Scherpe critiek op Leiden's uiterlijk.
RADIO-PROGRAMMA
MOTIE-VAN STRALEN.
De heer v. STRALEN zou met zijn motie
wel hebben gewacht tot de begrooting, ware
het niet, dat in de Prov. Staten binnenkort
deze affaire zal worden behandeld.
Er is daar een voorstel gedaan om
f 200.000 uit te trekken voor 1928 voor
werkverruiming ten bate der gemeenten
Komt dit er door, dan zouden gemeenten,
die zelf in zorgen zijn, daaruit kunnen put
ten, en zoo zou voor tegengaan der werk
verschaffing iets gedaan kunnen worden,
ook in Leiden.
De VOORZITTER geeft, zonder in te gaan
op de merites van het voorstel, waarvoor
het college zelf veel voelt en vermoedelijk
ook de raad, den raad in overweging hierop
niet in te gaan. 't Betreft toch de Provin
ciale Staten, waarvoor het kiezerscorps im
mers ook de leden heeft gekozen. Hiervoor
zijn de raadsleden z. i. niet gekozen.
Iels anders zou het nog zijn, wanneer het
een specifiek Leidsche kwestie betrof.
De heer WILMER kan de motie niet aan
vaarden om drie redenen:
le. om de reden door den Voorzitter ge
noemd. Tot dusver is dan ook nooit in zoo'n
geval gehandeld. De gemeente moet zich
niet inlaten met provinciale- of rijksbelan
gen; de gemeente heeft genoeg om haar
eigen belangen te verzorgen.
2e. het pro en contra van het voorstel is
door ons niet te overzien. Op het éerste ge
zicht is er niets tegen, maar er kunnen
straks wellicht beztvaren te berde worden
gebracht, die niet-aannemen wettigen. Dat
is thans niet te beoordeelen.
3e. een dergelijke motie is nutteloos. Een
zichzelf respecteerend lichaam mag zich
door zoo'n motie niet laten leiden.
De heer v. ECK begrijpt het verzet niet,
waar het toch geldt een zuiver gemeente
belang: het tegengaan van de werkloosheid.
Leiden heeft toch ook in hooge mate daar
bij belang. De financiën zijn niet zoo gunstig
en de werkloosheid is nog groot. Natuurlijk
zijn de Staten wijs genoeg om zelf te be
slissen, doch het is toch van zeer veel be
lang, wanneer de betrokkenen, d. z. de ge
meenten, zich uiten. Is dat ook geen Leidsch
belang? Mag men aan dit inzicht geen
uiting geven? Wanneer de gemeenten zich
stil houden, pleit dat juist tegen het voor
stel. Zoo vaak worden de nooden der be
volking door de raden beter gekend en mo
gen zij dan van hun inzicht geen blijk ge
ven? Zoo'n adres beteekent alleen, dat de
gemeente, van haar belang uit, in het voor
stel iets ziet.
De heer WILBRINK vraagt den heer Van
Eek: wanneer nu eenige dorpsgemeenten
eens er schade van zouden hebben en daar
van getuigenis aflegden, zouden de voor
stellers daardoor zich dan laten afschrik
ken? De S. D. A. P. heeft toch ook zijn
eigen vertegenwoordigers in de Staten, en
toch zeker de beste, w.o. de heer Van Eek
zelfs uit ons midden.
Spr. acht de leden der Staten nog te hoog
om voorlichting der gemeenteraden noodig
te hebben. Anders zouden de Staten niaar I
moeten verdwijnen.
Daarom adviseert hij de motie niet te
aanvaarden.
De heer MANDERS onderschrijft geheri
den heer Wilmer, ook waar men met de
handelingen der provincie niet bekend is.
Zelfs zou er nadeel van het voorstel gevolg
kunnen zijn, zet hij uiteen.
De VOORZITTER erkent, dat Leiden be
lang heeft bij de werkverruiming, doch
waarbij heeft Leiden dit niet? Moet dan
steeds worden geadresseerd? Dit zou toch
te ver voeren.
De heer v. ECK wijst er op, dat we staan
voor practische verwezenlijking van een
Leidsch belang. Dat is toch wel iets anders.
Hij, die het voorstel in de Staten moet ver
dedigen, staat toch sterker, als de ge
meenteraden als belanghebbende zich uiten
er voor?
Natuurlijk is de zaak in de kiem verloren,
zoo er geen geld beschikbaar is.
Vele gemeenten zouden iets willen doen
voor de werkloozen, als zij maar geld
hadden. Laat de sterkere zuster dan helpen.
Een gemeenteraad kan dat gerust wensche-
lijk oordeelen. De beslissing blijft aan de
Staten.
De heer ROMIJN meent, dat het klem
mend betoog vap den heer v. Eek niet kan
leiden tot aanvaarden der motie, daar
motie en verdediging van den heer v. Eek
elkaar niet dekken. Eerder zou de motie
kunnen worden aanvaard zoo Leiden een
zeker bedrag vroeg voor werkverruiming.
De heer v. ECK zegt, dat er toch eerst
een post op de begrooting moet zijn, waar
uit is te putten, voor iets daarvan gevraagd
kan worden.
De motie wordt verworpen met 2111
stemmen. Voor de S. D. A. P. en de heer
Sijtsma.
VERKLARING VAN DEN HEER VAN ECK.
De heer v. ECK herinnert er aan, hoe in
vorige zitting hij de ontstemming van zijn
fractie uitgesproken heeft over het weren
door rechts van zijn fractie uit twee be
langrijke raadscommissies, een ontstem
ming. die nog sterker is geworden door de
verklaring van een lid der rechterzijde,
officieel of persoonlijk, dat weet hij niet.
(Geroep van rechts: niet officieel). In ieder
geval heeft niemand van rechts /dan zich
daartegen verzet. Dat besluit tot wering
zijner fractie is o.a. gemotiveerd daarmee,
dat deze beide commissies een intiem ka
rakter dragen en de oppositie daarom niet
geschikt is daarin zitting te nemen.
Spr, erkent gaarne, dat de heer Wïimer
niet behoort tot de hatelijkste leden van de
rechterzijde (geroep: Wie is dat dan?) en
-pr. is daarom overtuigd, dat de heer W.
alleen door de moeilijke positie, waarin hij
verkeerde, aldus heeft gesproken.
Onder den indruk dezer verontwaardi
ging heeft spr gezegd, dat zijn fractie zich
beraden zou of zij zich zou terugtrekken
uit alle commissies. Hij heeft er direct bij
gevoegd dat het wenschelijk was, zich niet
te veel door het gevoel te doen leiden Na
rustige overweging is besloten, om voorals
nog ons niet terug te trekken, aldus spr.
De motieven daarvoor zijn: le. Wij zijn
overtuigd andere onze taak minder goed te
kunnen verrichten dan onze kiezers kun
nen verwachten; 2e. aan de ge^blgen zijn
te zware consequenties verbonden, om ze
zonder ernstige noodzakelijkheid toe te pas
sen, daar het zou leiden tot principieel
obstructieve politiek, een gevaar voor de
gemeente en voor de partij.
Maar wij verlangen toch van de rechter
zijde. dat zij blijk geeft, dit weringsbesluit
te betreuren door een daad, niet door een
verklaring
Wij zullen daarom bi] de begrooting voor
stellen om het aantal leden der commissie
voor fabricage en grondbedrijf uit te breiden
Het argument van slechts 2 leden is dan
vervallen.
Zoo wordt de weg geopend voor oplossing
van het conflict als rechts dat wil.
Het andere genoemde argument kan de
S.D.A.P. niet aanvaarden en zij heeft dat
ook niet verdiend Steeds trouw heeft zij in
de commissies haar werk gedaan.
Als minderheid zal zijn fractie voor haar
rechten opkomen, als is die minderheid wel
licht zelfs erger nog dan 19 14, daar op
steun van de andere linksche partijen niet
veel valt te rekenen.
Wil rechts niet, dan zullen wij ons bedie
nen van de ons ten dienst staande midde
len en die kunnen in uitwerking groot zijn.
De heer WILBRINK: niet bang maken,
meneer v. Eckl
De heer v. ECK: dat bedoel ik niet. Het
is alleen een eerlijke mededeeling van ons
standpunt Wij blijven ons recht op verte
genwoordiging in deze belangrijke commis
sie handhaven Mocht men opdagen met het
motief, dat onze fractie geen geschikte per
soon heeft, dan zegt spr., dat staat alleen
ter beoordceling der fractie, gelijk ook an
dere fracties dat beoordeelen, lot zelfs voor
wethouder.
De motie van de wenschelijkheid van
evenredige vertegenwoordiging in de com
missies is toch destijds met algemeene stem
men aangenomen, eindigt spr.
Rondvraag.
De heer SCHüLLER vraagt, waar immers
besloten is met de 3 October-feesten geea
tenten etc. meer toe te laten langs den Sin
gel, of de wagens etc. die er nu staan, mo
gen blijven. Zij zijn toch ook hinderlijk voor
het verkeer.
De VOORZITTER zegt, dat de bedoeling is
deze te verwijd-ren.
De heer GROENEVELD vraagt of de
Kroon instemming heeft gegeven aan den
heer Goslinga om het wethouderschap te
aanvaarden.
De heer GOSLINGA zegt dat dit een
kwestie is tusschen de Koningin en hem,
die den raad niet aangaat.
De heer GROENEVELD wijst er op, hoe
volgens art 31 der Radenwe>t de heer Gos.
linjga zonder toestemming der Kroon niet
bevoegd is, wethouder te zijn. Toch be
kleedt hij zijn functie. Wat voor waarde
hebben besluiten van een college wanneer
een wethouder daarvan niet bevoegd is 1
De voorzitter moet daarvoor toch waken.
De VOORZITTER neemt volmaakt ge
noegen met den toestand tot de zaak afge
handeld zal zijn. Toestemming kan ook
gegeven worden met terugwerkende kracht.
De heer GOSLINGA zegt, dat als hij
fraudeert, hij door de regeering wel op de
vingers zal worden getikt. Dat gaat de
heeren niet aan.
Als de heer Groeneveld meent, dat ik
hier ten onrechte zit, aldus spr., dan moet
hij maar zien, dat hij mij weg krijgt.
Wanneer de heer v. ECK hierover het
woord wil voeren, wil de VOORZITTER
dit niet toelaten. De rondvraag is geen
interpellatie.
De heer VAN ECK doet dan een beroep
op den raad.
De heer SPENDEL steunt den Voorzit
ter. Later kan men dan hierop terugko
men, door een interpellatie aan t-e vragen.
Met 20—11 stemmen weigert de raad den
heer v. Eek hierover het woord te geven.
Voor de S.D.A.P. en den heer Sijtsma.
De heer v. ECK Echte domperstaktiek.
De heer GROENEVELD Lafheid, anders
niet.
De heer SIJTSMA wijst op het omvallen
van een schutting in de Janvossensteeg
en een muur aan de Oude Heerengracht,
zulks gelukkig zonder ernstige gevolgen.
Spr. vraagt of bouw- en woningtoezicht
art. 8-1 der verordening niet nageleefd
heeft Daar moet men op zoo iets toch
toezien.
"Wethouder SPLINTER zegt-, dat dé
schutting steeds gecontroleerd is, ook nu.
De oorzaak, wordt vermoed, is, dat een
vrachtauto togen de schutting gereden is.
Wat de muur betreft, was last gegeven
tot afbreken Het sloopen is geregeld ge
controleerd Maar de slooper heeft een fout
begaan tegen de afspraak in en dat ia de
oorzaak geweest van den val.
Bouw- en Woningtoezicht treft dus geen
blaam.
De heer SCHüLLER zegt. dat in strijd
met art. 84 er geen schutting om den muur
was, die1' een schutting mocht heeten.
Nu staat er een behoorlijke schutting.
Was deze or direct geweest, dan zou het
ongeval heel wat kleiner zijn geweest.
Zelfs na het ongeval is eerst nog een stuk
muur zonder schutting blijven staan.
Wanneer de heer HUURMAN hierover
wil spreken, herhaalt de VOORZITTER,
dat de rondvraag geen interpellatie is. Een
kleine verklaring wil hij tolereeren.
De heer HUURMAN ontkent hetgeen de
heer SchüLler heeft gezegd.
Wethouder SPLINTER zegt, dat door
een schutting het ongeval eerd-er erger dan
minder zou zijn.
Dan gaat de raad in geheime zitting.
RECLAME.
H. P. H. KEÉREWEER
BEGRAFENISSEN T«l. éét
uV L. t u I j,v A.
AUTO-TRANSPORT
Aalmarkt 16. CREMATIE
Moderne Architecten over Leidsche Bouwvraagstukken.
4762
In No. 39 van het Bouwkundig Week
blad en Architecture wordt nogal scherp
opgetreden tegen het uiterlijk van Leiden
in menig opzicht. Dit naar aanleiding van
een bezoek door de 7 hoofdige redactie aan
onze stad gebracht, waarbij de heeren wel
aandacht hebben geschonken aan wat maar
te hekelen viel.
Men oordeele:
Zoo schrijft b.v. de heer H. Th. Wijdè-
veld, na eerst er op te hebben gewezen,
hoe de Nederlandsche steden absoluut geen
juist verband hebben gebracht tusschen
binnenstad-verkeer en spoorweghalte aan
de grens en hoe tusschen oud en nieuw
geen harmonische versmelting als mogelijk
is erkend of gevonden:
Ziehier de reiziger op het stationhplein
te Leiden. Heeft dit station eigenlijk een
plein? Is de voorzijde de ingang, de ingang
een entrée, is de spoorbaan de weg of
rijdt de trein op straat? Het is een alle
gaartje van onopgeloste vergeten emplace
menten. Het is niets anders dan een zielig
afgietsel van een geest, die den klompen-
boer en koeiendrijver nauwelijks ontwas
sen is. De strijd tegen de vastgewortelde
halfbakken architectuur, die een vreugdig
fris9che aankomst in den weg staat, kan
niet fel genoeg aanwakkeren. Hier zou een
cycloon voor de opruiming der belemme
ringen (het station incluis) een zegen zijn.
Krachtig ingrijpen zouden wij wenschen,
waar rustig burgerlijke opvattingen, boter-
winkëltjes, oud-roest magazijnen, Zaan-
damsche poppenhuisjes voor het vreemde
lingenverkeer, draaimolens en kermistenten,
tramhuisjes en electrische tram, hun achter
lijk of hinderlijk bedrijf op het stationsplein
uitoefenen.
Hoe vreemd het moge klinken, maar het
geweldige, alles beheerschende verkeers
middel, de trein, heeft in een eeuw van
zwoegenden, puffenden en hijgenden arbeid
nog geen erkenning in den aanleg der steden
verkregen. De Nederlandsche provincie
steden zijn niet oud-genoeg gebleven om
zich het recht van volksreliquie te mogen
toeëigenen, maar zij zijn ook niet mede-
gegroeid met het snelle leven van deze
eeuw.
Het schijnen zelfs bij voorkeur de Univer
siteitssteden te zijn, die in achterlijke
bouwkundige inzichten, de kroon spannen.
Geen schadelijker bewoners, dan de tijdelijk
gevestigde studeerende jeugd en de Profes
soren. Zij schijnen te zeer gespecialiseerd
te zijn in de wetenschappelijke studies, in
de theorieën van het leven om zich om den
directen groei of het aspect hunner studie
stad te kunnen bekommeren. De gezonde
actieve en lachende geest, die snellen,
levendigen voortgang verlangt (zoo zelfs dat
hij in de stations, bruggen, wegen; in dc
overheidsgebouwen, ja, in den geheelen
stedenbouw tot uiting komt) schijnt in onze
Universiteitssteden meer dan elders te ver
suffen. Wie een treffend voorbeeld zoekt,
ga eens naar het ongelukkige Delft, waar
geleerde vakgenooten de bouwkunde docee-
ren. Is het nieuwe Delft niet een hartver
scheurend voorbeeld voor den modernen
stedenbouw? Maar.... Leiden spant de
kroon! Het oude Leiden, met zijn opge
drongen studeerende jeugd, waarvoor nooit
uit innerlijken drang een universiteit ge
bouwd is, schijnt wel doodelijk bevreesd
voor elke vernieuwende gedachte. Is het
uitbreidingsplan onderhanden? Worden
er plannen beraamd, die den Leidenaar, den
polderbewoner, schoone wegen naar de zee
openen, die hem van het prachtige Brase-
mermeer en schoone Kagerplassen doen ge
nieten? Wordt er gedacht aan de verbin
ding met Den Haag en de bosschen, komt
ooit het „Leidsche Hout" tot stand; de
eindelijke parken en kostelijke wandel
wegen, die deze stad nooit heeft gekend'
Waarom moest Leiden#drie eeuwen lang
wachten op den bouw van een grootsch
universiteitsgebouw om ten slotte gestraft
te worden met zulk een academisch zie
kenhuis, waarom moest Leiden juist de stad
werden van de schoonste Rijksbezittingen
aan kunst, terwijl er geen musea voor
deze prachtige verzamelingen worden ge
bouwd? Waarom moest Leiden zoo suf, zoo
dor, zoo dood, toch leven blijven?
Maar het nieuwe leven in ons land roept
ons allen, en met ons de steden wakker,
de nieuwe kracht komt nu zelfs van builen
naar binnen. Welnu, we zullen Leiden toe
voeren wat ontbreekt, we zullen de stad
wakker schudden, haar toeroepen: herleef
en treedt in de rij der werkende krachten,
orden uw stad; stel fabrieken waar zij
noodig zijn, geef den arbeidenden den zegen
van een schoone omgeving, geef den stu
deerenden een ideaal universiteits-centrum.
Laat hen niet aan hun lot over, maar zorg
naast de studie ook voor hun woningen.
Richt u tot Katwijk en Wassenaar, tot alle
omliggende Gemeenten en maak een „ge
zamenlijk" „gewestelijk" uitbreidingsplan
Wil uw Burgemeester iets voor u doen.
laat hij dan wat versuft en dor is in uw
ambtenarij verwijderen, nieuwe krachten
oproepen, Leiden in de rij der groote steden
stellen, en op den weg tusschen Amsterdam
en Rotterdam nieuw leven brengen.
Daarop doet de heer C. J. Blaauw volgen
een beschouwing over Leiden als universi
teitsstad. Daarin vinden wij o.a. het vol
gende:
De gebouwen zijn overal verspreid en
vormen nergens een opmerkenswaard ge
heel. Deze opmerkingen worden gemaakt
afgezien van de vraag der schoonheid Lei
den had nog een centrum kunnen hebben,
dat niet schoon was, maar nu is het er
in het geheel niet.
Thans de schoonheidsqueslie: het spreekt
wel vanzelf, dat waar men nimmer noodig
heeft gevonden, de uitbreidingen van de
hoogeschool tot een geheel te vereenigen, I
men ook voor de aesthetische factoren wei
nig aandacht over had Inderdaad, de ge
bouwen van de Leidsche Universiteit zijn
ongelooflijk leelijk en dor. Moest men
hel gehalte van de wetenschap naar de
bouwkunst afmeten (de wetenschappelijke
menschen hebben toch met deze officieele
bouwkunst steeds genoegen genomen), dan
zou de Leidsche wetenschap niet hoog aan
geslagen worden.
Men staat er van te kijken, hoe de ge
bouwen van de Universiteit geplaatst zijn,
zoo maar raak, zooals het toevallig uit
kwam, tusschen particuliere woonhuizen
of op ongelukkige hoeken of aan vergeten
pleintjes. De bouwpolitiek schijnt hier ge
weest te zijn: Prof. K. moet een lab. hebben;
opzichter, kijk eens naar een terreintje uit,
niet te duur, niet te groot. De indruk is
deze: Leiden heeft de Universiteit cadeau
gekregen, maar heeft er in den „grond"
nooit iets voor over gehad. Deze grondpoli-
tiek is er oorzaak van dat de Universiteit
aan Leiden's stadsbeeld geen ander cachet
heeft gegeven dan dat van alom verspreide
dorheid.
Dezelfde grondpolitiek heeft ook aan het
enorme Academische Ziekenhuis het cachet
gegeven van een hopelooze chaos. Hier zijn
df- gebouwen neergesmeten op een onge
schikt langgerekt terrein. Hoofdmomenten
ontbreken, de gebouwen zijn te hoog, het
terrein te klein. De architectuur is benau
wend slecht, de bouwtechniek daarmede
op één lijn.
Leiden als Universiteitsstad is een troos
teloos beeld van officieele kortzichtigheid
en krenterigheid. Nimmer heeft men daar
begrepen, dat de beteekenis van een Leid
sche Universiteit een breede ontplooiing
van een gebouwencentrum gebood.
En waarom deze krenterigheid? Wie aan
een belangrijk doel bouwt, weet, dat hij te
voren over groote terreinen moet kunnen
beschikken. Voor groote, zich uitbreidende
complexen is een groote reserve van gron
den een vereischte. Kortzichtige zuinigheid
is hier de grondslag van een groot gebrek
aan cachet. Voor allen, die iets te zeggen
hebben bij het tut stand komen van zulke
complexen, (het Rijk, de curatoren, de Se
naat, enz.) zij Leiden in zijn troostelooze
architectonischen chaos een waarschuwend
voorbeeld. Zie vooruit, zorg voor flinke ter
reinen, die een waardige ligging mogelijk
maken en danvoor goede architectuur.
6
Dan volgt een critiek op onze musea van
de hand van den heer H. G. Verkruysen.
Daaraan ontleenen wij o.a.:
Ieder die denkt aan de klem waarmede
geëischt wordt dat wij ons zullen voelen
burgers van een koloniale mogendheid, moet
een gevoel van ontsteltenis en schaamte
bekruipen bij het doorwandelen van het
Aziatisch museum aan het Rapenburg te
Leiden. Dit museum is waarlijk allerminst
geschikt om iemand het werkelijk beleven
en genieten van Oostersche kunst mogelijk
te maken. In één vitrine in een der bene
denzalen staan ruim 200 bronzen bij
elkaar. Op een schoorsteenmantel waarop
een in vergulde lijst gevatte spiegel rust,
staan ongeveer oor aan oor negen natuur-
steenen indische koppen en op een drie
ledige stelling zijn 37 vrij groote steenen
ganega's en andere beelden geplaatst. Dit
teveel van het goede wordt wel eenigszins
getemperd door het feit, dat men er van
wege de duisternis zoo goed als niets kan
onderscheiden. Het geheel ziet er uit als de
opstelling voor een aanslaande veiling en
inderdaad is er in het geheele museum zoo
goed als niets ter aanduiding der kunst
werken te ontdekken dan inventarisnum
mers. Een handige, voor den bezoeker
inlichting gevende leiddraad, catalogus of
iets dergelijks bestaat er niet. Dit museum
met zijn reusachtige collecties in vele ver
diepingen in duizenden exemplaren opge
tast is toch als rijksmuseum gemeenbezit
dat den Nederlander inlichting behoorde te
geven over het aesthetisch vermogen der
Aziatische landen, ook over zijn eigen ko
lonie; of is dit museum privébezit van een
kleinen kring van ingewijden? Dit gebouw
is als het paleis van Doornroosje dichtge
groeid, in dit geval met kunstwerken en
het slaapt. Moge het den conservator, die
r.aar wij vermoeden dagelijks op de bres
staat in den strijd voor een behoorlijk inge
richt museum, waar ieder belangstellende
iets aan kan hebben, nog eens gegeven zijn
de voorwerpen behalve ze neer te zetten,
ook te laten zien en dan zóó te laten zien,
dat zij zijn te beleven.
Die kans heeft het rijksmuseum van oud
heden, waar o,m. de Egyptische kunst is
ondergebracht, blijkbaar gehad enbe
nut. Het is inderdaad verheugend te zien,
hoe hier gepoogd is de werken zóó op te
stellen, dat men deze onder zoo gunstig
mogelijke voorwaarden van plaatsing en be
lichting in zich kan opnemen. Weliswaar
zou er dan eigenlijk nog minder in iedere
afdeeling moeten staan, maar dat zal wel
praktisch' onmogelijk geweest zijn in ver
band met de beschikbare ruimte. Bijna on-
geloofelijk is het echter, waar toch de ge
heele opzet van een groote greep getuigt,
dat de betimmering der expositieruimten op
zoo ordinaire wijze is bewerkt, met onge
voelige timmermansprofielen en waarlijk
idiote oplossingen, zooals de stukjes lijst
onder de armelijke boogjes der doorgangen.
Wanneer in plaats van de profielen-chaos
in technisch en aesthetisch verzorgde vor
men de eternietplaten waren omlijst, dan
ware zeker een schoon geheel te verkrijgen
geweest. Zal men er ooit toe komen voor
dergelijke opgaven een bekwaam archi
toet om advies te vragen ij? plaats van
maar den timmerman aan het werk te
zetten? Afgezien van deze bedroevende
en verwondering wekkende tekortkoming,
zijn er prachtige gedeelten in dit museum
te waardeeren. De grafkapel en de mum
mie-afdeeling kunnen zeker met de beste
buitenlandsche musea in wijze van op
stelling wedijveren. Hier is ook door de
electrische verlichting het storende van de
leelijke omgeving weggevallen.
Het museum heeft bovendien zeer ver
zorgd en goed geïllustreerde boekjes, die
tot leiddarad bij het bezoek kunnen die
nen; de kunstvoorwerpen zelf zijn, waar
noodig voorzien van uitstekende opschrif
ten en verklaringen. Zoo kan men in dit
museum buitengewoon veel genieten en
ook leeren Het is werkelijk een enormen
rijkdom, die Leiden herbergt want het
ethografisch museum in de Breestraat
bezit zalen vol voorwerpen van onze kolo
niën, van Amerika, Australië, Azié en
Afrika. Hier wordt hard gewerkt aan de
inrichting der zalen. Verlangend zien wij
uit naar een beschrijvenden catalogus der
ongemeen boeiende stof, die het museum
bevat en naar korte verklarende beschrij
vingen bij de voorwerpen. Werelden ont
sluiten zich hier voor den bezoeker; hier
is echter het tentoongestelde zeker wel
zoo vreemd voor den gemiddelden be
schouwer, dat een inleiding in de geestes- en
gevoelssfeer der primitieve volken zeker
noodig zal zijn. Alles bijeen genomen is het
bedroevend te bedenken, dat het Rijk zijn
prachtige collecties, die toch in de eerste
plaats hebben te dienen tot verheffing des
volks in voor expositie ongeschikte woon
huizen opbergt en wij hopen dan ook zeer,
dat nog eens de tijd moge aanbreken, dat
ook de collecties van het Aziatisch museum
een passend tehuis mogen vinden.
De heer Wieger Bruin schrijft over den
kubus aan de Aalmarkt. Daaruit halen wij
o.a. aan:
Aan de Aalmarkt in Leiden staat mooi
gesitueerd de mooie Waag. Hij domineert
de omgeving en dat valt hem niet moeilijk
doordat de rest zoo suf, zoo heel weinig
zaaks is. 't Zijn meest burgerhuisjes van
1700 tot nu, en een eindje verderop staat
een gemeenteschool van diverse tientallen
jaren geleden, die misschien de slechtste
gevel heeft, ooit met klassieke motieven
beplakt. Je gaapt als je hem ziet en nauwe
lijks laat zich denken dat die school iets
anders kan voortbrengen dan toekomstige
notarisklerken en drogisten, breischool-
onderwijzeressen en Jaegercndergoederen-
winkeljüffrouwen.
Laat nou net in die trieste boel de firma
van Nelle een pand op den hoek van een
steegje vernieuwen. Zooals het haar
haar architect goed dacht als pakhuis
en niet zooals vele Heemschutters het wel
gewild zouden hebben. Leiden was in last
toen dat witte, kantige geval daar in de
buurt van de Waag was verrezen. Men leze
wat de pers er van schreef!
Men zou willen dat hier aansluiting bij
de omgeving was gezocht. Men zou gewild
hebben dat de architect zoo karakterloos
geweest was zich aan te passen bij de
karakterlooze omgeving. En nou is daar in
de rij van huizen als grauwe notarisklerken
drogisten, breischoolonderwijzeressen en
Jaegerondergoederenwinkeljuffrouwen een
kloeke „spoTt" in 't wit verschenen tot
affront van Heemschut-oomes en Geïl-
lustreerde-pers-tantes, die dat een onzedige
verschijning vinden in het Leidsche hofje.
Laten we blij zijn dat deze brutaliteit
eens duidelijk de mieserigheid van de rest
doet uitkomen. Laten we niet vragen of het
mooi is of leelijk: het is m.i. noch het een,
noch het ander. Maar het is een bewijs van
leven, het is een overwinning op de dood
(in de pot) van Leiden.
Onderschrift van de redactie.
Het wil ons voorkomen, dat Leiden wet
de volle maat is gegeven bij deze „afbraak
Of het eldere echter zooveel beter is? En
zelfs in meer moderne steden.
Het bouwkundig weekblad doet zijn naanï
van „bouwkundig" blad o.i. meer eer aan
door op te „bouwen" dan af te breken.
Bovendien moet ons van het hart, dal
wat betreft een afkeuring van de letters op
ons politiebureau, hier van toepassing is het
spreekwoord van de splinter in een ander-
mans-oog en de balk in eigen oog; zie de
letters van „Bouwkundig Weekblad" op
den omslag en dezelfde op de titelpaginal
VOOR WOENSDAG 28 SEPTEMBER.
Hilversum, 1060 M. 12 uur: Politieber,
12.352 uur: Lunchmuziek door het trio
D. Groeneveld, viool; A. v. Leeuwen, cello;
P. Jochemse, piano. 56 uur; Concert
door het Anro-orkest. J. v. d. Berk, tenor;
Egb. Veen, pianobegel. 6.6.30: Lezing
over: Philatelie, door den heer G. V. v. d,
Schooren. 6.30—7.45: Operetteprogram-
ma door het Anro-orkest. 7.157.45: Ge
zondheid-halfuurtje. Dr. J. B. F. van Gils,
secr.-penningm. v. d. Ned. Centr. Ver. tot
bestrijding der tuberculose, over: Het parti
culier initialiet in den strijd legen de tuber
culose. 7.45: Politieberichten. 10.30:
Persberichten. 8.10: N. C. R. V. Con
cert. Mevrouw B. Jonkers-Tiggers, sopraan;
J. H. E. Wittpen, fluit; E. J. v. Duinen,
piano; 1. Schweigt, Ihr Floten, Bach Cso-
praanobl., Ituit en piano). 2a. De Heer is
mijn Herder, b. Op bergen en in dalen. c.
Ontwaakt, gij die slaapt (sopraan). 3. Reda
dooi' Dr. J. Hekman, over: Slaap en slape
loosheid (le ged). 4. „N. Pensieroso", aria
van Handel met obl. fluit en piano. 5. So
nata no. 7. Loeillet (fluit, piano). 6. 2e ged.
van de rede van Dr. Hekman. 7. Villanella,
Grandval (sopraan, Huil, piano). 8. Aria uit
„Zemire en Amor", GTétry (zang, fluit,
piano). 9a Soir sur la plaine, Gaubert. b.
Vöglein, Probost (fluit). 10a. Ligna Sylva-
rum. b De Nachtegaal, c. Avondliedje, Zag-
wyn (sopraan) 11. Cantate, Scarlatti (so
praan, fluit en piano).
Daventry 1600 M. 1120: Davenlry-
kwarlet 12 20: Dansmuziek. 1.20
2 20- Orkestconcert. 2.50: Lezing: Eng-
1 ish Language. 3.10: Concert. 3.20:
-z eg: Three plays of Shatrespcare. 3.50:
DavenLrykwarlet. 4.05: Lezing.
-2-M2