68ste Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 15 October 1927
Vierde Blad No. 20732
INDISCHE KRONIEK.
KOOPMANS'""»""' BAKMEEL
VOOR DE HUISVROUW.
De Snoek en de Hengelaar.
door D. BAUDUIN.
De levens-standaard.
Een paar cijiers. Het
bon-systeem. Gemak
kelijk maar Woeker
Vroeger gold als axioma, dat Indië twee
maal zoo duur was als Holland, zooals men
dat meer populair dan nauwkeurig placht
uit te drukken, ik kan niet precies aange
ven, wanneer deze waarheid heeft onge
houden te bestaan, maar in elk geval is al
sinds geruimen tijd de werkelijkheid an
ders. holland is, om in dezelfde terminolo
gie te blijven, in de laatste tien jaren een
der duurste landen van Europa geworden
en ofschoon de levensstandaard ook in In-
dié omhoog is gegaan, het was niet in de
zelfde mate als in het moederland, en dus
heeft al sinds lang wie in Nederland vijf
honderd gulden per maand verteert in Indië
geen duizend noodig. Toch moet men ook
dit weer niet te boud beweren, want men
moet oppassen om hier geen twee ongelijk
soortige grootheden met elkaar te vergelij
ken. Immers het leven in Nederland en in
Indië is niet op dezelfde leest geschoeid en
het hangt er nu maar van af hoeveel men
in Indië aangekomen, zijn Hollandsche leest
gaat uiteenschroeven. Ik zal trachten om
dit door een voorbeeld te verduidelijken. De
mijnheer van vijfhonderd in Nederland zal
daarvan met vrouw en twee kinderen or
dentelijk doch zuinig en rustig kunnen le
ven, diezelfde mijnheer plus familie zal in
Indië, laat ons zeggen, zevenhonderd en
vijftig noodig hebben, aangenomen dat hij
daar even rustig en zuinig blijft levèn. Maar
dan zal hij of zijn vrouw hun situatie mis
schien niet langer ordentelijk vinden! Zij
zullen misschien vinden, dat zij niet naar
het zoo warme en zoo vreemde land hadden
behoeven te komen om daar zoo hard te
werken, teneinde als resultaat te constatee-
ren, dat zij er met heel veel overleg elke
maand precies kunnen komen zonder één
cent over te leggen. Zij, die in Holland
eigenlijk geen luxe-behoeften hadden .of al
met weinig tevreden waren, zij zullen in
Indië misschien behoefte krijgen aan eenige
compensaties voor wat het Indische leven
hun doet missen of aan eenige aanvullingen
die het Indische leven niet zoo zorgelijk en
drukkend maar een beetje aangenamer ma
ken. En wanneer de mijnheer van zeven
honderd en vijftig na een poos honderd gul
den verhooging krijgt, dan zal hij daarvan
niet Nederlandsche Werkelijke Schuld gaan
koopen of een spaarbankboekje, zooals hij
in zulk geval zeker in Holland zou hebben
gedaan, maar hij zal er zich zelf en de zij
nen van doen profiteeren. Hij zal zijn vrouw
die het op haar zenuwen krijgt, in een sado
af en toe een taxi offreeren en zichzelf een
uitgangetje* naar de sociëteit en zijn heele
familie een bioscoopje, omdat ze toch eens
iets moeten hebben, iets opbeurends dan
eiken avond krekelzang en kikkergekwaak
en vanwege de muskieten om negen uur
naar bed! Zoo is het budget van de familie
ongemerkt naar achthonderd en vijftig ge
kropen en bij elke nieuwe verhooging, die
naar wij zullen aannemen ook een verhoo
ging in rang beteekent en een langer ver
blijf in Indië, zijn de behoeften weer wat
toegenomen en eischt de rang en stand een
beetje meer comfort en vertoon. En zoo
komt dan eens het oogenblik, dat de mijn
heer van vijfhonderd in Holland er wél
duizend noodig heeft in Indië!
Het spreekt vanzelf, dat men het voor
gaande alleen als typeering moet opvatten
cn ook de cijfers als willekeurig genomen
moet beschouwen. Om met volkomen juiste
cijfers den Indischen levensstandaard te
schetsen is ondoenlijk. In de eerste plaats
zijn ook in Indië de prijzen aan schomme
lingen, soms zeer aanzienlijke, onderhevig,
zoodat mededelingen daaromtrent slechts
voor een bepaalden tijd waarde zouden
hebben, en vervolgens wordt onze levens
standaard overal, maar zeker in Indië, niet
slechts bepaald door buiten ons om vast
gestelde prijzen doch ook door de indivi-
dueele eischen die ieder van ons aan het
leven stelt door de eischen, die onze rang
of positie ons stellen.
Toch zal ik eenige cijfers geven, die mis
schien betrekkelijk tot eenig houvast kun
nen dienen. Men dient hierbij te bedenken,
dat de Europeesche maatschappij in Indië
bij lange na niet die talrijke en groole ver
schillen in maatschappelijken welstand
kent, welke de Europeesche maatschappij
in Europa eigen zijn. Men heeft in Indië
geen groep van Europeesche paupers, men
kent er niet den stand der Europeesche
handwerkslieden, in het algemeen kan men
onderscheiden drie groote groepen, de
ambtenaren (de militairen daaronder be
grepen), de middenstanders en de groep, die
haar bestaan vindt in de handel en in
dustrie. De groep der planters kan in dit
verband, als levende onder geheel andere
voorwaarden, buiten beschouwing blijven
Al zal men vanzelfsprekend onder de drie
eerstgenoemde groepen eveneens enorme
verschillen in inkomsten vinden, men mag
echter zeggen, dat bij de Indische verhou
dingen, die ook eiken blanke in een schoone
witte jas tot „meneer" maken, van een
zeker minimum aan behoeften en dus ook
van inkomen kan worden gesproken, dat als
een algemeen minimum voor die Europei-
nen in Indië mag worden beschouwd. En
dan mag men aannemen, dat een jong-
mensch, dat in de Indische stad moet leven
in een pension of in een paviljoentje, met
f 250 tot f 300 geen bokkesprongen zal kun
nen maken, terwijl een jeugdig echtpaar
met een inkomen lager dan f 450 in Jan
Oost een harden dobber heeft.
Huishuren zijn hoog. Voor een klein pa
viljoen van twee of drie kamers betaalt men
al gauw tusschen de zestig en de honderd
gulden, voor een grooter paviljoen minstens
honderd, voor Qen gewoon ordentelijk huis
tusschen de honderd vijf en twintig en
tweehonderd gulden, alles per maand.
Bedienden kan men in Indië niet missen,
het is volkomen uitgesloten, dat mevrouw
zelf het werk zou doen. Het minste aantal
is toch eigenlijk wel twee, een huisjongen
en een baboe, maar woont men in een huis
van gewone afmetingen en wil men daarin
eenigszins behoorlijk bediend worden, dan
zal er toch al spoedig een kokkie en een
tuinjongen bij moeten komen. Een huis
jongen verdient van twintig tot vijf en
dertig gulden, een kokkie van twintig tot
vijf en twintig, een baboe van vijftien tot
vijf en twintig, een tuinjongen van tien tot
twintig gulden. Wanneer men dus den
scepter zwaait over een viertal bedienden,
hetgeen waarlijk niet overdreven is, dan
betaalt men maandelijks al spoedig tus
schen de zeventig en tachtig gulden voor
zijn bediening.
Voor de keuken kan men veel en kan
men weinig uitgeven. Weinig, indien men
zich eiken dag bepaalt tot rijst en nog eens
rijst, met nu en dan een vischje of een
stukje vleesch.%Op deze wijze leven bijvo or
beeld groote groepen onder de Indo-Euro-
peesche bevolking ongelooflijk economisch.
Maar een dergelijke zuinigheid en schriel
heid ligt niet in onze Hollandsche lijn, en
dat is naar ik geloof maar goed ook, want
wie op zijn voedsel bespaart, betaalt ge
woonlijk met zijn gezondheid en mijn per
soonlijke ervaring is, dat een goede en voed
zame tafel, gepaard met een flinken eetlust,
ook in dc tropen tegen heel veel kwalen
beveiligt. Ons gewone Hollandsche menu
van soep, vleesch, groenten en aardappelen
zal echter heel wat duurder uitkomen!
Ook de transportmiddelen maken het
leven in Indië duur, niet zoozeer door hun
hooge tarieven, want die zijn voor wat be
treft taxi's en inlandsche voertuigen laag,
maar door de noodzakelijkheid om er zich
bij bijna elke verplaatsing van te moeten
bedienen. Iemand, die van het allerbeschei-
denste voertuig, de sado, gebruik maakt,
om zich van en naar zijn kantoor te laten
rijden en in zulk een voertuig in den loop
van den dag nog een of andere boodschap
gaat doen. is per dag minstens een gulden
of een daalder daaraan kwijt. Maar dit is
dan ook het allerbescheidenste gebruik, in
werkelijkheid geeft de Europeaan veel meer
uit voor zijn transport en voor dat van de
andere leden van zijn gezin. Wie het daar
om eenigszins doen kan, schaft een auto
aan, al is het een Ford. Dat geeft op den
duur zeker besparing en veraangenaamt
daarenboven het leven zoozeer, al ware het
slechts om de koele avondriljes, die weer
wat frissche lucht in de longen brengen,
dat een eigen auto in Indië nauwelijks nog
een luxe-liefhebberij kan worden genoemd.
De Indische sociëteit is ook al weder
duurder dan haar Hollandsche collega. De
contributie varieert tusschen drie en zes
rijksdaalders per maand. Schouwburgen,
bioscoop, sportbeoefening, het is alles verre
van goedkoop en het onvermijdelijke trans
port komt daar altijd nog boven op. Wie
deel wil nemen aan feestelijkheden in ho
tel en sociëteit moet niet opzien tegen aan
zienlijke extra-uitgaven. De door de groote
warmte snel verwelkende kleedij der da
mes houdt daarmee nauw verband.
Indië is het land van het crediet. Onder
de opmerkelijke dingen, die den nieuweling
onder de palmen treffen, zal ook altijd zijn
de omstandigheid, dal hem bijna overal als
het ware het crediet wordt opgedrongen en
hij althans een maand lang zijn contanten
voor het grootste deel in zijn zak kan hou
den. Indië is namelijk het land van den be
roemden en beruchten bon! Bijna iedereen
levert u bijna alles in ruil voor een klein
papiertje, waarop ge uwe handteekening
hebt gezet. Tn het hotel schrijft ge een bon.
in uw club in dé benedenstad en in uw
sociëteit schrijft ge een bon, voor de taxi
van de verhuurderij schrijft ge een bon, in
eiken winkel reikt de winkeljuffrouw u een
bon en gaat er slechts na eenige aarzeling
en zeer verbaasd toe over om uw contact
geld te accepteeren. Uw Cliineesphe kruide
nier levert u op den bon, uw sigaren, uw
dranken, uw geneesmiddelen en nog dui
zend andere dingen, ge koopt ze op den bon.
Dit systeem heeft twee voordeelen. Het
personeel, gewoonlijk inlandsch. dat niet
vertrouwd genoeg of niet in slaat is om
contant geld te manipuleeren. vlug en zon
der fouten te verreken'en of af te rekenen,
wordt hierdoor uitgeschakeld, en het is voor
leverancier en klant gemakkelijker.
Maar het is ook veel gevaarlijker, althans
voor klanlen. die financieel niet al te vast
in hun schoenen staan. Het bonsysteem
heeft in Indië reeds heel wat slachtoffers
gemaakt. Het is inderdaad zoo gemakkelijk
en zoo verleidelijk om even een naam te
krabbelen op een papiertje en dan in het
bezit te komen van het begeerde artikel.
Een beetje Indisch fatalisme en onverschil
ligheid of zorgloosheid helnt dan al gauw
mee tot de conclusie, dat het met de afre
kening wel terecht zal komen of zoo'n vaart
niet zal loonen.
Nauwelijks is de eerste dag van dc vol
gende maand aangekomen, daar draven
reeds de diverse eeldloopers het erf op of
het kantoor van den heer des huizes bin
nen en presenteeren liassen bons. gele. roode
groene, witte, van allerlei formaat en voor
allerlei bedragen. En nu constateert de min
of de vrouw, die in den loop van de maand
een beetle al te 'nonchalant bun bons heb
ben geschreven tot- hun schrikt, dat de to-
talen van die bons schrikbarend Ineen
vallen. het crediet bun over het hoofd is
gegroeid eq zij slaan voor een meer of min
der groot tekort. Dan worden er een paar
loopers met een bundeltje bons weer terug
gestuurd met de klassieke boodschap „lain
boelan sadja", hetgeen zooveel zeggen wil
als „kom de volgende maand maar terug".
Door voorzichtigheid en zuinigheid kan men
dan natuurlijk wel weer uit den brand ra
ken, maar door nog wat meer nonchalance
en zorgloosheid raken veel Indische men-
schen er dan nog veel dieper in. Dan kan
het gebeuren, lezer, en inderdaad het ge
beurt. dat mevrouw haar avondjurken gaat
afbetalen met vijf gulden in de maand vn
haar satijnen schoentjes met een rijksdaal
der, dat er na den tienden dag van de
maand niet meer in de auto wordt gereden,
omdat de benzine op is of een band ge
sprongen, en wat het allerergste is, dal de
Bombay-heer mevrouw opdringerig verzoekt
om eens in zijn privé-kantoor naar haar
rekening-courant te komen kijken of dat
tusschen licht en donker de Arabische woe
keraar de voorgalerij binnensluipt en haar
na een poos weer verlaat met een accept in
zijn klauwachtige handen.
RECLAME.
bereidt el he
hu'SL/rouu/ de
HEERLIJKSTE,
MEEISDIJZEfi
uon
jaecinAru£ 'i v rvoOPMANj
iciuwAaotn
9687
Wat vindt gij, huisvrouwen, uw grootste
kruis? Zijn het de kapotte kousen, die zich,
als een Bibelebonsche beTg stapelen in uw
werkmand? Is het de waschdag? het eten
bedenken? of de groote kamerbeurt? Neen
ik weet het niet: geen van deze zware
plichten zijn te rekenen tot een „kruis"
daartoe behooren eerder de vlekken de
steeds weerkeeretode nachtmerrie van elke
huisvrouw want het morsen en vlekken
maken is geen privilege der kinderen al
leen; daaraan bezondigen de mannen zich
ook en zélfs de huisvrouw faalt persoonlijk
in dat opzicht!
Gelukkig, dat goede geesten ons te hulp
snellen en ons steeds weer kunstjes leeren
om ons te bevrijden van dat kruis.
Een groole fout, die veel huisvrouwen
maken, is. dat zij steeds in de vuile vlek
wrijven in plaats van de vlek als middel
punt te nemen en steeds van dat middel
punt af te wrijven naar alle richtingen.
U kunt toch wel begrijpen, dat u, wanneer
u steeds weer in de vlek zelf wrijft, zoo
heen en weer, als de meeste huisvrouwen
doen, dan voortdurend nieuw vuil in de om
geving van de vlek brengt! Wanneer u dus
een vlek moet verwijderen, neem dan een
absoluut schoone doek en wrijf niet meer
dan één maal met 't zelfde plekje van dien
doek over de vlek; neem steeds weer een
j schoone punt van den doek en wrijf straals
gewijze over de vlek: naar boven, naar
onderen, naar rechts, naar links, en zoo door
naar alle richtingen tot de vlek verdwe
nen is.
Over het algemeen maken de dames de
plekken ts nat; het gevolg is dan. dat de
remedie nog erger is dan de kwaal, want
in plaats van een klein donker vlekje krijgt
u dan een groolen wazigen, maar duidelijk
zichtbaren kring. U kunt dit echter voorko
men door de natte stof met een drogen,
witten doek te bedekken: dóór trekt dan het
water in en van een kring is geen sprake.
Deze methode is niet alleen toepasselijk op
stoffen, doch ook op een matten vloerbekle
ding e.d.
Bovendien kunt u op deze manier heel
gemakkelijk kraagjes en manchetten reini
gen zonder dat de jurk er van lijdt.
Als u inkt heeft gemorst, ga dan vooral
niet zitten wrijven, doch haal gauw dun
rood vloei, dat goed opzuigt en bedruk de vlek
daarmee; dat vloeipapier trekt de inkt uit
uw kleed; wannepr er eindelijk geen inkt
meer op het vloei komt. wrijf dan met een
doorgesneden citroen de rest van de vlek
weg.
Laatst kwam ik bij een jong huis
vrouwtje, dat zuchtend en klagend ann een
tafel zat. waarop een dozijn kleine zilveren
kandelaartjes stonden. Zij had den vorigen
avond een fuifje gehad met veel gasten en
daarom haar kandelaartjes aangestoken en
nu zaten ze alle dik onder het vet!! De
stumper was bezig om met een mesje al dat
gestolde kaarsvet af te krabben 1 Wat
zagen die aardige dingetjes er triest uit!
„Wil je dat afkrabben wel eens gauw
laten?" riep ik. „Je krast het zilver en ver
nielt de kaarsenstandaardjes totaal. Giet er
eventjes kokend water over heen, dan is
het vet zóó gesmolten en loopt er even snel
if als het er óp drupte!"
Dit is verreweg de beste methodedan
heeft u geen enkel mesje of ander scherp
voorwerp noodig en er bestaat geen kans,
dat u uw zilver beschadigt.
Het wordt nu weer kachellijd en toch.
soms zijn er van die dagen, dat het te koud
is zónder vuur en te warm mét. Zorg dan
voor wat warmte aan de maaltijden e'n
's avonds, en houd midden op den dag uw
vuurtje kalm. Een bijzonder zuinige wijze
van stoken doet u met kolenpakketjes. Weet
u wat dat zijn? Verzamel uw kolengruis
en kleine stukjes cokes en anthraciet. Leg
nu een dubbelgevouwen courant op den
grond en stapel daar wat van die kolen-
restantjes op. Maak den kolenhoop niet
grooter dan drie' c.M. hoog, bij drie k zes
c.M. lang. Vouw uw papier hier over heen;
sla de uiteinden naar binnen, maak er een
keurig pakje van, bind er een klein stukje
touw om en leg nu eenige van deze pak
ketjes op het vuur. Druk ze goed neer, zoo
dat ze' in de gloeiende asch liggen; wanneer
u er nu verder niets aan doet, zal het gruis
langzaam en geleidelijk verbranden, zoodat
u voor weinig geld uw vuurtje uren aan
kunt houden. Moet het weer opvlammen,
dan pookt u even het pakje los en gooit er
versche anthraciet of andere kolen op en u
heeft het klaar.
„Heb jij daar ook zoo'n last van," vroeg
iemand mij, dat je gordijnen zoo vnil wor
den; dat komt door.den wintertijd! Het is
nu al vóór het eten donker en dan zijn de
kinderen altijd bereid om mij te helpen
sluiten maar kinderhandjesenfin!
daar weet je alles vanl Ze trekken gauw
gauw zoo'n gordijn dicht en in minder dan
geen tijd zijn de gordijnranden groezcl!"
„O. daar weet ik best een middeltje tegen:
neem een rieten of bamboe-slokje, overlrek
een uiteinde met e<en lapje fluweel, zoodat
het net een schildersstokje wordt met een
dop op de punt. en schuif daarmee 's mor
gens en 's avonds je gordijn he'en en weer.
De snoek (Esox Lucius) wordt aangetrof
fen in onze stroomende of staande zoete
wateren, ook in half-brakwater, tot zelfs
in de kleinste slootjes, ongeacht den aard
van den bodem: veen-, modder- of zand
grond is hem even lief. De snoek is een
geweldenaar, een felle roover en niet ten
onrechte noemt prof. Schlegel hem den
„haai der zoete wateren." Zijn lichaams
bouw Vijst op pijlsnelle, verrassende bewe
gingen door de lengte van den romp waar-
i au de hoogte, overal van ongeveer gelijke'
afmeting, süechts één zevende deel be
draagt. der geheele lengte van den visch.
De schubben zijn naar verhouding van de
lichaamslengte zeer klein, evenals de
staart, maar de staartvin is groot, en diep
gevorkt. Merkwaardig is de mondvorming,
want de onderkaak steekt aanmerkelijk
vooruit onder de 'bovenkaak. De mond is
tot de oogen gespleten en als het ware
bezaaid met tallooze kleine scherpe tand
jes, terwijl de onderkaak bewapend is met
groote, stevige, scherpgepunte tanden, een
geducht wapen, ook door den snoekhenge
laar, wiens vingers soms de sporen dragen
van een flinken knauw, met omzichtigheid
ontzien! De kleur van den snoek is onbe
stemd olijf bruinmet groen- en geelachtige
vlekken gemarmerd, terwijl de onderdeden
in wit overgaan. Overigens vertoont de
snoek een gToote variatie in teekening en
kleur ten opzichte van het eene exemplaar
in vergelijking met het andere. De water
soort speelt hier een voorname rol- rivier
en meersnoek zijn blanker van tint dan
poldersnoek. Snoeken kunnen een zéér
hoogen ouderdom bereiken Men spreekt en
leest van honderdjarige grijsaards, die een
gewicht kunnen bereiken van 40 tot 50
pond en zwaarder nog. Deze eerbiedwaard
dige knapen vertoon en dan soms op den
harden schedel een plantaardige- groei,
waarom de volksmond hen doopt met den
karakteristieken naam „Mossnoeken."
De snoek is een onverbeterlijke „alver-
slinderBehalve allerlei visschen, waar
bij hij zijn eigen familie allerminst ver
smaadt (menigmaal zagen wij op onze
hengeltochten snoeken van 8 pond, zelfs
kleinere nog, met een familielid van 4 pond
dwars in den bekverorbert de roover
ook kikvorschen, muizen, ratten, jonge
eendjes en stort zich pijlsnel op alles wat
beweegt.
Men onderscheidt: „sta-ndsnoeken" of
„liggers" en „jaagsnoeken", kortweg
„jagers" genoemd. De „liggers" huizen
graag in weteringen of vaarten met knot
wilgen en andeT boom- of struikgewas langs
de oevers beplant. Zij liggen dan muisstil
verscholen onder de holle walkanten tus
schen de boomwortels, loerend op voorbij-
zwemmende scholen of argelooze entkelinr
gen, om dan plotseling met een ruk voor
uit. te schieten en een vette voorn, bied of
baars tusschen de scherpe tanden te grij
pen. De „liggers" bejagen hun eigen ter
rein en keeren steeds terug naar hun
standplaats, waarvoor zij vaak ook met
voorkeur kruispunten van wetering en sloot
uitzoeken. Zij zijn meer gedrongen van
bouw, zwaarder meestal en korter van
lengte dan de „jagers". Deze laatsten
jagen willekeurig door wetering en plas,
zijn rusteloozer in hun evoluties-, langeT ge
trokken van lichaamsbouw en beduidend
magerder dan de „liggers."
In ons land wordt de snoek onverpoosd
belaagd, zóó herig zelfs, dat de Visscherij-
wet heeft moeten ingrijpen. De eerste
maatregel bestond in het verhoogen van
de maat, op welke snoek gevangen mag
worden. Hierop volgde de sluiting van
sommige wateren voor deD snoekhengel,
teneinde de soort die in aantal de laatste
jaren sterk terugliep, in stand te houden.
Nog niet tevreden over de resultaten,
bracht de wet den geplaagden hengelaar de
felbestreden verhooging der maat van het
aasvischje. Intusschen gebiedt de onpartij.
digheid te erkennen dat niet de snoekhen
gel alléén tot zondebok verlaagd mag wor
den. Mèt de water-vervuiling en het ver
bijsterend toegenomen verkeer- te-water,
heeft de vaak lil te intensief doorgevoerde
jacht op den snoek door middel van de
bedrijfs-schakels en -zegens ongetwijfeld
ruimschoots haar deel in den achteruit
gang der snoekenbevolking.
De snoekhengelaar bediende zich van
een langen, sterken hengel, op gelijke af
standen voorzien van opstaande koperen
ringetjes of oogjes, waardoor hij zijn ster
ke lijn haalt tot aan het handvat, uiteinde
van den hengel. D&dr wordt de lijn gewon
den op een houten of koperen „rol" tot
eta lengte van minstens 6 Meter, met dien
verstande dat de lijn in totaal minstens 16
Meter lang moet zijn5 Meter voor den
opslag die op het water rust, 5 Meter door
de koperen ringetjes of oogjes en 6 Meter
op de rol gewonden. De rol is zoo
danig geconstrueerd, dat zij bij het aan
bijten van den snoek afloopt, zoodat de
lijn door de oogjes glijdt en lang „gevierd"
kan worden om den snoek gelegenheid te
geven met het aas „weg te loopen", zonder
dat hij door het aanvoelen van den haak
wordt afgeschrikt en dan allicht het aas
vischje zal loslaten. Dobber en drijvers
mogen niet van èJ te kolossale afmeting
zijn men bedenke dat de 6noek mèt zijn
buit óók het complex van kettinkje, lijns
dobber en drijvers naar onderen sleept„
zoodat 't geraden is den tegenstand naet
noodeloos te verzwaren. Als haak neme
men lriefst dreghaken van middelgrootte.
De z.g.n. fleuihaak (tweevoudig) raakt
allengs meer en meer in onbruik. Men be-
vestigc den haak aan een eind koper
draad, liever nog aan een metalen of kope.
ren kettinkje en verbinde dit laatste met
de lijn door middel van een „warteltje",
waardoor het kettinkje met haak en aas-
viscli vrij kan ronddraaien bij het zwemmen
van het aas. Boven het „warteltje", dus
bij het begin van de lijn, plaatse men een
«tukje lood om de aasvisch te beletten
voortdurend aan de oppervlakte van het
water te blijven zwemmen.
Naar onze ondervinding kieze men als
aasvisch liefst, blei, voorn en grondel. Van
aanvang October tot en met Februari loopt
de door deD snoekhengelaar uitverkoren,
snoek tijd, eerstens omdat wetering en sloot
dan grootendeels „geschoond" zijn, d.w.z.
ontdaan en gezuiverd van overtollige wa
terplanten en kroos die maar al te va-ak j
lijn, dobber of haak doeD vastraken in den
plantengroei! onder den waterspiegel, twee
dons omdat in die maanden (vooral van.
October tot en met December) de snoek,
van honger wild, gruizig jaagt achter het
watervolkje. De diepte waarop de aasvisch
dient te zwemmon, varieert met de diepte
van 't hengelterrein. Het verdient aanbe
veling met het peilloodje vooraf de diepte
te peilen. De snoek loeit met de oogen
steeds in opwaartsche richting en schiet
meestal naar J?oven uit om zijn prooi te
bemachtigen. In die groote aquaria der
Dierentuinen ziet men dan ook steeds op
het uur der voedering het levend aas-voed-
sel pijlsnel naar den bodem duiken om
ónder de snoeken te gei aken. Men hengele
dus hoogstens op één derde van de totaal
diepte, gemeten van oppervlak tot bodem.
Tbr dege bewapend, als bovenomschre
ven, staat dan de snoeker aan den oever,
gereed om zijn geluk te beproeven .Hij
heeft de aasvisch aan den haak bevestigd
(door een der neusgaten of onder de rug
vin door) en zwiert nu zijn lijn te water.
Dit kan hij zonder stoornis minder behoed
zaam doen dan b.v. bij het baaTzen, omdat
juist op het geluid van den plomp de roo
ver, die in de buurt op den loer ligt, op
merkzaam wordt en eerder zal bespeuren
dat er voor hem wat te bikken valt. Nu
wacht de hengelaar zijn tijd af... daar
^phiet de dobber omlaag de snoek heeft
het vischje gegrepen! Thans moet des
enoekers kunde blijken. Slaat hij onmid
dellijk aan, tien tegen één dat hij zijn
kans verspeelt, want de snoek grijpt de
aasvisch in het midden van den romp om
onder hei „wegloopen" zijn prooi een on
deelbaar oogenblik los te laten en dan
weer opnieuw te grijpen, maar thans bij
den kop, waDt alle roofvisschen zonder
uitzondering, slikken hun prooi naar bin
nen, met den kop vooruit. De snoek moet
dus tijd hebben om de aasvisch te verwer
ken, al is met geen mogelijkheid het juiste
moment te bepalen waarop het aas met
den haak voldoende ver in den snoekenbek
is verdwenen om raet zekerheid het mon
ster te kunnen, vastslaan. Geef dus hengel
en lijn ruim mee of, gebruikt gij de rol,
laat ruim de lijn door de koperen oogjes
vieren en loop mee met de zwemrichting
van den snoek. Ziet gij dat de drijvers
lang ODder water blnven of zich voortbe
wegen met korte rukjes op het slikken van
den roover, haal dan behoedzaam de lijn
langs den hengel strak aan, wacht nog een
oogenblik en dè,n... sla kort en krachtig
vast, maar vooral „tegen den keer in"I
Zwemt de snoek met hef. aa-s dus in recht-
eche richting, sla dan vast naar links en
omgekeerd. Nü begint de strijd! Ge
weldig rukt en trekt de booswicht, hij wil
loa van den haak, hij wil niet naar de
oppervlakte! Laat hem worstelen, blijf
kalm, maar houd vooral de lijn strakDe
kundige snoeker weet dat de strijd soms
hevig maai bijna altijd kort is. Sneller dan
men denken zou wordt de snoek stnjden6-
moe, geeft hij allengs op, totdat de witte
buik onder water begint te schemeren als
teeken dat de tegenstand gebroken is. Van
(lat oogenblik af is de geweldenaar ge
knot en kan de snoeker zijn buit als een
lam binnenpalmen. Kleine exemplaren zijn
soms wilder in hun tegenstribbelen dan
groote, die vaak ook bh het aanbijten de
aasvisch rustiger „mee naar onderen ne
men."
Het 6noekhengelen eischt kalm overleg,
geduld bij het kiezen vnn het juiste mo
ment om vast te slaan en een zekere
„flair" om snel te beseffen wèlko strijd
wijze de roover Wil toepassen bij zijn gril
lig uitschieten in verschillen Je richtingen.
Hengel niet te lang met dezelfde aasvisch
hoe fleuriger deze rondzwemt des te on-
weerstaanbaardei prikkelt hij den snoek
tot toehappen Zorg er voor de aasrisch-
jes in de aaskit geregeld door vorseh water
te verfrisschen. Wanneer gij dan uw weer
tje uitzoekt met afwisselende bewolking,
vooral niet vee! zon, liefst buiig bij Linke
bries, dan zult gr- den vermoetenden
marsch langs de oevers onzer vaderland-
6che weteringen en vaarten loven: ZwarLr
kan soms de snoekzak orr. deD schouder
hangen 1
P. E. F.