HOLLANDSCH-ZWITSERSCHËLOCARAreepeh sss5s
Voor de Zitkamer
WIE IS EDMUND GRAY?
68ate Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Donderdag 27 October 1927
Tweede Blad No. 20742
GEMEENTEZAKEN.
Wed.P. DE WILDE SZonen's
BINNENLAND.
FEUILLETON.
BENOEMINGEN EN ONTSLAG.
Tengevolge van het met ingang van 1
Januari 1928- aan mej. B. C. G. Numan
verleend eervol ontslag, moet worden voor
zien in de vacature van directrice der Hoo-
gere Burgerschool voor Meisjes.
Na gepleegd overleg met den betrokken
Inspecteur van- en de Commissie van Toe
zicht op het Middelbaar Onderwijs, beve
len B. en W. ter benoeming tot directrice
van de Hoogere Burgerschool voor Meisjes
aan:
lo. Mej. Dra J. L. van Hoorn, leerares
aan het Stedelijk Gymnasium en de Litt.
Oeconomische Hoogere Burgerschool te
Groningen;
2o. Mej. Dra R. C. M. Teilegen, leerares
aan de Rijks-Hoogere Burgerschool te Gro
ningen.
Overeenkomstig het advies van de Com
missie voor den Geneeskundigen Dienst en
den Keuringsdienst van Waren, bevelen B.
en W. de volgende personen aan voor een
benoeming tot schoolarts, voor het tijdvak
van 1 November 19271 April 1928.
a. Vacature-dr. Weebers: 1. W. J. E. M.
Simons, Med. docts. en arts; 2o. L. H. W.
Janssens, arts.
b. Vacature-Dr. Blöte: lo. A. J. B. Poort
man, arts; 2ó. W. A. Muyzert, arts. allen
wonende te Leiden.
B. en W. geven den Raad in overweging
gunstig te beschikken op het verzoek van
mevrouw C. J. W. WisseVerburgt om eer
vol ontslag als (id van het College van
Vrouwen Kraammoeders alhier.
VERBODSBEPALINGEN TEGEN HET
SLAAN OP DE GONG.
De afdeeling Leiden van het Nedcrland-
sche Werkliedenverbond „Patrimonium"
heeft tot den Raad het verzoek gericht,
maatregelen te willen nemen, dat het bellen
en slaan op de gong van de zoogenaamde
IJsco's, waardoor inzonderheid de gods
dienstoefeningen menigmaal gehinderd wor
den, op den Zondag wordt verboden. Het
verzoek werd met de adressen tot den Raad
gericht, waarbij de Raad der Gereformeerde
Kerk alhier, de Leidsche Christelijke Bestu
renbond en de Kerkeraad der Christelijk
Gereformeerde Gemeente, zoomede een tot
B. en W. gericht adres, waarbij de Kerke
raad der Ned. Hervormde Kerk alhier ad-
haesie betuigden, om praeadvies in handen
gesteld van B. en W., die de Commissie
voor de Strafverordeningen verzochten de
behandeling te willen overnemen.
Het komt deze Commissie voor, dat er
voor het maken van een dergelijke bepaling
in het belang der openbare orde wel aan
leiding bestaat. Waar het hier intusschen
niet de Zondagsheiliging kan betreffen, aan
gezien dit onderwerp reeds in de Zondags
wet geregeld is, meent de Commissie, dat
het verbod niet den geheelen Zondag, noch
ook de geheele stad moet gelden, doch alleen
van kracht behoort te zijn voor den tijd,
gedurende welken en de plaats, in de on
middellijke omgeving waarvan godsdienst
oefeningen gehouden worden. Ook het ver
zoek beoogt uitsluitend het ongestoord ver
loop dier godsdienstoefeningen te verzekeren
waardoor vanzelf de beide genoemde beper
kingen gegeven zijn. Anderzijds schijnt er
alleszins Teden, het verbod uit te breiden
lot alle geraas bij het venten en tot alle
dagen, dus ook niet-Zondagen, waarop gods
dienstoefeningen worden gehouden. Voorts
acht de Commissie het gewenscht. het ver
bod eveneens betrekking te doen hebben op
de ziekenhuizen, en ook op de scholen,
waarvan de leerlokalen aan den weg ge
legen zijn, gedurende de schooltijden.
Zij biedt den Raad mitsdien een veror
dening,deze zaak regelend, ter vaststelling
aan.
HET VERLEENEN VAN EEN VOORSCHOT
VAN DE WONINGBOUWVEREEN.
„DE GOEDE WONING".
Zooals bekend werd het tijdelijk gemeen
telijk Waschbureau ondergebracht in het
vroegere gebouw der Centrale Keuken,
slaande op het terrein van het Openbaar
Slachthuis, waarvoor e'en vergoeding van
f400 per jaar wei i betaald.
Aangezien eenerzikls 't gebouw op slechts
zeer onvoldoende wijze aan het bureau huis
vesting kon bieden en anderzijds het met
het oog op de belangen van het Slachthuis
wenschelijk is, dat dit laatste weder de be
schikking over de ingenomen ruimte ver
krijgt hebben B. en W. een onderzoek doen
instellen of het perceel aan de Gasstraat,
aanvankelijk bestemd voor badhuis en be-
hoorende lot het 2e bouwplan van de ver-
eeniging ..de Goede Woning", door het
Waschbureau zou kunnen worden gebruikt.
Met betrekking tot dit perceel van „de
Goede Woning" brengen B en W. in her
innering. dat het bestuur dier vereeniging
hun College machtiging had verzocht het
gebouw, met het oog op de inmiddels geble
ken minder gunstige exploitatie-vooruit
zichten, als badhuis voorloopig niet af te
bouwen. Het College had de gevraagde
machtiging verleend, onder voorwaarde, dat
omtrent de aan het gebouw te geven bestem
ming en zijne exploitatie met hen vooraf
overleg moest worden gepleegd en dat ver
anderingen in het gebouw niet zonder de
voorafgaande goedkeuring mochten worden
aangebracht.
Bij hun voorstel inzake verhooging van de
rijksvoorschotten voor het 2e bouwplan der
vereeniging wezen B. en W. er ook op. dat
te zijner tijd nog een som zou zijn benoodigd
voor de afwerking van het pand. „Aangezien
daarvan thans", zoo schreven zij. „niet meer
dan de romp met de binnenmuren aanwe'zig
is, kan het in zijn tegenwoordigen staat
voor 'geen enkel doeleinde worden gebezigd.
In de onderwerpelijke verhooging van het
voorschot kunnen de kosten van de vol
tooiing echter niet worden opgenomen. EeTst
wanneer de bestemming van het perceel
vaststaat, kan een aanvrage om meerder
voorschot voor dit doel in overweging wor
den genomen".
Hoewel met het bestuur der vereeniging
herhaaldelijk overleg werd gepleegd, inzake
het geven van een bestemming aan het per
ceel, teneinde dit rendabel te maken, mocht
het nog niet gelukken een nuttig doel te
vinden.
Thans doet zich echter, meetnen B. en W.,
een uitstekende gelegenheid voor, om aan
het gebouw een goede bestemming te geven;
zoowel de belajngen van de vereeniging. als
die van de. ge'meente zijn daarmede gediend.
Het ingestelde onderzoek heeft n.l. uitge
wezen. dat het perceel, mits voltooid, zeer
goed door het Waschbureau kan worden ge
bruikt. Werd de bestaande huisvesting van
het Waschbureau bestendigd, dan zou het
terrein niet aan het Slachthuis kunnen wor
den toegevoegd, en bovendien zouden, in
verband met den staat, waarin het tegen
woordige gebouw verkeert, vrij belangrijke
uitgaven wegens herstel en onderhoud niet
achterwege kunnen blijven.
Intusschen moet het voormalige badhuis-
gebouw nog worden afgewerkt. Voor de vol
tooiing wordt, voor welk doel het gebouw
ook wordt gebezigd, een bedrag van f 4.700
vereischt; bovendien is. om het speciaal ten
behoeve van het Waschbureau geschikt te
doen maken, e'en bedrag van f500 noodig,
tezamen derhalve een bedrag van f 5.200.
Waar het Rijk niet bereid werd bevonden
deze som op den voet van de Woningwet als
voorschot te verstrekken, zal de gemeente
uit eigen kas het bedrag aan de vereeniging
moeten lee'nen, natuurlijk tegen vergoeding
van een behoorlijke rente.
Blijkens de exploitatie-begrooting zal het
gebouw, ook na de ingebruikneming door het
Waschbureau. nog een tekort van f 1200 op
leveren. zoodat de gemeente aan de ver
eeniging, tot ten hoogste dat bedrag een jaar-
lijksche bijdrage in de exploitatie dient te
verleenen (ook hierin draagt het Rijk niet
bij). Deze bijdrage blijft, intusschen nog ver
beneden het bedrag, dat zou moeten worden
bijgepast, ingeval tol inrichting als badhuis
was overgegaan. Voor het badhuis van „de
Eendracht" is de maximumbijdrage b.v. be
paald op f 7.450 per jaar.
Aangezien het perceel uiteraard niet in
zijn tegenwoordigen. voor elk doel onbruik-
baren. slaat mag worden gelaten en de be
langen. die vereeniging en gemeente bij de
voltooiing hebben, thans op gelukkige wijze
kunnen worden vereenigd. heeft het College
van B. en W. zich tegenover de vereeniging
bereid verklaard den Raad de volgende rege
ling voor te stellen: de gemeente verschaft
aan de vereeniging tegen een rente van
5 pCt. per jaar de benoodigde gelden voor de
voltooiing, geraamd op f 5.200 en verleent
haar mede en jaarlijksche bijdrage in het
exploitatietekort tot ten hoogste f 1200;
vervolgens huurt de ge'meente het perceel
van de vereeniging tegen f 600 per jaar (d. i.
f 200 meer dan de tegenwoordige huur be
draagt met hel oog op de betere inrichting
van het bureau) een en ander onder nader
genoemde voorwaarden.
Het bestuur der vereeniging. alsmede de
Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid
hebben bericht met deze transactie accoord
te gaan.
HET INSTELLEN VAN BEROEP VAN EEN
BESLISSING VAN GED. STATEN
BIJ DE KROON.
Gelijk bekend is werd bij beschikking
van Ged. Staten van 19 Sept. j.l. no. 91
gegrond verklaard het beroep van het be
stuur van de Gereformeerde Schoolvereni
ging alhier tegen het raadsbesluit van 30
Mei 1927, waarbij o.m. afwijzend werd be
schikt op een door dat bestuur gedaan ver
zoek om/over het tijdvak van 1 Mei 1925
31 December 1925, krachtens de slotbepa
ling van het tweede lid van art. 100 der
Lager-onderwijswet 1920, het salaris van
een aan zijn school voor gewoon lager on
derwijs aan de Hooglandsche Kerkgracht
verbonden boventallige leerkracht te ver
goeden.
Teneinde ook in volgende gevallen zeker
heid te hebben aangaande de juiste toepas
sing van het genoemde wetsartikel, geven
B. en W.. in overeenstemming met het ad
vies van de Commissie voor het onderwijs,
in overweging van deze beslissing van Ge
deputeerde, ingevolge het bepaalde in art.
17 dier wet, beroep in te stellen bij de
Kroon.
WIJZIGING VAN DE VERORDENING
OP HET RIJDEN.
Op 1 November 1927 treedt de wet van
1 November 1924, Staatsblad No. 492 tot
wijziging der Motor- en Rijwielwet in wer
king. terwijl op dienzelfden datum van
kracht worden het nieuwe Motor- en Rij
wielreglement, vastgesteld bij Kon. Besluit
van 30 April 1927, Staatsblad No. 143, en
de nieuwe Motor- en Rijwielbeschikking,
vastgesteld door den Minister van Water
staat op 29 Augustus 1927, Bijvoegsel Ne-
derlandsche Staatscourant No. 169. Een en
ander maakt het noodzakelijk de Verorde
ning op het Rijden op verschillende punten
te herzien en bij de nieuwe wettelijke be
palingen aan te passen, waarbij tevens
eenige wijzigingen kunnen worden aange
bracht. waarvan de wenschelijkheid in den
laatsten tijd gebleken is.
Ten aanzien van de bevoegdheid van
den Raad, om in het belang van de veilig
heid van het versper een maximum-snel
heid vast te stellen, valt allereerst op te
merken, dat deze bevoegdheid eenerzijds
ruimer is geworden, in zooverre als thans
ingevolge art. 7 nieuw der wet ook voor
rijwielen een afzonderlijke maximum-snel
heid. al dan niet naast een maximum-snel
heid (welke niet dezelfde behoeft te zijn)
\*oor motorrijtuigen kan worden bepaald,
anderzijds echter minder ruim, in zooverre
als het wettelijk maximum, waar benedon
die maximum-snelheid niet mag worden
vastgesteld, voor motorrijtuigen van 10 tot
20 K.M per uur is verhoogd; voor rijwielen
is dit minimum 10 K.M. per uur gebleven.
Waar op het oogenblik de toegelaten
snelheid ingevolge art. 23 der verordening
zoowel voor rijwielen als voor motorrijtui
gen 15 K.M. per uur is, zal deze bepaling
mitsdien in ieder geval deze wijziging moe
ten ondergaan, dat voor motorrijtuigen het
maximum tot 20 K.M per uur verhoogd
wordt. De meerderheid der Commissie
meent echter verder te moeten gaan en
te moeten voorstellen de bepaling eener
maximum-snelheid voor motorrijtuigen en
rijwielen geheel te laten vervallen. Naast
de onder zware sanctie gestelde bepaling
van art. 22 nieuw der wet, dat o.a. ver
biedt te rijden met zoodanige snelheid,
dat de vrijheid of de veiligheid van het
verkeer wordt belemmerd of in gevaar
gebracht, komt het bepalen eener maxic«-.:m
snelheid haar onnoodig voor. De aan een
zoodanige bepaling ten grondslag liggende
voorstelling van de jakkerende auto, die
betoomd moet worden, is trouwens alleen
nog maar gelddg voor kleine dorpen, waar
doorheen een groote verkeersweg voert,
doch niet voor een stad als Leiden, waar
door het toenemend verkeer alleen reeds
eigen veiligheid den automobilist op snel
heidsbeperking bedacht doet zijn. Aan detn
andleren kant ligt in de bepaling eener
maximum-snelheid het gevaar, dat de au
tomobilist haar licht als een vrijbrief be
schouwt om tot de toegelaten snelheid te
gaan, met andere woorden, dat de over
heid met de bepaling eener maximum
snelheid de verantwoordelijkheid voor on
gelukken ten gevolge van een te groote
snelheid beneden de toegelatene in zeke
ren zin eigenlijk overneemt, hetgeen ver
keerd is en de eigen oplettendheid ver
slapt. Let men er nu voorts op, dat in de
praktijk eerst bij een aanzienlijk grooter
snelheid, dan de toegelatene, proces-ver
baal opgemaakt wordt en ook kan worden,
zoodat er in ieder geval reden zou zijn om
de maximum-snelheid voor motorrijtuigen
op b.v. 35 K.M. per uur te bepalen, in
welk geval eohter naast art. 22 nieuw der
wet aan de vaststelling eener maximum
snelheid nog minder behoefte bestaat, dan
meent de meerderheid der Commissi ervoor
de strafverordening, dat het vaststellen
van een maximumsnelheid voor motorrij
tuigen en rijwielen te Leiden geen zin
heeft. Zij voegt hieraan toe, dat, voor zoo
ver plaatselijk bij bruggen, of voor wegen
waarop een zeer groote verkeersdrukte
heerscht, daaraan behoefte mocht be
staan, de Raad onder goedkeuring van
C4ed. Staten ingevolge art. 7, lid 2 nieuw
der wet bevoegd is een speciale maximium-
snelheid van 12 K.M. per uur voor motor
rijtuigen vast te stellen; met deze bepa
ling zou aan eventueele plaatselijke be
hoefte aan een maximum-snelheid kunnen
worden tegemoet gekomen
De meerderheid der Commissie stelt
mitsdien voor, art. 23 uit de verordening
te laten vervaJJem Een minderheid der
Commissie daarentegen wenscht, in het
bijzonder wegens haar preventieve werking
en als een moreele aansporing tot snel
heidsbeperking de bepaling eener maxi
mum snelheid voor motorrijtuigen en rij
wielen behouden te zien, zij het dan, dat
ter aansluiting van de verordening aan de
eischen der praktijk dit maximum voor
motorrijtuigen op 35 K.M. per uur ware
te bepalen.
De bevoegdheid van den Raad tot slui
ting van wegen in het belang van hunne
RECLAME.
Oud-Bolland sclie .Meubelen,
Jacobcan-Mcubclen,
Kooksloelen, Kooktafels,
Divans, Divanklecden,
Kleine Vloerkleedjes,
Tochtdekens, Rijy* en Clubfauteuils,
Fant. Tafelkleedjes, Kamerschermen
Enz.
BED DEN II AN DEL 217
NIEUWE RIJN 39-40 - TEL. 2158.
instandhouding voor zware motorrijtuigen
is in het algemeen en behoudens de be
voegdheid van art. 47 van het Motor- en
Rijwiel-reglement vervallen. Mitsdien ver
vallen van rechtswege art. 27 bis der ver
ordening en daarop steunende besluiten van
B. en W. Jn de plaats hiervan treedt een
ander systeem, waarbij eenerzijds de we
gen, die daarvoor in aanmerking komen,
geclassificeerd worden, uit welke classifi
catie voor ieder motorrijtuig ten aanzien
van iederen weg van zelf volgt of het op
dien weg al dan niet is toegelaten, in het
eerste geval c.q., welke speciale maximum
snelheid het aldaar in acht moet nemen.
Met betrekking tot de toepassing van dit
systeem is de bevoegdheid van den Raad
beperkt tot de classificatie der wegen en wel
van die wegen, die geen Rijks- of provin
ciale wegen zijn en niet gelegen builen de
bebouwde kom.
B. en W. geven in overweging om, even
als tot dusverre ten aanzien van deze ma
terie gebruikelijk was, de hier bedoelde be
voegdheid aan B. en W. te delegeeren. Ter
inlichting vermelden B. en W. nog dat bij
de indeeling drie klassen ter keuze staan;
dat het besluit tot indeeling met redenen
omkleed in een nieuwsblad moet worden
aangekondigd, dat van dit besluit beroep
open staat op de Kroon; ten slotte dat de
wegen der lsle en 2de en 3de klasse resp.
door banden of borden van oranje, witte, of
heldere blauwe kleur moeten worden aan
geduid,1 waarmede soortgelijke borden op
de ingedeelde motorrijtuigen correspondee-
ren.
Na ook nog verschillende andere wijzi
gingen in de verordening te hebben ge
boekt aan de bovengenoemde wet van 1
November te hebben getoetst geeft de Com
missie voor de Strafverordeningen in over
weging de gewijzigde verordening aan te
nemen en onmiddellijk te doen afkondigen,
opdat zij reeds 1 November a.s. in werking
kan worden gesteld.
DE OPENING VAN HET MAAS-WAAL-
KANAAL.
Het Koninklijk Bezoek
Groote belangstelling
Hoe het oranjelint
werd verbroken
(Van een bijzonderen medewerker).
De opening van het Maas-Waalkanaal,
omtrent welks beteekenis onze lezers gis
teren werden ingelicht, heeft aan Nijme
gen de eer geschonken van een Koninklijk
bezoek. Dat de stad van Karei den Groote
in dit opzicht niet verwend is, kan blij
ken uit het feit, dat sedert 1S90 de Konin
gin niet in die stad ter officieel bezoek
kwam.
RECLAME.287
Geautoriseerde vertaling naar het Engelsch
van
WALTER BESANT.
door Mej. E. HOOGEWERF.
41)
Klaarblijkelijk is hij een zeer achtenswaar
dig persoon. Het blijft nog steeds een open
vraag wie het vergrijp heeft gepleegd, en
het zou mij ten zeerste verheugen, als ik
hooren mocht, dat dit vraagstuk opgelost is."
„Verheugen? Zóó?. Dat is ver
wonderlijk 1" merkte sir Samuel op.
„Acht jaar geleden, mr. Dering, stond
hier een ander en werd beschuldigd van een
dergelijk vergrijp. Hij weigerde toen langer
°P het kantoor te blijven, wat heel dwaas
^as. De tijd heeft zijn onschuld bewezen.
Maar ik blijf. Ik ben uw deelgenoot. En
deelgenootschap kan enkel verbroken wor
den met onderling goedvinden."
Mr. Dering steunde het hoofd op de hand
®n zuchtte:
„Deze zaak maakt mij nog gek!" jam-
merde hij. „Ik zal ze een ander in handen
Seven. Maar kijk eens hier. Hoe zouden nu
deze dingen daar weer komen?"
Die „dingen" waren twee enveloppen die
brieven bevatten. Ze waren gericht aan Ed
mund Grav en waren geopend Eén daarvan
^'as George's eigen brief, waarin hij mr.
^raY verzocht op het kantoor aan te ko-
®en. De ander was een brief van den direc
teur van de Bank, waarin die om inlichtin
gen verzocht.
„Hoe kwamen die hier?" vrog mr. Dering
weer.
„Zoudt u niet beier doen, dit aan Check-
ley te vragen?" meende George, en belde
tegelijkertijd.
„Deze vond ik boven op de brieven, Check-
ley," zei mr. Dering. „Je was het eerst in
de kamer. Je hebt de brieven op tafel ge
legd. Ze lagen boven-op. Niemand is in de
kamer geweest, behalve jij en ik. Je moet
ze daar gelegd hebben."
Checkley keek naar de enveloppen en be
gon te beven.
„Ik weet niet," ^ei hij. „Ik heb de brie
ven op tafel gelegd. Maar die waren er niet
bij. Iemand anders moet ze daar neergelegd
hebben." hij keek den nieuwen deelgenoot
aan, „een vriend van mr. Edmund Gray,
terwijl ik de kamer uit was en u er nog
niet in."
„Ik kwam juist binnen, toen jij er uit
ging," zei mr. Dering.
„Let wel," sprak George, „dat in heel dit
geval een man de hand moet hebben gehad,
die de brieven in ontvangst nam. En de
eenige op uw kantoor, die de post contro
leert, is de man hier vóór u: uw klerk
Chpckley."
„Hoe kwamen de brieven hier?" her
haalde mr. Dering driftig.
„Ik weet niet," antwoordde Checkley.
„Hij." op George wijzende, „moet ze daar ge
legd hebben."
„De Booze in hoogst-eigen persoon moet
hier bezig zijn. Hoe komen die dingen hier?
Hoe verdwijnen ze weer? Wie heeft de brie
ven in de safe gelegd? Wie heeft de certifi
caten uit de safe genomen? Je kunt elkaar
enkel maar beschuldigen 1 Daar komen we
anders niet verder mee. Gisteren was er een
strooibiljet van Edmund Gray in de safe.
Den dag te voren lagen er een handvol so
cialistische verhandelinger! boven op de
brieven."
„Geeft u het geval aan detectives in han
den!" drong George.
„Laat mij het maar eens behandelen Ed
ward. Ik verzeker je, dat ik den schuldige
wel gauw achter slot en grendel zou heb
ben," sprak sir Samuel. „En dan," hij
wendde zich tot George! „schandaal of geen
schandaal mag het geval wekken, maar er
zal geen genade betoond wordenI"
George lachte.
„Binnen een veertien dagen omtrent, ben
ik uw zwager, sir Samuel. Tot zóó lang,
vaarwel 1"
George verliet het vertrek van zijn deel
genoot en betrad weer zijn eigen vertrek,
nog met een glimlach op de lippen, zoodat
alle klerken versteld stonden en zij, die
in hem geloofden, nog versterkt werden in
hun gevoelen.
„Wacht maar, jou verwaande kwast!"
riep sir Samuel hem na. „Achter slot en
grendel zal jel"
„Hat"
Die enkele kreet van voldoening kwam
van Checkley, die nu, al prultelend in zich-
zelven, het vertrek verliet.
„Dit geval zal mij zeker nog den dood
aandoen 1" zuchtte mr. Dering weer en
streek zich met de hand over het hoofd.
„Dag en nacht kwelt het mij Mijn vergeet
achtigheid neemt steeds toe. Op dit uur weet
ik nie-t meer, wat er het vorige uur ge
beurde. Nu heb ik, bij voorbeeld, thuis ont
beten. als gewoonlijk Dat herinner ik mij
en ik herinner mij ook, dat ik uitging. Het
is tien minuten loopen, van Redford Row
naar hier. Ik heb er anderhalf uur over ge
daan. Hoe?.... Dat weet ik niet. Steeds
ben ik vervuld van dien vervalscher en be
driegerHij legt dingen in mijn safe.
Gisteren nog een strooibiljet, dat Edmund
Gray een lezing zou houden over het een
of ander, eergisteren een bundel verhande
lingen door Edmund Gray. Wat beteekenl
dat toch allemaal? En wat raoet ik er aan
doen?"
HOOFDSTUK XX.
Hij komt van Edmund Gray.
„Niets," zei Athelstan, „kon beter van
pas komen. Nu ben je vrij, om, geheet op
eigen ondernemen, onderzoekingen te doen,
zonder dagelijks verslag te hoeven uitbren
gen."
„Het lijkt mij toovernarij," zei Elsie-
„Checkley kon het toch óók niet doenl De
brieven aan Edmund Gray gericht, weer
terug. Biljetten van Edmund Gray in de safe
waar niemand anders dan mr.'Dering den
sleutel van heeftI"
„Ja, het is geheimzinnig."
„Enkel een jongen, die mij mr. Dering
onder de tafel zat verborgen, kon het doen.
Maar dit is toch maar nonsens! En, al
is Checkley nu ook de eenige, die alle brie
ven in handen krijgt en altijd vrij in- en
uitloopt op het kantoor, toch kan ik me niet
voorstellen, dat het Checkley zou wezen.
Maar George, jij hebt ééns mr. Dering
immers in zoo'n vreemden toestand gezien,
dat hij liep met open oogen en toch niemand
6<*heen Ie zien. Denk je niet. dat hij dit al
meer heeft gedaan?"
„Wat bedoel je Elsie?"
„Denk je niet, dat enkele van die dingen,
bijvoorbeeld de dingen, die weer in de safe
weTden gevonden, daar door mr. Dering zei
ven werden gelegd? Je hebt hem toch de
safe zien openmaken? En naderhand wist
hij er niets meer van. Zou hij dit niet meer
malen doen? Zou het misschien een ge
woonte van hem zijn?"
„Maar als hij dingen in de safe legde,
dingen die behooren aan Edmund Gray, dan
moet hij Edmund Gray ook kennen. Bijvoor
beeld: hoe kreeg hij mijn brief aan Edmund
Gray, dien ik. bij hem op de tafel in Gray's
Inn had laten liggen? Die moet hem toch
gegeven zijn door Edmund Gray zeiven?"
„Of door een vriend van Edmund Gray.
Ja, dat is zoo."
„Kom." zei Athelstan. „Laat ons nu eens
even ophouden over dien noodlottigen Ed
mund Gray! Vanavond althans moesten we
niet meer van hem spreken. Toe Elsie,
kleed je aan. Dan gaan we ergens dineeren
en daarna naar den schouwburg."
Dit deden ze en ze amuseerden zich best;
ook later nog, op de kamers bij Athelstan,
waar Elsie zulke gezellige dagen door
bracht. Toch had zij den heelen avond
slechts mr. Dering voor zich gezien in zijn
slaap wandelen overdag, zooals George haar
dit beschreven had. terwijl hij de safe open
en dichtdeed en zich dit later totaal niet
weer herinnerde. Ook den heelen nacht
dacht ze er over na. En heeft men eenmaal
zoo'n opdoemend idee. dan is het verwon
derlijk. hoe veel duidelijker en vaster vorm
dit krijgt.
(Wordt vervolgd).