Wat oude Sloffen kunnen doen Alpensagen op haar bleeke gezicht en zrj keek Ferdinand liefdevol aan. „Je denkt toch niet, dat ik sterven ga, Fer?" vroeg zjj met flauwe stem. „Ik ik weet het niet, Joke," stamelde Ferdinand. Joke keek haar broertje nu recht in het gelaat Haar oogen waren even eerlijk als zij zelve was. Zij lazen in één oogopslag wat Ferdinand trachtte te verbergen. „Feme," zei zij nog altijd met dezelfde zwakke, fluisterende stem, „ik geloof niet, dat ik sterven ga. Ik weet wel, dat ik heel erg ziek ben, maar ik heb een gevoel, alsof ik toch weer beter zal worden. Jullie hebt me allemaal noodig en Joke was echter te vermoeid om verder te spreken. Haar vingers lagen onbeweeg lijk in Ferdinand's hand. haar oogen sloten zich weer en zij viel in slaap. Ferdinand ging naar buiten om te kijken, of Elly en Tony er nog niet aankwamen. Hij wiide wat visch gaan vangen voor Joke, maar hij kon niet weg, vóór de anderen terug waren. „Als ik maar iets wist, waarmee ik haar krachten kon opwekken!" mompelde hij. „O, hoe vurig hoop ik, dat zij gelijk heeft! Wij wij kunnen haar niet missen! Wat zouden wij zonder haar op dit vreeselijke, verlfter eiland moeten beginnen?!" Ferdinand snikte het plotseling uit. (Slot volgt). In Bagdad woonde eens een gierigaard, die, hoewel hij zeer rijk was, leefde alsof hij geen cent bezat. Hij liep altijd in de zelfde vieze, afgedragen kleeren en op slof fen. die zóó oud waren, dat ze met touwtjes om zijn voelen waren vastgebonden. Daar bij voedde hij zich met grof, bruin brood, en zijn drank bestond uit waleT. Jaren lang had reeds de gierige man dit leven van armoede geleefd, totdat hij op zekeren dag één zijner neven ontmoette, dien hij in langen tijd niet had gezien. „Dag oom Achmetl" riep de neef. „Wat ben ik verheugd u weer eens te zienl O, ik herkende u dadelijk, toen ik u heel in de verte zag aankomen „Wel, neef Hassan, dan heb je goede oogen," sprak Achmet. „En waaraan her kende je mij dan?" „Aan uw kleeren. oom," lachte Hassan. ,,'t Zijn nog altijd dezelfden, die u tien ja ren geleden reeds droeg O, en uw sloffen herkende ik het allereerste!" „Ja. jongen." sprak Achmet. „zuinigheid en sparen zijn twee goede dingenI Maar nu ik je na zoo'n langen tijd weer eens ontmoet, wil ik je feestelijk onthalen 1" Hassan, die zijn gierigen oom maar al te goed kende, keek hem heel verbaasd aan. „Wel. oom Achmet. dat Vind ik best!" riep hij vroolijk. „Waar gaan we ons maal ge bruiken? Want ik heb ergen honger!" „Kom maar mee." noodde Achmet; „we zullen wel iets goeds vinden." Zoo volgde Hassan zijn oom. die eerst, voor eenige centen een oudbakken, grof brood koéht. „Ik heb óók heerlijk veTSch, fijn witte brood." zei de bakker, die verbaasd was den alom bekenden gierigaard in gezelschap van diens neef te zien. en daarom trachtte hem iets smakelijks te verkoopen. „Wel. is dat wittebrood zoo heerlijk?" vroeg dan ook neef Hassan. „O. 't is zacht als verschgekarnde boter," antwoordde de bakker. „Koop het dan. en geef dit oude brood terug," fluisterde Hassan zijn oom toe. „Waarom zou ik het fijne brood koopen, nu ik het andere reeds heb betaald?" vroeg Achmet. „En als het zoo zacht is als versch gekarnde boter, waarom zouden we dan niet liever een stuk boter koopen?" „U moet doen. zooals u het beste vindt, oom," zei Hassan. Nagekeken door den bakker, gingen Has san en Achmet verder, totdat ze kwamen bij een boterverkooper. „Ali," begon Achmet tot den man, „heb je beste boter vandaag?" „Beter boter dan die ik: vandaag ver koop, bestaat er in heel Bagdad niet," was .het antwoord. ,JZe is zoo fijn als de fijnste honing I" „Als ze zoo fijn is als honing, dan kun nen we best honing koopen," fluisterde Ach met Hassan toe. „Zooals u wilt, oom," zei weer Hassan, en hij volgde zijn oom naar den honing- verkooper. „Wel, oude Achmet, wil je vandaag je neef eens onthalen?" vroeg de koopman, zoodra de gierigaard zijn neus in één der honingpotten stak. „Ruik maar eens, hoe geurig hij is! En zoo klaar en helder als olijfolie, hoor!" „Zouden we dan niet liever olijfolie koo pen en daar ons brood in doopen?" vroeg Achmet weer aan zijn neef. „Olie is toch veel gezonder dan die zachte, flauwe honing?" Hassan's gezicht betrok al meer en meer, toen zijn oom dit had gezegd, en kortaf antwoordde hij hem dan ook: „DAn maar olie. maar koop het dan vlug, want ik rammel gewoon van den honger I" „Wel, het eten zal je dan ook des te beter smaken," zei Achmet vriendelijk. De honingverkooper gromde „gierigaard" en nog een paar minder vleiende woorden, doch Achmet, die daaraan reeds lang was gewend, luisterde niet naar hem en liep door naar den oliekoopman. „Wel, Baroch," zoo sprak hij den man toe, „ik hoorde, dat je vandaag zulke heerlijke olijfolie ver koopt I Is ze werkelijk zoo best?" „Of ze best is, Achmet? Nou, en of, hoor! Ze is zoo vloeibaar als zuiver bronwater, dat verzeker ik je!" f „Is ze zoo vloeibaar als bronwater?!" riep Achmet lachend uit. En toen tot zijn neef: „Wel, beste Hassan, waarom zouden we dan zooveel geld uitgeven? We kun nen toch best ons brood in het heerlijke bronwater doopen? Kom, mijn jongen, kom mee. ik weet een bron, en wel een vlak bij mijn huisl" Grommend van woede volgde Hassan den gierigaard, totdat ze bij de bron waren gekomen. Eet maar met smaak uw brood gedoopt in bronwater, beste oom Achmet," zei hij toen. ..En als ge bij mij komt, zal ik u ook eens onthalen. Ja. misschien stuur ik u wel een paar nieuwe sloffen...." Met deze woorden keerde Hassan zijn oom den rug toe en ging daarna met versch brood en honing zijn maal doen. Aobmet dacht ear niet aan, dat Hassan booe op hem was. Hij glunderde reeds bij de gedachte, dat Hassan hem nu wel spoe dig bij zich zou uitnoodigen e® hem 't al lereerste de beloofde sloffen zou zenden. Met deze gedachte ging hij dan ook een paar dagen later, toen hij goede zaken had gedaan, het badhuis binnen om een bad te nemen Dit kon er nu best af^ vond hij. MaaT toen hij uit het bad kwam, en zijn oude sloffen, die hij buiten de deur had laten staan, weer wilde aantrekken, vond hij daar niet zijn oude lorren, doch een paar splinternieuwe sloffen ,,Die goede Hassan heelt toch zijn woord gehouden 1" riep hij verheugd uit. ,,Ach, nu spijt het me, dat ik geen olie kocht, toen hij mij onlangs bezocht!" Hassan had er echter niet aan gedacht, zijn oom met een paar nieuwe sloffen te verrassen, 't Waren de sloffen van den Kadi (reehter), die hij Achmet, zoo vlug hij kon aantrok en er mee het badhuis ver liet. Maar heel ver kon hij er niet mee loo- pen, want al spoedig hoorde hij achter zich een nijdige stem hem toeschreeuwen: „Jij leelijkc dief, geef dadelijk mijn sloffen terug!" 't Was de Kadi zelf, die Achmet diena oude sloffen in 't gezicht wierp en zijn eigen sloffen terug eischte. Ja, hij dreigde zelfs den gierigaard met stokslagen, zoo hij hem nog eens op diefstal betrapte. Met woede in 't hart. vooral tegen Has san, was Achmet op zijn oude sloffen naar huis gesukkeld, en daar werd zijn woede zóó hevig, dat hij die sloffen het venster uitwierp. „Ziezoo, nu liggen ze in de ri vier!" gromde hij boes. In de rivier waren echter de sloffen niet terecht gekomen, doch wèl tegen het hoofd van Achmet's buurman, die juist voorbij--, ging. Boos over deze beleediging, wierp boen de buurman de oude lorren weer door het venster naar binnen en daar raakten ze eenige flesschen rozen-olie, die Achmet den volgenden dag met een zoet winstje wilde verkoopen. En nu kon hij dit niet want de flesschen vielen om, braken scherven en... weg vloeide de geurige olie Ten einde raad begroef toen Achmet d sloffen op een plek achter in zijn tuin. Bi werd gezien door den buurman, die de slot fen tegen zijn neus had gekregen. Hi dacht, dat de gierigaard een schat be groef, en omdat dit wae verboden, liep hi vlug naar den Kadi, om Achmet aan klagen. Zoo moesten nu weer de slof fee worden opgegraven, en Aohmet met d< dingen geen raad meer wetende, wierp zt dienzelfden nacht in de bron. Daaruit wer den ze al heel gauw door een paar jongen: opgevischt en herkend als Achmed's oude sloffen 1 „Gij hebt de bron verontreinigd, Ach met", sprak toen de Kadi, die hem had ontboden. „Daarvoor krijgt ge vijftig stok. slagen em vijf dagen gevangenisstraf... „Ach", zuchtte de gierigaard, „ach, goede Kadi, vergeef het dlb toch, ik kou het heusch niet helpenTelkens als ik de sloffen wegwierp, komen ze weer bij me terug I Ach, geeft me -toch goeden raad 1 Wat moet ik er mee doen 1" „Ze bewaren :n een kistje I" sprak lachend de Kadi, die niet zoo heel streng, bleek te zijn. „En daarna nieuwe koopen. Niet één paar, doch vele paren, die ge> moet uit deel en aan de armen van Bagdad Doet ge dit, dan zult ge geen stokslagen, doch alleen vijf dagen gevangenisstraf krij gen voor het verontreinigen der bron." „Best," zei Achmet, en hij onderging rijn straf. En ziet, op den dag, dat hij de gevan-» genis verliet, kocht hij honderd paar slof fen! Eén paar voor rich zelf, terwijl hij de 99 andere paren verdeelde onder de armen van Bagdad. Daarna gaf hij een echt feestmaal, be-^ staande uit schapenvleesch en gebak e» honing en nog meer zoetigheden. En op dit feestmaal noodigde hij zijn neef Hassan en zijn buurman en nog vele anderen uit de buurt, en hij beloofde, dat hij voortaan niet meer gierig wilde zijn. Heb geval met de oude sloffen had hem veel geleerd, zei hij. Sinds döen tijd werd Achmet één der grootste weldoeners der armen van Bag-, dad, en hij bleef dit tot aan zijn dood. En toen wer dan ook de oude sloffen, die hij ia een kistje had bewaard, met hem be graven. TANTE JOH. (Naverteld)» De Torenklok van Rodeneck. Tegenover Rodeneck ligt Natz. Beido dorpen worden door een kloof van elkan der gescheiden en door deze kloof stroomt de Rienz-beek. Een brug voert er over en verbindt de beide gemeenten, die een6 van torenklok wilden verwisselen. De bewoners namen d© klokken daartoe uit de torens en wilden ze naar de plaats van hun ndeuwe bestemming brengen. Toen de lieden uit Rodeneck met hun klok bij de brug kwamen, konden zij haar echter niet verder krijgen. Men spande tien, twaalf paarden x66+ den wagen; doch het wae alles te vergeefs. Intusschen werd het nactht en keerden de menschen naar huis terug. Zij lieten de klok 6taan, waar zij stond En toen zij den volgenden morgen terugkwamen op de plaats, waar zij haar achtergelaten hadden, was de heele brug verdwenen en bleef hun niets anders over dan de klok langs den smalle®, steilen weg weer naar Rodeneck terug te brengen. Toen zij nog niet van hun verbazing bekomen op het punt waren den terug tocht te aanvaarden, begon de klok to spreken. Zij zaei Torenklok, too heet ik, Alle weer, dat weet ik, Onweer steeds vei drijf ik, In mijn toren blijf ik. Men bracht de klok naar Rodeneck terug en daar hangt zij altijd nog, hoog vereerd door de bevolking. Zij verdrijft het onweer en stuit branden, zooaJB er geen tweede in deti omtrek doch E Eer en gev ple: I vol, daa de bri< .1 res als bri< toe kin gee lijd kw bej bri eei sin

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1927 | | pagina 22