VOOR DE JEUGD
LEIDSCH DAGBLAD
68"<e Jaargang
Zaterdag 15 October 1927
No. 39.
m i i i i i t ill
Met z'n Vieren op een
Eiland.
Geen vijanden, maar
vrienden.
Naar het Engelsch van L. T. MEADE.
Beknopt bewerkt door
G. E. DE LILLE HOGERWAARD.
13)
Hoofdstuk XV.
Het Witte Kasteel.
Don volgenden morgen werden de kin
deren allen wakker door een woedend ge
blaf van Quick. Hij rende als een dolleman
over het hek heen en weer en keek naar
een boós-uitziende geit, die uit alle macht
tegen het kippegaas van Nan's gevangenis
stootte.
„Ze is erl De moeder is er! We krijgen
weer melk in onze thee!" riep Tony opge
wonden uit.
„Het komt er nu maar op aan, de oude
geit te vangen," zei Ferdinand. „Ik zal een
lasso over haar kop werpen. Tony, geef mij
dc.t touw eens aan."
Tony deed wat zijn neefje hem vroeg en
even later had Ferdinand's geoefende hand
de moeder-geit gevangen. Zij verweerde
zich uit alle macht, maar werd ten slotte
toch in de kooi getrokken, natuurlijk tot
groote vreugde van haar kind.
„Het is alles goed en wel," zei Joke een
half uur later, „maar als we melk willen
hebben, moeten we „mevrouw Nan" mel
ken en al ben ik voor geen kleintje ver
vaard, ik wil toch wel bekennen, dat ik
respect voor haar bokkesprongen heb."
„We zullen haar niet vóór vanavond
melken," zei Ferdinand nu. „Ze zal dan wel
tammer geworden zijn, vooral als we" haar
allerlei lekkere hapjes voeren. We zullen
het sappige gras, dat we vinden kunnen,
voor haar zoeken en ook wat brem. Haar
gevangenis is sterk genoeg om haar niet te
laten ontsnappen, en wat is de kleine Nan
blij! Nou Joke, laten we alsjeblieft gaan
ontbijten, want we moeten dadelijk aan ons
huis voor den winter beginnen."
Joke's ontbijt bestond dien morgen uit
fcekookle visch, schildpadeieren en wilde
vruchten, die de kinderen den vorigen dag
gevonden hadden.
Na het ontbijt pakten zij mondvoorraad
in en gingen zij op weg. Zoodra zij op hun
bestemming aangekomen waren, was hun
eerste werk een zonnetent op te slaan.
„Zien jullie die vier pijnboomen?" vroeg
Ferdinand. „Ze staan nagenoeg in een vier
kant en zullen de hoeken van ons huis vor
men, want ze zijn sterk genoeg om de win
terstormen te weerstaan. Kom Tony, help
mij nu maar. We moeten heel wat boomen
vellen en ze op gelijke hoogte afzagen, om
de ruimte tusschen onze steunpilaren aan
te vullen."
Het werk begon nu in allen ernst De
kinderen hadden het te druk om veel te
praten; ze hadden het ook te druk om zich
ongelukkig te voelen of angst voor de toe
komst te hebben. Ferdinand wist, dat bin
nen twee maanden het regenseizoen met
zijn ontzettende stormen en overstroomin
gen zou aanbreken. Hij wist ook, dat de
taak, welke zij zichzelven opgelegd hadden,
een heel zware taak was en hij had zich
stellig voorgenomen geen enkel uur ver
loren te laten gaan, vóór het huis gereed
was. Pijnboomen vellen is een bezigheid,-die
niet meevalt en hoewel de kinderen van
den vroegen morgen tot den laten avond
doorwerkten, dacht Elly, als zij 's avonds
naar hun oude schip teruggingen, dat zij
dien dag toch maar heel weinig opgescho
ten waren. Joke zag de vermoeide uitdruk
king op het gezicht van haar nichtje en na
den vierden dag van hard werken, zei zij
tegen Ferdinand:
„Elly en Tony moeten na het eten niet
meer werken, maar uitrusten en met Quick
spelen, anders worden ze nog ziek."
„En jij dan, Joke?" vroeg haar broertje.
„Ben jij soms niet moe?"
„Ik ben ouder," antwoordde zij met een
flauw glimlachje.
Tony en Elly genoten van hun vrije uren
en het huis schoot, nadat de palen allemaal
op dezelfde lengte gezaagd waren, vlug op.
Tusschen de palen, welke Ferdinand een
flink eind in den grond gedreven had, slin
gerde hij lange wilgetakken, zoodat de
muren er werkelijk stevig uitzagen. Elly
dacht, dat zij nog nooit zóó'n mooi huis
gezien had.
Er waren zelfs twee ramen in. Ferdinand
had ze handig uit het oude schip gehaald
en in de nieuwe woning geplaatst. Het was
dan ook met een gevoel van trots, dat hij
voor het eerst door de ramen van het eigen
gemaakte huis naar buiten keek.
Het zou echter te veel tijd en teveel
ruimte! nemen, als ik alle bijzonderheden
van dit heel bijzondere huis vertelde. Hoe
het stukje voor stukje „groeide", tot het
eindelijk heelemaal klaar was. Hoe van een
ijzeren pijp een schoorsteen gemaakt werd.
Hoe Ferdinand een kruiwagen vervaar
digde, waarmee ze een kachel en andere
zware voorwerpen van het schip naar het
huis vervoerden. Hoe hij het dek van het
schip opbrak en de planken voor den vloer
van het huis gebruikte. En hoe, stuk voor
stuk, alle nuttige voorwerpen en deelen van
het oude schip naar het Witte Kasteel
zoo noemden zij hun nieuwe huis over
gebracht werden.
Het inwendige van het huis werd vroo-
lijk en gezellig gemaakt door gordijntjes
van hetzelfde roode linnen, waarvan de
vlag vervaardigd was.
Eindelijk konden de kinderen op een
dag, dat de zon heerlijk scheen, hun laatste
bezittingen overbrengen, en namen zij af
scheid van het oude schip, dat hun gedu
rende verscheiden weken gastvrijheid ver
leend had.
„Jij bent onze beste vriend op dit ver
laten eiland geweest," zei Joke, „en ik zou
niet weten, wat wij zonder jou aangevan
gen zouden hebben, maar tegen hevige
stormen ben je niet bestand en je kunt de
hooge golven niet tegenhouden. Bovendien
nadert, zooals Fer zegt, het regenachtige
jaargetijde met rassche schreden. We moe
ten dus afscheid van je nemen, lief, oud
schip, en op eigen veiligheid bedacht zijn."
„Kom nu mee. Joke!" zei Ferdinand.
De kinderen liepen nu in optocht naar
hun nieuw tehuis. Voorop ging Ferdinand
achter een zwaar beladen kruiwagen. Op
den kruiwagen waren de bedden opgesta
peld, voorts potten, pannen en nog eenige
huishoudelijke artikelen. Achter hun neefje
kwamen Elly en Tony, zij droegen een
mand, die met schildpadeieren gevuld was.
Joke sloot de rij en voerde „mevrouw Nan'*
aan een stevig touw mee. Kleine Nan trip
pelde achter haar moeder aan en Quick,
die de tegenwoordigheid der geiten maar
voor lief had genomen, nadat Joke eens
met hem ..gepraat" had. Quick liep als een
echte hond den weg drie keer. Tegenover
de kleine Nan nam hij zelfs een bescher
mende houding aan, want hij verbeeldde
zich,, dat het geitje het goede leventje, dat
het in den laalsten tijd leidde, aan nie
mand meer of minder dan aan hem te dan-r
ken had. Nan zou hem daar stellig heej
dankbaar voor zijn.
Toen de kinderen even bleven stilstaa®
op den drempel van hun nieuw tehuis, dat'
zij geheel met eigen handen gemaakt hadr
den, sprak er een blijde voldoening uit hun
oogen. Wat zag het geheel er gezellig en
„eenig" uit! Door de ronde ramen wierp
de ondergaande zon haar laatste vriende?
lijke stralen naar binnen De oude kachel,
die geheel glimmend gepoetst was. was me(
brandstof gevuld. Op den grond lag een
grof karpet, dat eens den vloer der kapU
teinskajuit bedekt had. De ronde tafel in
het midden werd opgevroolijkt door een
kleedje van het beroemde, roode linnen. Er
prijkte zelfs een vaasje wilde bloemen opt
Om de tafel stonden eenige stoelen en langs
de muren twee banken.
„Het is het allergezelligste huis van de
heele wereld!" zei Elly. „O, wat zullen we
hier heerlijk slapen! Joke, laat mij je heU
pen de bedden op te maken."
Na gegeten te hebben en terwijl Tony e®
Elly vast sliepen na hun vermoeiende dag»
taak, zaten Joke en haar broertje nog ee®
oogenblik bij hun kachel.
„Zeg, Ferdinand!" zei Joke, „ik vin£
dat je alle reden hebt om trotsch te zijn op
je werk. Ik wou alleen, dat Vader je van
avond eens zagl"
„Spreek niet over Vader, Joke," zei Fer»
dinand. „Alleen maar het hooren noeme®
van Vaders naam, geeft mij in den laatste®
tijd een gevoel, alsof ik stikken zal. 't Is
net, of ik er hoe langer hoe minder va®
overtuigd ben. dat we hier ooit vandaa®
zullen komen."
„Je moet den moed niet. verliezen 1" her
nam het zusje, terwijl zij haar hand op zije
arm legde.
Hij nam het bruine handje, dat zich zo®
dapper van allerlei ruw werk gekwetc®
had. in de zijne en drukte het.
„Ik wil den moed niet laten zakken,"
zei Joke. „Juist nu niet, nu wij in ons eigen
huis wonen! Het volgende. Fer. waaraan
we moeten denken, zijn kleeren. Kijk eenr
naar mijn schoenen mijn voeten komen
er door!"
(Wordt vervolgd).
In een mooie, breede straat stond mid
den tusschen allerlei deftige huizen in
een oud, klein huis, dat hier in 't geheel
niet scheen thuis te hooren. Zijn trotsche
buren keken ook heel hoogmoedig op het
nietige woninkje neer en schenen te vragen:
„Wat heb jij. armoedig huisje, hier tus
schen ons te maken? Het beste was, als je
met den grond gelijk gemaakt werd, wanjt