68ste Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 15 October 1927 Vierde Blad No. 20732 INDISCHE KRONIEK. KOOPMANS'""»""' BAKMEEL VOOR DE HUISVROUW. De Snoek en de Hengelaar. door D. BAUDUIN. De levens-standaard. Een paar cijiers. Het bon-systeem. Gemak kelijk maar Woeker Vroeger gold als axioma, dat Indië twee maal zoo duur was als Holland, zooals men dat meer populair dan nauwkeurig placht uit te drukken, ik kan niet precies aange ven, wanneer deze waarheid heeft onge houden te bestaan, maar in elk geval is al sinds geruimen tijd de werkelijkheid an ders. holland is, om in dezelfde terminolo gie te blijven, in de laatste tien jaren een der duurste landen van Europa geworden en ofschoon de levensstandaard ook in In- dié omhoog is gegaan, het was niet in de zelfde mate als in het moederland, en dus heeft al sinds lang wie in Nederland vijf honderd gulden per maand verteert in Indië geen duizend noodig. Toch moet men ook dit weer niet te boud beweren, want men moet oppassen om hier geen twee ongelijk soortige grootheden met elkaar te vergelij ken. Immers het leven in Nederland en in Indië is niet op dezelfde leest geschoeid en het hangt er nu maar van af hoeveel men in Indië aangekomen, zijn Hollandsche leest gaat uiteenschroeven. Ik zal trachten om dit door een voorbeeld te verduidelijken. De mijnheer van vijfhonderd in Nederland zal daarvan met vrouw en twee kinderen or dentelijk doch zuinig en rustig kunnen le ven, diezelfde mijnheer plus familie zal in Indië, laat ons zeggen, zevenhonderd en vijftig noodig hebben, aangenomen dat hij daar even rustig en zuinig blijft levèn. Maar dan zal hij of zijn vrouw hun situatie mis schien niet langer ordentelijk vinden! Zij zullen misschien vinden, dat zij niet naar het zoo warme en zoo vreemde land hadden behoeven te komen om daar zoo hard te werken, teneinde als resultaat te constatee- ren, dat zij er met heel veel overleg elke maand precies kunnen komen zonder één cent over te leggen. Zij, die in Holland eigenlijk geen luxe-behoeften hadden .of al met weinig tevreden waren, zij zullen in Indië misschien behoefte krijgen aan eenige compensaties voor wat het Indische leven hun doet missen of aan eenige aanvullingen die het Indische leven niet zoo zorgelijk en drukkend maar een beetje aangenamer ma ken. En wanneer de mijnheer van zeven honderd en vijftig na een poos honderd gul den verhooging krijgt, dan zal hij daarvan niet Nederlandsche Werkelijke Schuld gaan koopen of een spaarbankboekje, zooals hij in zulk geval zeker in Holland zou hebben gedaan, maar hij zal er zich zelf en de zij nen van doen profiteeren. Hij zal zijn vrouw die het op haar zenuwen krijgt, in een sado af en toe een taxi offreeren en zichzelf een uitgangetje* naar de sociëteit en zijn heele familie een bioscoopje, omdat ze toch eens iets moeten hebben, iets opbeurends dan eiken avond krekelzang en kikkergekwaak en vanwege de muskieten om negen uur naar bed! Zoo is het budget van de familie ongemerkt naar achthonderd en vijftig ge kropen en bij elke nieuwe verhooging, die naar wij zullen aannemen ook een verhoo ging in rang beteekent en een langer ver blijf in Indië, zijn de behoeften weer wat toegenomen en eischt de rang en stand een beetje meer comfort en vertoon. En zoo komt dan eens het oogenblik, dat de mijn heer van vijfhonderd in Holland er wél duizend noodig heeft in Indië! Het spreekt vanzelf, dat men het voor gaande alleen als typeering moet opvatten cn ook de cijfers als willekeurig genomen moet beschouwen. Om met volkomen juiste cijfers den Indischen levensstandaard te schetsen is ondoenlijk. In de eerste plaats zijn ook in Indië de prijzen aan schomme lingen, soms zeer aanzienlijke, onderhevig, zoodat mededelingen daaromtrent slechts voor een bepaalden tijd waarde zouden hebben, en vervolgens wordt onze levens standaard overal, maar zeker in Indië, niet slechts bepaald door buiten ons om vast gestelde prijzen doch ook door de indivi- dueele eischen die ieder van ons aan het leven stelt door de eischen, die onze rang of positie ons stellen. Toch zal ik eenige cijfers geven, die mis schien betrekkelijk tot eenig houvast kun nen dienen. Men dient hierbij te bedenken, dat de Europeesche maatschappij in Indië bij lange na niet die talrijke en groole ver schillen in maatschappelijken welstand kent, welke de Europeesche maatschappij in Europa eigen zijn. Men heeft in Indië geen groep van Europeesche paupers, men kent er niet den stand der Europeesche handwerkslieden, in het algemeen kan men onderscheiden drie groote groepen, de ambtenaren (de militairen daaronder be grepen), de middenstanders en de groep, die haar bestaan vindt in de handel en in dustrie. De groep der planters kan in dit verband, als levende onder geheel andere voorwaarden, buiten beschouwing blijven Al zal men vanzelfsprekend onder de drie eerstgenoemde groepen eveneens enorme verschillen in inkomsten vinden, men mag echter zeggen, dat bij de Indische verhou dingen, die ook eiken blanke in een schoone witte jas tot „meneer" maken, van een zeker minimum aan behoeften en dus ook van inkomen kan worden gesproken, dat als een algemeen minimum voor die Europei- nen in Indië mag worden beschouwd. En dan mag men aannemen, dat een jong- mensch, dat in de Indische stad moet leven in een pension of in een paviljoentje, met f 250 tot f 300 geen bokkesprongen zal kun nen maken, terwijl een jeugdig echtpaar met een inkomen lager dan f 450 in Jan Oost een harden dobber heeft. Huishuren zijn hoog. Voor een klein pa viljoen van twee of drie kamers betaalt men al gauw tusschen de zestig en de honderd gulden, voor een grooter paviljoen minstens honderd, voor Qen gewoon ordentelijk huis tusschen de honderd vijf en twintig en tweehonderd gulden, alles per maand. Bedienden kan men in Indië niet missen, het is volkomen uitgesloten, dat mevrouw zelf het werk zou doen. Het minste aantal is toch eigenlijk wel twee, een huisjongen en een baboe, maar woont men in een huis van gewone afmetingen en wil men daarin eenigszins behoorlijk bediend worden, dan zal er toch al spoedig een kokkie en een tuinjongen bij moeten komen. Een huis jongen verdient van twintig tot vijf en dertig gulden, een kokkie van twintig tot vijf en twintig, een baboe van vijftien tot vijf en twintig, een tuinjongen van tien tot twintig gulden. Wanneer men dus den scepter zwaait over een viertal bedienden, hetgeen waarlijk niet overdreven is, dan betaalt men maandelijks al spoedig tus schen de zeventig en tachtig gulden voor zijn bediening. Voor de keuken kan men veel en kan men weinig uitgeven. Weinig, indien men zich eiken dag bepaalt tot rijst en nog eens rijst, met nu en dan een vischje of een stukje vleesch.%Op deze wijze leven bijvo or beeld groote groepen onder de Indo-Euro- peesche bevolking ongelooflijk economisch. Maar een dergelijke zuinigheid en schriel heid ligt niet in onze Hollandsche lijn, en dat is naar ik geloof maar goed ook, want wie op zijn voedsel bespaart, betaalt ge woonlijk met zijn gezondheid en mijn per soonlijke ervaring is, dat een goede en voed zame tafel, gepaard met een flinken eetlust, ook in dc tropen tegen heel veel kwalen beveiligt. Ons gewone Hollandsche menu van soep, vleesch, groenten en aardappelen zal echter heel wat duurder uitkomen! Ook de transportmiddelen maken het leven in Indië duur, niet zoozeer door hun hooge tarieven, want die zijn voor wat be treft taxi's en inlandsche voertuigen laag, maar door de noodzakelijkheid om er zich bij bijna elke verplaatsing van te moeten bedienen. Iemand, die van het allerbeschei- denste voertuig, de sado, gebruik maakt, om zich van en naar zijn kantoor te laten rijden en in zulk een voertuig in den loop van den dag nog een of andere boodschap gaat doen. is per dag minstens een gulden of een daalder daaraan kwijt. Maar dit is dan ook het allerbescheidenste gebruik, in werkelijkheid geeft de Europeaan veel meer uit voor zijn transport en voor dat van de andere leden van zijn gezin. Wie het daar om eenigszins doen kan, schaft een auto aan, al is het een Ford. Dat geeft op den duur zeker besparing en veraangenaamt daarenboven het leven zoozeer, al ware het slechts om de koele avondriljes, die weer wat frissche lucht in de longen brengen, dat een eigen auto in Indië nauwelijks nog een luxe-liefhebberij kan worden genoemd. De Indische sociëteit is ook al weder duurder dan haar Hollandsche collega. De contributie varieert tusschen drie en zes rijksdaalders per maand. Schouwburgen, bioscoop, sportbeoefening, het is alles verre van goedkoop en het onvermijdelijke trans port komt daar altijd nog boven op. Wie deel wil nemen aan feestelijkheden in ho tel en sociëteit moet niet opzien tegen aan zienlijke extra-uitgaven. De door de groote warmte snel verwelkende kleedij der da mes houdt daarmee nauw verband. Indië is het land van het crediet. Onder de opmerkelijke dingen, die den nieuweling onder de palmen treffen, zal ook altijd zijn de omstandigheid, dal hem bijna overal als het ware het crediet wordt opgedrongen en hij althans een maand lang zijn contanten voor het grootste deel in zijn zak kan hou den. Indië is namelijk het land van den be roemden en beruchten bon! Bijna iedereen levert u bijna alles in ruil voor een klein papiertje, waarop ge uwe handteekening hebt gezet. Tn het hotel schrijft ge een bon. in uw club in dé benedenstad en in uw sociëteit schrijft ge een bon, voor de taxi van de verhuurderij schrijft ge een bon, in eiken winkel reikt de winkeljuffrouw u een bon en gaat er slechts na eenige aarzeling en zeer verbaasd toe over om uw contact geld te accepteeren. Uw Cliineesphe kruide nier levert u op den bon, uw sigaren, uw dranken, uw geneesmiddelen en nog dui zend andere dingen, ge koopt ze op den bon. Dit systeem heeft twee voordeelen. Het personeel, gewoonlijk inlandsch. dat niet vertrouwd genoeg of niet in slaat is om contant geld te manipuleeren. vlug en zon der fouten te verreken'en of af te rekenen, wordt hierdoor uitgeschakeld, en het is voor leverancier en klant gemakkelijker. Maar het is ook veel gevaarlijker, althans voor klanlen. die financieel niet al te vast in hun schoenen staan. Het bonsysteem heeft in Indië reeds heel wat slachtoffers gemaakt. Het is inderdaad zoo gemakkelijk en zoo verleidelijk om even een naam te krabbelen op een papiertje en dan in het bezit te komen van het begeerde artikel. Een beetje Indisch fatalisme en onverschil ligheid of zorgloosheid helnt dan al gauw mee tot de conclusie, dat het met de afre kening wel terecht zal komen of zoo'n vaart niet zal loonen. Nauwelijks is de eerste dag van dc vol gende maand aangekomen, daar draven reeds de diverse eeldloopers het erf op of het kantoor van den heer des huizes bin nen en presenteeren liassen bons. gele. roode groene, witte, van allerlei formaat en voor allerlei bedragen. En nu constateert de min of de vrouw, die in den loop van de maand een beetle al te 'nonchalant bun bons heb ben geschreven tot- hun schrikt, dat de to- talen van die bons schrikbarend Ineen vallen. het crediet bun over het hoofd is gegroeid eq zij slaan voor een meer of min der groot tekort. Dan worden er een paar loopers met een bundeltje bons weer terug gestuurd met de klassieke boodschap „lain boelan sadja", hetgeen zooveel zeggen wil als „kom de volgende maand maar terug". Door voorzichtigheid en zuinigheid kan men dan natuurlijk wel weer uit den brand ra ken, maar door nog wat meer nonchalance en zorgloosheid raken veel Indische men- schen er dan nog veel dieper in. Dan kan het gebeuren, lezer, en inderdaad het ge beurt. dat mevrouw haar avondjurken gaat afbetalen met vijf gulden in de maand vn haar satijnen schoentjes met een rijksdaal der, dat er na den tienden dag van de maand niet meer in de auto wordt gereden, omdat de benzine op is of een band ge sprongen, en wat het allerergste is, dal de Bombay-heer mevrouw opdringerig verzoekt om eens in zijn privé-kantoor naar haar rekening-courant te komen kijken of dat tusschen licht en donker de Arabische woe keraar de voorgalerij binnensluipt en haar na een poos weer verlaat met een accept in zijn klauwachtige handen. RECLAME. bereidt el he hu'SL/rouu/ de HEERLIJKSTE, MEEISDIJZEfi uon jaecinAru£ 'i v rvoOPMANj iciuwAaotn 9687 Wat vindt gij, huisvrouwen, uw grootste kruis? Zijn het de kapotte kousen, die zich, als een Bibelebonsche beTg stapelen in uw werkmand? Is het de waschdag? het eten bedenken? of de groote kamerbeurt? Neen ik weet het niet: geen van deze zware plichten zijn te rekenen tot een „kruis" daartoe behooren eerder de vlekken de steeds weerkeeretode nachtmerrie van elke huisvrouw want het morsen en vlekken maken is geen privilege der kinderen al leen; daaraan bezondigen de mannen zich ook en zélfs de huisvrouw faalt persoonlijk in dat opzicht! Gelukkig, dat goede geesten ons te hulp snellen en ons steeds weer kunstjes leeren om ons te bevrijden van dat kruis. Een groole fout, die veel huisvrouwen maken, is. dat zij steeds in de vuile vlek wrijven in plaats van de vlek als middel punt te nemen en steeds van dat middel punt af te wrijven naar alle richtingen. U kunt toch wel begrijpen, dat u, wanneer u steeds weer in de vlek zelf wrijft, zoo heen en weer, als de meeste huisvrouwen doen, dan voortdurend nieuw vuil in de om geving van de vlek brengt! Wanneer u dus een vlek moet verwijderen, neem dan een absoluut schoone doek en wrijf niet meer dan één maal met 't zelfde plekje van dien doek over de vlek; neem steeds weer een j schoone punt van den doek en wrijf straals gewijze over de vlek: naar boven, naar onderen, naar rechts, naar links, en zoo door naar alle richtingen tot de vlek verdwe nen is. Over het algemeen maken de dames de plekken ts nat; het gevolg is dan. dat de remedie nog erger is dan de kwaal, want in plaats van een klein donker vlekje krijgt u dan een groolen wazigen, maar duidelijk zichtbaren kring. U kunt dit echter voorko men door de natte stof met een drogen, witten doek te bedekken: dóór trekt dan het water in en van een kring is geen sprake. Deze methode is niet alleen toepasselijk op stoffen, doch ook op een matten vloerbekle ding e.d. Bovendien kunt u op deze manier heel gemakkelijk kraagjes en manchetten reini gen zonder dat de jurk er van lijdt. Als u inkt heeft gemorst, ga dan vooral niet zitten wrijven, doch haal gauw dun rood vloei, dat goed opzuigt en bedruk de vlek daarmee; dat vloeipapier trekt de inkt uit uw kleed; wannepr er eindelijk geen inkt meer op het vloei komt. wrijf dan met een doorgesneden citroen de rest van de vlek weg. Laatst kwam ik bij een jong huis vrouwtje, dat zuchtend en klagend ann een tafel zat. waarop een dozijn kleine zilveren kandelaartjes stonden. Zij had den vorigen avond een fuifje gehad met veel gasten en daarom haar kandelaartjes aangestoken en nu zaten ze alle dik onder het vet!! De stumper was bezig om met een mesje al dat gestolde kaarsvet af te krabben 1 Wat zagen die aardige dingetjes er triest uit! „Wil je dat afkrabben wel eens gauw laten?" riep ik. „Je krast het zilver en ver nielt de kaarsenstandaardjes totaal. Giet er eventjes kokend water over heen, dan is het vet zóó gesmolten en loopt er even snel if als het er óp drupte!" Dit is verreweg de beste methodedan heeft u geen enkel mesje of ander scherp voorwerp noodig en er bestaat geen kans, dat u uw zilver beschadigt. Het wordt nu weer kachellijd en toch. soms zijn er van die dagen, dat het te koud is zónder vuur en te warm mét. Zorg dan voor wat warmte aan de maaltijden e'n 's avonds, en houd midden op den dag uw vuurtje kalm. Een bijzonder zuinige wijze van stoken doet u met kolenpakketjes. Weet u wat dat zijn? Verzamel uw kolengruis en kleine stukjes cokes en anthraciet. Leg nu een dubbelgevouwen courant op den grond en stapel daar wat van die kolen- restantjes op. Maak den kolenhoop niet grooter dan drie' c.M. hoog, bij drie k zes c.M. lang. Vouw uw papier hier over heen; sla de uiteinden naar binnen, maak er een keurig pakje van, bind er een klein stukje touw om en leg nu eenige van deze pak ketjes op het vuur. Druk ze goed neer, zoo dat ze' in de gloeiende asch liggen; wanneer u er nu verder niets aan doet, zal het gruis langzaam en geleidelijk verbranden, zoodat u voor weinig geld uw vuurtje uren aan kunt houden. Moet het weer opvlammen, dan pookt u even het pakje los en gooit er versche anthraciet of andere kolen op en u heeft het klaar. „Heb jij daar ook zoo'n last van," vroeg iemand mij, dat je gordijnen zoo vnil wor den; dat komt door.den wintertijd! Het is nu al vóór het eten donker en dan zijn de kinderen altijd bereid om mij te helpen sluiten maar kinderhandjesenfin! daar weet je alles vanl Ze trekken gauw gauw zoo'n gordijn dicht en in minder dan geen tijd zijn de gordijnranden groezcl!" „O. daar weet ik best een middeltje tegen: neem een rieten of bamboe-slokje, overlrek een uiteinde met e<en lapje fluweel, zoodat het net een schildersstokje wordt met een dop op de punt. en schuif daarmee 's mor gens en 's avonds je gordijn he'en en weer. De snoek (Esox Lucius) wordt aangetrof fen in onze stroomende of staande zoete wateren, ook in half-brakwater, tot zelfs in de kleinste slootjes, ongeacht den aard van den bodem: veen-, modder- of zand grond is hem even lief. De snoek is een geweldenaar, een felle roover en niet ten onrechte noemt prof. Schlegel hem den „haai der zoete wateren." Zijn lichaams bouw Vijst op pijlsnelle, verrassende bewe gingen door de lengte van den romp waar- i au de hoogte, overal van ongeveer gelijke' afmeting, süechts één zevende deel be draagt. der geheele lengte van den visch. De schubben zijn naar verhouding van de lichaamslengte zeer klein, evenals de staart, maar de staartvin is groot, en diep gevorkt. Merkwaardig is de mondvorming, want de onderkaak steekt aanmerkelijk vooruit onder de 'bovenkaak. De mond is tot de oogen gespleten en als het ware bezaaid met tallooze kleine scherpe tand jes, terwijl de onderkaak bewapend is met groote, stevige, scherpgepunte tanden, een geducht wapen, ook door den snoekhenge laar, wiens vingers soms de sporen dragen van een flinken knauw, met omzichtigheid ontzien! De kleur van den snoek is onbe stemd olijf bruinmet groen- en geelachtige vlekken gemarmerd, terwijl de onderdeden in wit overgaan. Overigens vertoont de snoek een gToote variatie in teekening en kleur ten opzichte van het eene exemplaar in vergelijking met het andere. De water soort speelt hier een voorname rol- rivier en meersnoek zijn blanker van tint dan poldersnoek. Snoeken kunnen een zéér hoogen ouderdom bereiken Men spreekt en leest van honderdjarige grijsaards, die een gewicht kunnen bereiken van 40 tot 50 pond en zwaarder nog. Deze eerbiedwaard dige knapen vertoon en dan soms op den harden schedel een plantaardige- groei, waarom de volksmond hen doopt met den karakteristieken naam „Mossnoeken." De snoek is een onverbeterlijke „alver- slinderBehalve allerlei visschen, waar bij hij zijn eigen familie allerminst ver smaadt (menigmaal zagen wij op onze hengeltochten snoeken van 8 pond, zelfs kleinere nog, met een familielid van 4 pond dwars in den bekverorbert de roover ook kikvorschen, muizen, ratten, jonge eendjes en stort zich pijlsnel op alles wat beweegt. Men onderscheidt: „sta-ndsnoeken" of „liggers" en „jaagsnoeken", kortweg „jagers" genoemd. De „liggers" huizen graag in weteringen of vaarten met knot wilgen en andeT boom- of struikgewas langs de oevers beplant. Zij liggen dan muisstil verscholen onder de holle walkanten tus schen de boomwortels, loerend op voorbij- zwemmende scholen of argelooze entkelinr gen, om dan plotseling met een ruk voor uit. te schieten en een vette voorn, bied of baars tusschen de scherpe tanden te grij pen. De „liggers" bejagen hun eigen ter rein en keeren steeds terug naar hun standplaats, waarvoor zij vaak ook met voorkeur kruispunten van wetering en sloot uitzoeken. Zij zijn meer gedrongen van bouw, zwaarder meestal en korter van lengte dan de „jagers". Deze laatsten jagen willekeurig door wetering en plas, zijn rusteloozer in hun evoluties-, langeT ge trokken van lichaamsbouw en beduidend magerder dan de „liggers." In ons land wordt de snoek onverpoosd belaagd, zóó herig zelfs, dat de Visscherij- wet heeft moeten ingrijpen. De eerste maatregel bestond in het verhoogen van de maat, op welke snoek gevangen mag worden. Hierop volgde de sluiting van sommige wateren voor deD snoekhengel, teneinde de soort die in aantal de laatste jaren sterk terugliep, in stand te houden. Nog niet tevreden over de resultaten, bracht de wet den geplaagden hengelaar de felbestreden verhooging der maat van het aasvischje. Intusschen gebiedt de onpartij. digheid te erkennen dat niet de snoekhen gel alléén tot zondebok verlaagd mag wor den. Mèt de water-vervuiling en het ver bijsterend toegenomen verkeer- te-water, heeft de vaak lil te intensief doorgevoerde jacht op den snoek door middel van de bedrijfs-schakels en -zegens ongetwijfeld ruimschoots haar deel in den achteruit gang der snoekenbevolking. De snoekhengelaar bediende zich van een langen, sterken hengel, op gelijke af standen voorzien van opstaande koperen ringetjes of oogjes, waardoor hij zijn ster ke lijn haalt tot aan het handvat, uiteinde van den hengel. D&dr wordt de lijn gewon den op een houten of koperen „rol" tot eta lengte van minstens 6 Meter, met dien verstande dat de lijn in totaal minstens 16 Meter lang moet zijn5 Meter voor den opslag die op het water rust, 5 Meter door de koperen ringetjes of oogjes en 6 Meter op de rol gewonden. De rol is zoo danig geconstrueerd, dat zij bij het aan bijten van den snoek afloopt, zoodat de lijn door de oogjes glijdt en lang „gevierd" kan worden om den snoek gelegenheid te geven met het aas „weg te loopen", zonder dat hij door het aanvoelen van den haak wordt afgeschrikt en dan allicht het aas vischje zal loslaten. Dobber en drijvers mogen niet van èJ te kolossale afmeting zijn men bedenke dat de 6noek mèt zijn buit óók het complex van kettinkje, lijns dobber en drijvers naar onderen sleept„ zoodat 't geraden is den tegenstand naet noodeloos te verzwaren. Als haak neme men lriefst dreghaken van middelgrootte. De z.g.n. fleuihaak (tweevoudig) raakt allengs meer en meer in onbruik. Men be- vestigc den haak aan een eind koper draad, liever nog aan een metalen of kope. ren kettinkje en verbinde dit laatste met de lijn door middel van een „warteltje", waardoor het kettinkje met haak en aas- viscli vrij kan ronddraaien bij het zwemmen van het aas. Boven het „warteltje", dus bij het begin van de lijn, plaatse men een «tukje lood om de aasvisch te beletten voortdurend aan de oppervlakte van het water te blijven zwemmen. Naar onze ondervinding kieze men als aasvisch liefst, blei, voorn en grondel. Van aanvang October tot en met Februari loopt de door deD snoekhengelaar uitverkoren, snoek tijd, eerstens omdat wetering en sloot dan grootendeels „geschoond" zijn, d.w.z. ontdaan en gezuiverd van overtollige wa terplanten en kroos die maar al te va-ak j lijn, dobber of haak doeD vastraken in den plantengroei! onder den waterspiegel, twee dons omdat in die maanden (vooral van. October tot en met December) de snoek, van honger wild, gruizig jaagt achter het watervolkje. De diepte waarop de aasvisch dient te zwemmon, varieert met de diepte van 't hengelterrein. Het verdient aanbe veling met het peilloodje vooraf de diepte te peilen. De snoek loeit met de oogen steeds in opwaartsche richting en schiet meestal naar J?oven uit om zijn prooi te bemachtigen. In die groote aquaria der Dierentuinen ziet men dan ook steeds op het uur der voedering het levend aas-voed- sel pijlsnel naar den bodem duiken om ónder de snoeken te gei aken. Men hengele dus hoogstens op één derde van de totaal diepte, gemeten van oppervlak tot bodem. Tbr dege bewapend, als bovenomschre ven, staat dan de snoeker aan den oever, gereed om zijn geluk te beproeven .Hij heeft de aasvisch aan den haak bevestigd (door een der neusgaten of onder de rug vin door) en zwiert nu zijn lijn te water. Dit kan hij zonder stoornis minder behoed zaam doen dan b.v. bij het baaTzen, omdat juist op het geluid van den plomp de roo ver, die in de buurt op den loer ligt, op merkzaam wordt en eerder zal bespeuren dat er voor hem wat te bikken valt. Nu wacht de hengelaar zijn tijd af... daar ^phiet de dobber omlaag de snoek heeft het vischje gegrepen! Thans moet des enoekers kunde blijken. Slaat hij onmid dellijk aan, tien tegen één dat hij zijn kans verspeelt, want de snoek grijpt de aasvisch in het midden van den romp om onder hei „wegloopen" zijn prooi een on deelbaar oogenblik los te laten en dan weer opnieuw te grijpen, maar thans bij den kop, waDt alle roofvisschen zonder uitzondering, slikken hun prooi naar bin nen, met den kop vooruit. De snoek moet dus tijd hebben om de aasvisch te verwer ken, al is met geen mogelijkheid het juiste moment te bepalen waarop het aas met den haak voldoende ver in den snoekenbek is verdwenen om raet zekerheid het mon ster te kunnen, vastslaan. Geef dus hengel en lijn ruim mee of, gebruikt gij de rol, laat ruim de lijn door de koperen oogjes vieren en loop mee met de zwemrichting van den snoek. Ziet gij dat de drijvers lang ODder water blnven of zich voortbe wegen met korte rukjes op het slikken van den roover, haal dan behoedzaam de lijn langs den hengel strak aan, wacht nog een oogenblik en dè,n... sla kort en krachtig vast, maar vooral „tegen den keer in"I Zwemt de snoek met hef. aa-s dus in recht- eche richting, sla dan vast naar links en omgekeerd. Nü begint de strijd! Ge weldig rukt en trekt de booswicht, hij wil loa van den haak, hij wil niet naar de oppervlakte! Laat hem worstelen, blijf kalm, maar houd vooral de lijn strakDe kundige snoeker weet dat de strijd soms hevig maai bijna altijd kort is. Sneller dan men denken zou wordt de snoek stnjden6- moe, geeft hij allengs op, totdat de witte buik onder water begint te schemeren als teeken dat de tegenstand gebroken is. Van (lat oogenblik af is de geweldenaar ge knot en kan de snoeker zijn buit als een lam binnenpalmen. Kleine exemplaren zijn soms wilder in hun tegenstribbelen dan groote, die vaak ook bh het aanbijten de aasvisch rustiger „mee naar onderen ne men." Het 6noekhengelen eischt kalm overleg, geduld bij het kiezen vnn het juiste mo ment om vast te slaan en een zekere „flair" om snel te beseffen wèlko strijd wijze de roover Wil toepassen bij zijn gril lig uitschieten in verschillen Je richtingen. Hengel niet te lang met dezelfde aasvisch hoe fleuriger deze rondzwemt des te on- weerstaanbaardei prikkelt hij den snoek tot toehappen Zorg er voor de aasrisch- jes in de aaskit geregeld door vorseh water te verfrisschen. Wanneer gij dan uw weer tje uitzoekt met afwisselende bewolking, vooral niet vee! zon, liefst buiig bij Linke bries, dan zult gr- den vermoetenden marsch langs de oevers onzer vaderland- 6che weteringen en vaarten loven: ZwarLr kan soms de snoekzak orr. deD schouder hangen 1 P. E. F.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1927 | | pagina 13