door het Waschbureau. nog een tekort van f 1200 op leveren. zoodat de gemeente aan de ver eeniging, tot ten hoogste dat bedrag een jaar- lijksche bijdrage in de exploitatie dient te verleenen (ook hierin draagt het Rijk niet bij). Deze bijdrage blijft, intusschen nog ver beneden het bedrag, dat zou moeten worden bijgepast, ingeval tol inrichting als badhuis was overgegaan. Voor het badhuis van „de Eendracht" is de maximumbijdrage b.v. be paald op f 7.450 per jaar. Aangezien het perceel uiteraard niet in zijn tegenwoordigen. voor elk doel onbruik- baren. slaat mag worden gelaten en de be langen. die vereeniging en gemeente bij de voltooiing hebben, thans op gelukkige wijze kunnen worden vereenigd. heeft het College van B. en W. zich tegenover de vereeniging bereid verklaard den Raad de volgende rege ling voor te stellen: de gemeente verschaft aan de vereeniging tegen een rente van 5 pCt. per jaar de benoodigde gelden voor de voltooiing, geraamd op f 5.200 en verleent haar mede en jaarlijksche bijdrage in het exploitatietekort tot ten hoogste f 1200; vervolgens huurt de ge'meente het perceel van de vereeniging tegen f 600 per jaar (d. i. f 200 meer dan de tegenwoordige huur be draagt met hel oog op de betere inrichting van het bureau) een en ander onder nader genoemde voorwaarden. Het bestuur der vereeniging. alsmede de Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid hebben bericht met deze transactie accoord te gaan. HET INSTELLEN VAN BEROEP VAN EEN BESLISSING VAN GED. STATEN BIJ DE KROON. Gelijk bekend is werd bij beschikking van Ged. Staten van 19 Sept. j.l. no. 91 gegrond verklaard het beroep van het be stuur van de Gereformeerde Schoolvereni ging alhier tegen het raadsbesluit van 30 Mei 1927, waarbij o.m. afwijzend werd be schikt op een door dat bestuur gedaan ver zoek om/over het tijdvak van 1 Mei 1925 31 December 1925, krachtens de slotbepa ling van het tweede lid van art. 100 der Lager-onderwijswet 1920, het salaris van een aan zijn school voor gewoon lager on derwijs aan de Hooglandsche Kerkgracht verbonden boventallige leerkracht te ver goeden. Teneinde ook in volgende gevallen zeker heid te hebben aangaande de juiste toepas sing van het genoemde wetsartikel, geven B. en W.. in overeenstemming met het ad vies van de Commissie voor het onderwijs, in overweging van deze beslissing van Ge deputeerde, ingevolge het bepaalde in art. 17 dier wet, beroep in te stellen bij de Kroon. WIJZIGING VAN DE VERORDENING OP HET RIJDEN. Op 1 November 1927 treedt de wet van 1 November 1924, Staatsblad No. 492 tot wijziging der Motor- en Rijwielwet in wer king. terwijl op dienzelfden datum van kracht worden het nieuwe Motor- en Rij wielreglement, vastgesteld bij Kon. Besluit van 30 April 1927, Staatsblad No. 143, en de nieuwe Motor- en Rijwielbeschikking, vastgesteld door den Minister van Water staat op 29 Augustus 1927, Bijvoegsel Ne- derlandsche Staatscourant No. 169. Een en ander maakt het noodzakelijk de Verorde ning op het Rijden op verschillende punten te herzien en bij de nieuwe wettelijke be palingen aan te passen, waarbij tevens eenige wijzigingen kunnen worden aange bracht. waarvan de wenschelijkheid in den laatsten tijd gebleken is. Ten aanzien van de bevoegdheid van den Raad, om in het belang van de veilig heid van het versper een maximum-snel heid vast te stellen, valt allereerst op te merken, dat deze bevoegdheid eenerzijds ruimer is geworden, in zooverre als thans ingevolge art. 7 nieuw der wet ook voor rijwielen een afzonderlijke maximum-snel heid. al dan niet naast een maximum-snel heid (welke niet dezelfde behoeft te zijn) \*oor motorrijtuigen kan worden bepaald, anderzijds echter minder ruim, in zooverre als het wettelijk maximum, waar benedon die maximum-snelheid niet mag worden vastgesteld, voor motorrijtuigen van 10 tot 20 K.M per uur is verhoogd; voor rijwielen is dit minimum 10 K.M. per uur gebleven. Waar op het oogenblik de toegelaten snelheid ingevolge art. 23 der verordening zoowel voor rijwielen als voor motorrijtui gen 15 K.M. per uur is, zal deze bepaling mitsdien in ieder geval deze wijziging moe ten ondergaan, dat voor motorrijtuigen het maximum tot 20 K.M per uur verhoogd wordt. De meerderheid der Commissie meent echter verder te moeten gaan en te moeten voorstellen de bepaling eener maximum-snelheid voor motorrijtuigen en rijwielen geheel te laten vervallen. Naast de onder zware sanctie gestelde bepaling van art. 22 nieuw der wet, dat o.a. ver biedt te rijden met zoodanige snelheid, dat de vrijheid of de veiligheid van het verkeer wordt belemmerd of in gevaar gebracht, komt het bepalen eener maxic«-.:m snelheid haar onnoodig voor. De aan een zoodanige bepaling ten grondslag liggende voorstelling van de jakkerende auto, die betoomd moet worden, is trouwens alleen nog maar gelddg voor kleine dorpen, waar doorheen een groote verkeersweg voert, doch niet voor een stad als Leiden, waar door het toenemend verkeer alleen reeds eigen veiligheid den automobilist op snel heidsbeperking bedacht doet zijn. Aan detn andleren kant ligt in de bepaling eener maximum-snelheid het gevaar, dat de au tomobilist haar licht als een vrijbrief be schouwt om tot de toegelaten snelheid te gaan, met andere woorden, dat de over heid met de bepaling eener maximum snelheid de verantwoordelijkheid voor on gelukken ten gevolge van een te groote snelheid beneden de toegelatene in zeke ren zin eigenlijk overneemt, hetgeen ver keerd is en de eigen oplettendheid ver slapt. Let men er nu voorts op, dat in de praktijk eerst bij een aanzienlijk grooter snelheid, dan de toegelatene, proces-ver baal opgemaakt wordt en ook kan worden, zoodat er in ieder geval reden zou zijn om de maximum-snelheid voor motorrijtuigen op b.v. 35 K.M. per uur te bepalen, in welk geval eohter naast art. 22 nieuw der wet aan de vaststelling eener maximum snelheid nog minder behoefte bestaat, dan meent de meerderheid der Commissi ervoor de strafverordening, dat het vaststellen van een maximumsnelheid voor motorrij tuigen en rijwielen te Leiden geen zin heeft. Zij voegt hieraan toe, dat, voor zoo ver plaatselijk bij bruggen, of voor wegen waarop een zeer groote verkeersdrukte heerscht, daaraan behoefte mocht be staan, de Raad onder goedkeuring van C4ed. Staten ingevolge art. 7, lid 2 nieuw der wet bevoegd is een speciale maximium- snelheid van 12 K.M. per uur voor motor rijtuigen vast te stellen; met deze bepa ling zou aan eventueele plaatselijke be hoefte aan een maximum-snelheid kunnen worden tegemoet gekomen De meerderheid der Commissie stelt mitsdien voor, art. 23 uit de verordening te laten vervaJJem Een minderheid der Commissie daarentegen wenscht, in het bijzonder wegens haar preventieve werking en als een moreele aansporing tot snel heidsbeperking de bepaling eener maxi mum snelheid voor motorrijtuigen en rij wielen behouden te zien, zij het dan, dat ter aansluiting van de verordening aan de eischen der praktijk dit maximum voor motorrijtuigen op 35 K.M. per uur ware te bepalen. De bevoegdheid van den Raad tot slui ting van wegen in het belang van hunne RECLAME. Oud-Bolland sclie .Meubelen, Jacobcan-Mcubclen, Kooksloelen, Kooktafels, Divans, Divanklecden, Kleine Vloerkleedjes, Tochtdekens, Rijy* en Clubfauteuils, Fant. Tafelkleedjes, Kamerschermen Enz. BED DEN II AN DEL 217 NIEUWE RIJN 39-40 - TEL. 2158. instandhouding voor zware motorrijtuigen is in het algemeen en behoudens de be voegdheid van art. 47 van het Motor- en Rijwiel-reglement vervallen. Mitsdien ver vallen van rechtswege art. 27 bis der ver ordening en daarop steunende besluiten van B. en W. Jn de plaats hiervan treedt een ander systeem, waarbij eenerzijds de we gen, die daarvoor in aanmerking komen, geclassificeerd worden, uit welke classifi catie voor ieder motorrijtuig ten aanzien van iederen weg van zelf volgt of het op dien weg al dan niet is toegelaten, in het eerste geval c.q., welke speciale maximum snelheid het aldaar in acht moet nemen. Met betrekking tot de toepassing van dit systeem is de bevoegdheid van den Raad beperkt tot de classificatie der wegen en wel van die wegen, die geen Rijks- of provin ciale wegen zijn en niet gelegen builen de bebouwde kom. B. en W. geven in overweging om, even als tot dusverre ten aanzien van deze ma terie gebruikelijk was, de hier bedoelde be voegdheid aan B. en W. te delegeeren. Ter inlichting vermelden B. en W. nog dat bij de indeeling drie klassen ter keuze staan; dat het besluit tot indeeling met redenen omkleed in een nieuwsblad moet worden aangekondigd, dat van dit besluit beroep open staat op de Kroon; ten slotte dat de wegen der lsle en 2de en 3de klasse resp. door banden of borden van oranje, witte, of heldere blauwe kleur moeten worden aan geduid,1 waarmede soortgelijke borden op de ingedeelde motorrijtuigen correspondee- ren. Na ook nog verschillende andere wijzi gingen in de verordening te hebben ge boekt aan de bovengenoemde wet van 1 November te hebben getoetst geeft de Com missie voor de Strafverordeningen in over weging de gewijzigde verordening aan te nemen en onmiddellijk te doen afkondigen, opdat zij reeds 1 November a.s. in werking kan worden gesteld. DE OPENING VAN HET MAAS-WAAL- KANAAL. Het Koninklijk Bezoek Groote belangstelling Hoe het oranjelint werd verbroken (Van een bijzonderen medewerker). De opening van het Maas-Waalkanaal, omtrent welks beteekenis onze lezers gis teren werden ingelicht, heeft aan Nijme gen de eer geschonken van een Koninklijk bezoek. Dat de stad van Karei den Groote in dit opzicht niet verwend is, kan blij ken uit het feit, dat sedert 1S90 de Konin gin niet in die stad ter officieel bezoek kwam. RECLAME.287 Geautoriseerde vertaling naar het Engelsch van WALTER BESANT. door Mej. E. HOOGEWERF. 41) Klaarblijkelijk is hij een zeer achtenswaar dig persoon. Het blijft nog steeds een open vraag wie het vergrijp heeft gepleegd, en het zou mij ten zeerste verheugen, als ik hooren mocht, dat dit vraagstuk opgelost is." „Verheugen? Zóó?. Dat is ver wonderlijk 1" merkte sir Samuel op. „Acht jaar geleden, mr. Dering, stond hier een ander en werd beschuldigd van een dergelijk vergrijp. Hij weigerde toen langer °P het kantoor te blijven, wat heel dwaas ^as. De tijd heeft zijn onschuld bewezen. Maar ik blijf. Ik ben uw deelgenoot. En deelgenootschap kan enkel verbroken wor den met onderling goedvinden." Mr. Dering steunde het hoofd op de hand ®n zuchtte: „Deze zaak maakt mij nog gek!" jam- merde hij. „Ik zal ze een ander in handen Seven. Maar kijk eens hier. Hoe zouden nu deze dingen daar weer komen?" Die „dingen" waren twee enveloppen die brieven bevatten. Ze waren gericht aan Ed mund Grav en waren geopend Eén daarvan ^'as George's eigen brief, waarin hij mr. ^raY verzocht op het kantoor aan te ko- ®en. De ander was een brief van den direc teur van de Bank, waarin die om inlichtin gen verzocht. „Hoe kwamen die hier?" vrog mr. Dering weer. „Zoudt u niet beier doen, dit aan Check- ley te vragen?" meende George, en belde tegelijkertijd. „Deze vond ik boven op de brieven, Check- ley," zei mr. Dering. „Je was het eerst in de kamer. Je hebt de brieven op tafel ge legd. Ze lagen boven-op. Niemand is in de kamer geweest, behalve jij en ik. Je moet ze daar gelegd hebben." Checkley keek naar de enveloppen en be gon te beven. „Ik weet niet," ^ei hij. „Ik heb de brie ven op tafel gelegd. Maar die waren er niet bij. Iemand anders moet ze daar neergelegd hebben." hij keek den nieuwen deelgenoot aan, „een vriend van mr. Edmund Gray, terwijl ik de kamer uit was en u er nog niet in." „Ik kwam juist binnen, toen jij er uit ging," zei mr. Dering. „Let wel," sprak George, „dat in heel dit geval een man de hand moet hebben gehad, die de brieven in ontvangst nam. En de eenige op uw kantoor, die de post contro leert, is de man hier vóór u: uw klerk Chpckley." „Hoe kwamen de brieven hier?" her haalde mr. Dering driftig. „Ik weet niet," antwoordde Checkley. „Hij." op George wijzende, „moet ze daar ge legd hebben." „De Booze in hoogst-eigen persoon moet hier bezig zijn. Hoe komen die dingen hier? Hoe verdwijnen ze weer? Wie heeft de brie ven in de safe gelegd? Wie heeft de certifi caten uit de safe genomen? Je kunt elkaar enkel maar beschuldigen 1 Daar komen we anders niet verder mee. Gisteren was er een strooibiljet van Edmund Gray in de safe. Den dag te voren lagen er een handvol so cialistische verhandelinger! boven op de brieven." „Geeft u het geval aan detectives in han den!" drong George. „Laat mij het maar eens behandelen Ed ward. Ik verzeker je, dat ik den schuldige wel gauw achter slot en grendel zou heb ben," sprak sir Samuel. „En dan," hij wendde zich tot George! „schandaal of geen schandaal mag het geval wekken, maar er zal geen genade betoond wordenI" George lachte. „Binnen een veertien dagen omtrent, ben ik uw zwager, sir Samuel. Tot zóó lang, vaarwel 1" George verliet het vertrek van zijn deel genoot en betrad weer zijn eigen vertrek, nog met een glimlach op de lippen, zoodat alle klerken versteld stonden en zij, die in hem geloofden, nog versterkt werden in hun gevoelen. „Wacht maar, jou verwaande kwast!" riep sir Samuel hem na. „Achter slot en grendel zal jel" „Hat" Die enkele kreet van voldoening kwam van Checkley, die nu, al prultelend in zich- zelven, het vertrek verliet. „Dit geval zal mij zeker nog den dood aandoen 1" zuchtte mr. Dering weer en streek zich met de hand over het hoofd. „Dag en nacht kwelt het mij Mijn vergeet achtigheid neemt steeds toe. Op dit uur weet ik nie-t meer, wat er het vorige uur ge beurde. Nu heb ik, bij voorbeeld, thuis ont beten. als gewoonlijk Dat herinner ik mij en ik herinner mij ook, dat ik uitging. Het is tien minuten loopen, van Redford Row naar hier. Ik heb er anderhalf uur over ge daan. Hoe?.... Dat weet ik niet. Steeds ben ik vervuld van dien vervalscher en be driegerHij legt dingen in mijn safe. Gisteren nog een strooibiljet, dat Edmund Gray een lezing zou houden over het een of ander, eergisteren een bundel verhande lingen door Edmund Gray. Wat beteekenl dat toch allemaal? En wat raoet ik er aan doen?" HOOFDSTUK XX. Hij komt van Edmund Gray. „Niets," zei Athelstan, „kon beter van pas komen. Nu ben je vrij, om, geheet op eigen ondernemen, onderzoekingen te doen, zonder dagelijks verslag te hoeven uitbren gen." „Het lijkt mij toovernarij," zei Elsie- „Checkley kon het toch óók niet doenl De brieven aan Edmund Gray gericht, weer terug. Biljetten van Edmund Gray in de safe waar niemand anders dan mr.'Dering den sleutel van heeftI" „Ja, het is geheimzinnig." „Enkel een jongen, die mij mr. Dering onder de tafel zat verborgen, kon het doen. Maar dit is toch maar nonsens! En, al is Checkley nu ook de eenige, die alle brie ven in handen krijgt en altijd vrij in- en uitloopt op het kantoor, toch kan ik me niet voorstellen, dat het Checkley zou wezen. Maar George, jij hebt ééns mr. Dering immers in zoo'n vreemden toestand gezien, dat hij liep met open oogen en toch niemand 6<*heen Ie zien. Denk je niet. dat hij dit al meer heeft gedaan?" „Wat bedoel je Elsie?" „Denk je niet, dat enkele van die dingen, bijvoorbeeld de dingen, die weer in de safe weTden gevonden, daar door mr. Dering zei ven werden gelegd? Je hebt hem toch de safe zien openmaken? En naderhand wist hij er niets meer van. Zou hij dit niet meer malen doen? Zou het misschien een ge woonte van hem zijn?" „Maar als hij dingen in de safe legde, dingen die behooren aan Edmund Gray, dan moet hij Edmund Gray ook kennen. Bijvoor beeld: hoe kreeg hij mijn brief aan Edmund Gray, dien ik. bij hem op de tafel in Gray's Inn had laten liggen? Die moet hem toch gegeven zijn door Edmund Gray zeiven?" „Of door een vriend van Edmund Gray. Ja, dat is zoo." „Kom." zei Athelstan. „Laat ons nu eens even ophouden over dien noodlottigen Ed mund Gray! Vanavond althans moesten we niet meer van hem spreken. Toe Elsie, kleed je aan. Dan gaan we ergens dineeren en daarna naar den schouwburg." Dit deden ze en ze amuseerden zich best; ook later nog, op de kamers bij Athelstan, waar Elsie zulke gezellige dagen door bracht. Toch had zij den heelen avond slechts mr. Dering voor zich gezien in zijn slaap wandelen overdag, zooals George haar dit beschreven had. terwijl hij de safe open en dichtdeed en zich dit later totaal niet weer herinnerde. Ook den heelen nacht dacht ze er over na. En heeft men eenmaal zoo'n opdoemend idee. dan is het verwon derlijk. hoe veel duidelijker en vaster vorm dit krijgt. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1927 | | pagina 5