Scherpe critiek op Leiden's uiterlijk. RADIO-PROGRAMMA MOTIE-VAN STRALEN. De heer v. STRALEN zou met zijn motie wel hebben gewacht tot de begrooting, ware het niet, dat in de Prov. Staten binnenkort deze affaire zal worden behandeld. Er is daar een voorstel gedaan om f 200.000 uit te trekken voor 1928 voor werkverruiming ten bate der gemeenten Komt dit er door, dan zouden gemeenten, die zelf in zorgen zijn, daaruit kunnen put ten, en zoo zou voor tegengaan der werk verschaffing iets gedaan kunnen worden, ook in Leiden. De VOORZITTER geeft, zonder in te gaan op de merites van het voorstel, waarvoor het college zelf veel voelt en vermoedelijk ook de raad, den raad in overweging hierop niet in te gaan. 't Betreft toch de Provin ciale Staten, waarvoor het kiezerscorps im mers ook de leden heeft gekozen. Hiervoor zijn de raadsleden z. i. niet gekozen. Iels anders zou het nog zijn, wanneer het een specifiek Leidsche kwestie betrof. De heer WILMER kan de motie niet aan vaarden om drie redenen: le. om de reden door den Voorzitter ge noemd. Tot dusver is dan ook nooit in zoo'n geval gehandeld. De gemeente moet zich niet inlaten met provinciale- of rijksbelan gen; de gemeente heeft genoeg om haar eigen belangen te verzorgen. 2e. het pro en contra van het voorstel is door ons niet te overzien. Op het éerste ge zicht is er niets tegen, maar er kunnen straks wellicht beztvaren te berde worden gebracht, die niet-aannemen wettigen. Dat is thans niet te beoordeelen. 3e. een dergelijke motie is nutteloos. Een zichzelf respecteerend lichaam mag zich door zoo'n motie niet laten leiden. De heer v. ECK begrijpt het verzet niet, waar het toch geldt een zuiver gemeente belang: het tegengaan van de werkloosheid. Leiden heeft toch ook in hooge mate daar bij belang. De financiën zijn niet zoo gunstig en de werkloosheid is nog groot. Natuurlijk zijn de Staten wijs genoeg om zelf te be slissen, doch het is toch van zeer veel be lang, wanneer de betrokkenen, d. z. de ge meenten, zich uiten. Is dat ook geen Leidsch belang? Mag men aan dit inzicht geen uiting geven? Wanneer de gemeenten zich stil houden, pleit dat juist tegen het voor stel. Zoo vaak worden de nooden der be volking door de raden beter gekend en mo gen zij dan van hun inzicht geen blijk ge ven? Zoo'n adres beteekent alleen, dat de gemeente, van haar belang uit, in het voor stel iets ziet. De heer WILBRINK vraagt den heer Van Eek: wanneer nu eenige dorpsgemeenten eens er schade van zouden hebben en daar van getuigenis aflegden, zouden de voor stellers daardoor zich dan laten afschrik ken? De S. D. A. P. heeft toch ook zijn eigen vertegenwoordigers in de Staten, en toch zeker de beste, w.o. de heer Van Eek zelfs uit ons midden. Spr. acht de leden der Staten nog te hoog om voorlichting der gemeenteraden noodig te hebben. Anders zouden de Staten niaar I moeten verdwijnen. Daarom adviseert hij de motie niet te aanvaarden. De heer MANDERS onderschrijft geheri den heer Wilmer, ook waar men met de handelingen der provincie niet bekend is. Zelfs zou er nadeel van het voorstel gevolg kunnen zijn, zet hij uiteen. De VOORZITTER erkent, dat Leiden be lang heeft bij de werkverruiming, doch waarbij heeft Leiden dit niet? Moet dan steeds worden geadresseerd? Dit zou toch te ver voeren. De heer v. ECK wijst er op, dat we staan voor practische verwezenlijking van een Leidsch belang. Dat is toch wel iets anders. Hij, die het voorstel in de Staten moet ver dedigen, staat toch sterker, als de ge meenteraden als belanghebbende zich uiten er voor? Natuurlijk is de zaak in de kiem verloren, zoo er geen geld beschikbaar is. Vele gemeenten zouden iets willen doen voor de werkloozen, als zij maar geld hadden. Laat de sterkere zuster dan helpen. Een gemeenteraad kan dat gerust wensche- lijk oordeelen. De beslissing blijft aan de Staten. De heer ROMIJN meent, dat het klem mend betoog vap den heer v. Eek niet kan leiden tot aanvaarden der motie, daar motie en verdediging van den heer v. Eek elkaar niet dekken. Eerder zou de motie kunnen worden aanvaard zoo Leiden een zeker bedrag vroeg voor werkverruiming. De heer v. ECK zegt, dat er toch eerst een post op de begrooting moet zijn, waar uit is te putten, voor iets daarvan gevraagd kan worden. De motie wordt verworpen met 2111 stemmen. Voor de S. D. A. P. en de heer Sijtsma. VERKLARING VAN DEN HEER VAN ECK. De heer v. ECK herinnert er aan, hoe in vorige zitting hij de ontstemming van zijn fractie uitgesproken heeft over het weren door rechts van zijn fractie uit twee be langrijke raadscommissies, een ontstem ming. die nog sterker is geworden door de verklaring van een lid der rechterzijde, officieel of persoonlijk, dat weet hij niet. (Geroep van rechts: niet officieel). In ieder geval heeft niemand van rechts /dan zich daartegen verzet. Dat besluit tot wering zijner fractie is o.a. gemotiveerd daarmee, dat deze beide commissies een intiem ka rakter dragen en de oppositie daarom niet geschikt is daarin zitting te nemen. Spr, erkent gaarne, dat de heer Wïimer niet behoort tot de hatelijkste leden van de rechterzijde (geroep: Wie is dat dan?) en -pr. is daarom overtuigd, dat de heer W. alleen door de moeilijke positie, waarin hij verkeerde, aldus heeft gesproken. Onder den indruk dezer verontwaardi ging heeft spr gezegd, dat zijn fractie zich beraden zou of zij zich zou terugtrekken uit alle commissies. Hij heeft er direct bij gevoegd dat het wenschelijk was, zich niet te veel door het gevoel te doen leiden Na rustige overweging is besloten, om voorals nog ons niet terug te trekken, aldus spr. De motieven daarvoor zijn: le. Wij zijn overtuigd andere onze taak minder goed te kunnen verrichten dan onze kiezers kun nen verwachten; 2e. aan de ge^blgen zijn te zware consequenties verbonden, om ze zonder ernstige noodzakelijkheid toe te pas sen, daar het zou leiden tot principieel obstructieve politiek, een gevaar voor de gemeente en voor de partij. Maar wij verlangen toch van de rechter zijde. dat zij blijk geeft, dit weringsbesluit te betreuren door een daad, niet door een verklaring Wij zullen daarom bi] de begrooting voor stellen om het aantal leden der commissie voor fabricage en grondbedrijf uit te breiden Het argument van slechts 2 leden is dan vervallen. Zoo wordt de weg geopend voor oplossing van het conflict als rechts dat wil. Het andere genoemde argument kan de S.D.A.P. niet aanvaarden en zij heeft dat ook niet verdiend Steeds trouw heeft zij in de commissies haar werk gedaan. Als minderheid zal zijn fractie voor haar rechten opkomen, als is die minderheid wel licht zelfs erger nog dan 19 14, daar op steun van de andere linksche partijen niet veel valt te rekenen. Wil rechts niet, dan zullen wij ons bedie nen van de ons ten dienst staande midde len en die kunnen in uitwerking groot zijn. De heer WILBRINK: niet bang maken, meneer v. Eckl De heer v. ECK: dat bedoel ik niet. Het is alleen een eerlijke mededeeling van ons standpunt Wij blijven ons recht op verte genwoordiging in deze belangrijke commis sie handhaven Mocht men opdagen met het motief, dat onze fractie geen geschikte per soon heeft, dan zegt spr., dat staat alleen ter beoordceling der fractie, gelijk ook an dere fracties dat beoordeelen, lot zelfs voor wethouder. De motie van de wenschelijkheid van evenredige vertegenwoordiging in de com missies is toch destijds met algemeene stem men aangenomen, eindigt spr. Rondvraag. De heer SCHüLLER vraagt, waar immers besloten is met de 3 October-feesten geea tenten etc. meer toe te laten langs den Sin gel, of de wagens etc. die er nu staan, mo gen blijven. Zij zijn toch ook hinderlijk voor het verkeer. De VOORZITTER zegt, dat de bedoeling is deze te verwijd-ren. De heer GROENEVELD vraagt of de Kroon instemming heeft gegeven aan den heer Goslinga om het wethouderschap te aanvaarden. De heer GOSLINGA zegt dat dit een kwestie is tusschen de Koningin en hem, die den raad niet aangaat. De heer GROENEVELD wijst er op, hoe volgens art 31 der Radenwe>t de heer Gos. linjga zonder toestemming der Kroon niet bevoegd is, wethouder te zijn. Toch be kleedt hij zijn functie. Wat voor waarde hebben besluiten van een college wanneer een wethouder daarvan niet bevoegd is 1 De voorzitter moet daarvoor toch waken. De VOORZITTER neemt volmaakt ge noegen met den toestand tot de zaak afge handeld zal zijn. Toestemming kan ook gegeven worden met terugwerkende kracht. De heer GOSLINGA zegt, dat als hij fraudeert, hij door de regeering wel op de vingers zal worden getikt. Dat gaat de heeren niet aan. Als de heer Groeneveld meent, dat ik hier ten onrechte zit, aldus spr., dan moet hij maar zien, dat hij mij weg krijgt. Wanneer de heer v. ECK hierover het woord wil voeren, wil de VOORZITTER dit niet toelaten. De rondvraag is geen interpellatie. De heer VAN ECK doet dan een beroep op den raad. De heer SPENDEL steunt den Voorzit ter. Later kan men dan hierop terugko men, door een interpellatie aan t-e vragen. Met 20—11 stemmen weigert de raad den heer v. Eek hierover het woord te geven. Voor de S.D.A.P. en den heer Sijtsma. De heer v. ECK Echte domperstaktiek. De heer GROENEVELD Lafheid, anders niet. De heer SIJTSMA wijst op het omvallen van een schutting in de Janvossensteeg en een muur aan de Oude Heerengracht, zulks gelukkig zonder ernstige gevolgen. Spr. vraagt of bouw- en woningtoezicht art. 8-1 der verordening niet nageleefd heeft Daar moet men op zoo iets toch toezien. "Wethouder SPLINTER zegt-, dat dé schutting steeds gecontroleerd is, ook nu. De oorzaak, wordt vermoed, is, dat een vrachtauto togen de schutting gereden is. Wat de muur betreft, was last gegeven tot afbreken Het sloopen is geregeld ge controleerd Maar de slooper heeft een fout begaan tegen de afspraak in en dat ia de oorzaak geweest van den val. Bouw- en Woningtoezicht treft dus geen blaam. De heer SCHüLLER zegt. dat in strijd met art. 84 er geen schutting om den muur was, die1' een schutting mocht heeten. Nu staat er een behoorlijke schutting. Was deze or direct geweest, dan zou het ongeval heel wat kleiner zijn geweest. Zelfs na het ongeval is eerst nog een stuk muur zonder schutting blijven staan. Wanneer de heer HUURMAN hierover wil spreken, herhaalt de VOORZITTER, dat de rondvraag geen interpellatie is. Een kleine verklaring wil hij tolereeren. De heer HUURMAN ontkent hetgeen de heer SchüLler heeft gezegd. Wethouder SPLINTER zegt, dat door een schutting het ongeval eerd-er erger dan minder zou zijn. Dan gaat de raad in geheime zitting. RECLAME. H. P. H. KEÉREWEER BEGRAFENISSEN T«l. éét uV L. t u I j,v A. AUTO-TRANSPORT Aalmarkt 16. CREMATIE Moderne Architecten over Leidsche Bouwvraagstukken. 4762 In No. 39 van het Bouwkundig Week blad en Architecture wordt nogal scherp opgetreden tegen het uiterlijk van Leiden in menig opzicht. Dit naar aanleiding van een bezoek door de 7 hoofdige redactie aan onze stad gebracht, waarbij de heeren wel aandacht hebben geschonken aan wat maar te hekelen viel. Men oordeele: Zoo schrijft b.v. de heer H. Th. Wijdè- veld, na eerst er op te hebben gewezen, hoe de Nederlandsche steden absoluut geen juist verband hebben gebracht tusschen binnenstad-verkeer en spoorweghalte aan de grens en hoe tusschen oud en nieuw geen harmonische versmelting als mogelijk is erkend of gevonden: Ziehier de reiziger op het stationhplein te Leiden. Heeft dit station eigenlijk een plein? Is de voorzijde de ingang, de ingang een entrée, is de spoorbaan de weg of rijdt de trein op straat? Het is een alle gaartje van onopgeloste vergeten emplace menten. Het is niets anders dan een zielig afgietsel van een geest, die den klompen- boer en koeiendrijver nauwelijks ontwas sen is. De strijd tegen de vastgewortelde halfbakken architectuur, die een vreugdig fris9che aankomst in den weg staat, kan niet fel genoeg aanwakkeren. Hier zou een cycloon voor de opruiming der belemme ringen (het station incluis) een zegen zijn. Krachtig ingrijpen zouden wij wenschen, waar rustig burgerlijke opvattingen, boter- winkëltjes, oud-roest magazijnen, Zaan- damsche poppenhuisjes voor het vreemde lingenverkeer, draaimolens en kermistenten, tramhuisjes en electrische tram, hun achter lijk of hinderlijk bedrijf op het stationsplein uitoefenen. Hoe vreemd het moge klinken, maar het geweldige, alles beheerschende verkeers middel, de trein, heeft in een eeuw van zwoegenden, puffenden en hijgenden arbeid nog geen erkenning in den aanleg der steden verkregen. De Nederlandsche provincie steden zijn niet oud-genoeg gebleven om zich het recht van volksreliquie te mogen toeëigenen, maar zij zijn ook niet mede- gegroeid met het snelle leven van deze eeuw. Het schijnen zelfs bij voorkeur de Univer siteitssteden te zijn, die in achterlijke bouwkundige inzichten, de kroon spannen. Geen schadelijker bewoners, dan de tijdelijk gevestigde studeerende jeugd en de Profes soren. Zij schijnen te zeer gespecialiseerd te zijn in de wetenschappelijke studies, in de theorieën van het leven om zich om den directen groei of het aspect hunner studie stad te kunnen bekommeren. De gezonde actieve en lachende geest, die snellen, levendigen voortgang verlangt (zoo zelfs dat hij in de stations, bruggen, wegen; in dc overheidsgebouwen, ja, in den geheelen stedenbouw tot uiting komt) schijnt in onze Universiteitssteden meer dan elders te ver suffen. Wie een treffend voorbeeld zoekt, ga eens naar het ongelukkige Delft, waar geleerde vakgenooten de bouwkunde docee- ren. Is het nieuwe Delft niet een hartver scheurend voorbeeld voor den modernen stedenbouw? Maar.... Leiden spant de kroon! Het oude Leiden, met zijn opge drongen studeerende jeugd, waarvoor nooit uit innerlijken drang een universiteit ge bouwd is, schijnt wel doodelijk bevreesd voor elke vernieuwende gedachte. Is het uitbreidingsplan onderhanden? Worden er plannen beraamd, die den Leidenaar, den polderbewoner, schoone wegen naar de zee openen, die hem van het prachtige Brase- mermeer en schoone Kagerplassen doen ge nieten? Wordt er gedacht aan de verbin ding met Den Haag en de bosschen, komt ooit het „Leidsche Hout" tot stand; de eindelijke parken en kostelijke wandel wegen, die deze stad nooit heeft gekend' Waarom moest Leiden#drie eeuwen lang wachten op den bouw van een grootsch universiteitsgebouw om ten slotte gestraft te worden met zulk een academisch zie kenhuis, waarom moest Leiden juist de stad werden van de schoonste Rijksbezittingen aan kunst, terwijl er geen musea voor deze prachtige verzamelingen worden ge bouwd? Waarom moest Leiden zoo suf, zoo dor, zoo dood, toch leven blijven? Maar het nieuwe leven in ons land roept ons allen, en met ons de steden wakker, de nieuwe kracht komt nu zelfs van builen naar binnen. Welnu, we zullen Leiden toe voeren wat ontbreekt, we zullen de stad wakker schudden, haar toeroepen: herleef en treedt in de rij der werkende krachten, orden uw stad; stel fabrieken waar zij noodig zijn, geef den arbeidenden den zegen van een schoone omgeving, geef den stu deerenden een ideaal universiteits-centrum. Laat hen niet aan hun lot over, maar zorg naast de studie ook voor hun woningen. Richt u tot Katwijk en Wassenaar, tot alle omliggende Gemeenten en maak een „ge zamenlijk" „gewestelijk" uitbreidingsplan Wil uw Burgemeester iets voor u doen. laat hij dan wat versuft en dor is in uw ambtenarij verwijderen, nieuwe krachten oproepen, Leiden in de rij der groote steden stellen, en op den weg tusschen Amsterdam en Rotterdam nieuw leven brengen. Daarop doet de heer C. J. Blaauw volgen een beschouwing over Leiden als universi teitsstad. Daarin vinden wij o.a. het vol gende: De gebouwen zijn overal verspreid en vormen nergens een opmerkenswaard ge heel. Deze opmerkingen worden gemaakt afgezien van de vraag der schoonheid Lei den had nog een centrum kunnen hebben, dat niet schoon was, maar nu is het er in het geheel niet. Thans de schoonheidsqueslie: het spreekt wel vanzelf, dat waar men nimmer noodig heeft gevonden, de uitbreidingen van de hoogeschool tot een geheel te vereenigen, I men ook voor de aesthetische factoren wei nig aandacht over had Inderdaad, de ge bouwen van de Leidsche Universiteit zijn ongelooflijk leelijk en dor. Moest men hel gehalte van de wetenschap naar de bouwkunst afmeten (de wetenschappelijke menschen hebben toch met deze officieele bouwkunst steeds genoegen genomen), dan zou de Leidsche wetenschap niet hoog aan geslagen worden. Men staat er van te kijken, hoe de ge bouwen van de Universiteit geplaatst zijn, zoo maar raak, zooals het toevallig uit kwam, tusschen particuliere woonhuizen of op ongelukkige hoeken of aan vergeten pleintjes. De bouwpolitiek schijnt hier ge weest te zijn: Prof. K. moet een lab. hebben; opzichter, kijk eens naar een terreintje uit, niet te duur, niet te groot. De indruk is deze: Leiden heeft de Universiteit cadeau gekregen, maar heeft er in den „grond" nooit iets voor over gehad. Deze grondpoli- tiek is er oorzaak van dat de Universiteit aan Leiden's stadsbeeld geen ander cachet heeft gegeven dan dat van alom verspreide dorheid. Dezelfde grondpolitiek heeft ook aan het enorme Academische Ziekenhuis het cachet gegeven van een hopelooze chaos. Hier zijn df- gebouwen neergesmeten op een onge schikt langgerekt terrein. Hoofdmomenten ontbreken, de gebouwen zijn te hoog, het terrein te klein. De architectuur is benau wend slecht, de bouwtechniek daarmede op één lijn. Leiden als Universiteitsstad is een troos teloos beeld van officieele kortzichtigheid en krenterigheid. Nimmer heeft men daar begrepen, dat de beteekenis van een Leid sche Universiteit een breede ontplooiing van een gebouwencentrum gebood. En waarom deze krenterigheid? Wie aan een belangrijk doel bouwt, weet, dat hij te voren over groote terreinen moet kunnen beschikken. Voor groote, zich uitbreidende complexen is een groote reserve van gron den een vereischte. Kortzichtige zuinigheid is hier de grondslag van een groot gebrek aan cachet. Voor allen, die iets te zeggen hebben bij het tut stand komen van zulke complexen, (het Rijk, de curatoren, de Se naat, enz.) zij Leiden in zijn troostelooze architectonischen chaos een waarschuwend voorbeeld. Zie vooruit, zorg voor flinke ter reinen, die een waardige ligging mogelijk maken en danvoor goede architectuur. 6 Dan volgt een critiek op onze musea van de hand van den heer H. G. Verkruysen. Daaraan ontleenen wij o.a.: Ieder die denkt aan de klem waarmede geëischt wordt dat wij ons zullen voelen burgers van een koloniale mogendheid, moet een gevoel van ontsteltenis en schaamte bekruipen bij het doorwandelen van het Aziatisch museum aan het Rapenburg te Leiden. Dit museum is waarlijk allerminst geschikt om iemand het werkelijk beleven en genieten van Oostersche kunst mogelijk te maken. In één vitrine in een der bene denzalen staan ruim 200 bronzen bij elkaar. Op een schoorsteenmantel waarop een in vergulde lijst gevatte spiegel rust, staan ongeveer oor aan oor negen natuur- steenen indische koppen en op een drie ledige stelling zijn 37 vrij groote steenen ganega's en andere beelden geplaatst. Dit teveel van het goede wordt wel eenigszins getemperd door het feit, dat men er van wege de duisternis zoo goed als niets kan onderscheiden. Het geheel ziet er uit als de opstelling voor een aanslaande veiling en inderdaad is er in het geheele museum zoo goed als niets ter aanduiding der kunst werken te ontdekken dan inventarisnum mers. Een handige, voor den bezoeker inlichting gevende leiddraad, catalogus of iets dergelijks bestaat er niet. Dit museum met zijn reusachtige collecties in vele ver diepingen in duizenden exemplaren opge tast is toch als rijksmuseum gemeenbezit dat den Nederlander inlichting behoorde te geven over het aesthetisch vermogen der Aziatische landen, ook over zijn eigen ko lonie; of is dit museum privébezit van een kleinen kring van ingewijden? Dit gebouw is als het paleis van Doornroosje dichtge groeid, in dit geval met kunstwerken en het slaapt. Moge het den conservator, die r.aar wij vermoeden dagelijks op de bres staat in den strijd voor een behoorlijk inge richt museum, waar ieder belangstellende iets aan kan hebben, nog eens gegeven zijn de voorwerpen behalve ze neer te zetten, ook te laten zien en dan zóó te laten zien, dat zij zijn te beleven. Die kans heeft het rijksmuseum van oud heden, waar o,m. de Egyptische kunst is ondergebracht, blijkbaar gehad enbe nut. Het is inderdaad verheugend te zien, hoe hier gepoogd is de werken zóó op te stellen, dat men deze onder zoo gunstig mogelijke voorwaarden van plaatsing en be lichting in zich kan opnemen. Weliswaar zou er dan eigenlijk nog minder in iedere afdeeling moeten staan, maar dat zal wel praktisch' onmogelijk geweest zijn in ver band met de beschikbare ruimte. Bijna on- geloofelijk is het echter, waar toch de ge heele opzet van een groote greep getuigt, dat de betimmering der expositieruimten op zoo ordinaire wijze is bewerkt, met onge voelige timmermansprofielen en waarlijk idiote oplossingen, zooals de stukjes lijst onder de armelijke boogjes der doorgangen. Wanneer in plaats van de profielen-chaos in technisch en aesthetisch verzorgde vor men de eternietplaten waren omlijst, dan ware zeker een schoon geheel te verkrijgen geweest. Zal men er ooit toe komen voor dergelijke opgaven een bekwaam archi toet om advies te vragen ij? plaats van maar den timmerman aan het werk te zetten? Afgezien van deze bedroevende en verwondering wekkende tekortkoming, zijn er prachtige gedeelten in dit museum te waardeeren. De grafkapel en de mum mie-afdeeling kunnen zeker met de beste buitenlandsche musea in wijze van op stelling wedijveren. Hier is ook door de electrische verlichting het storende van de leelijke omgeving weggevallen. Het museum heeft bovendien zeer ver zorgd en goed geïllustreerde boekjes, die tot leiddarad bij het bezoek kunnen die nen; de kunstvoorwerpen zelf zijn, waar noodig voorzien van uitstekende opschrif ten en verklaringen. Zoo kan men in dit museum buitengewoon veel genieten en ook leeren Het is werkelijk een enormen rijkdom, die Leiden herbergt want het ethografisch museum in de Breestraat bezit zalen vol voorwerpen van onze kolo niën, van Amerika, Australië, Azié en Afrika. Hier wordt hard gewerkt aan de inrichting der zalen. Verlangend zien wij uit naar een beschrijvenden catalogus der ongemeen boeiende stof, die het museum bevat en naar korte verklarende beschrij vingen bij de voorwerpen. Werelden ont sluiten zich hier voor den bezoeker; hier is echter het tentoongestelde zeker wel zoo vreemd voor den gemiddelden be schouwer, dat een inleiding in de geestes- en gevoelssfeer der primitieve volken zeker noodig zal zijn. Alles bijeen genomen is het bedroevend te bedenken, dat het Rijk zijn prachtige collecties, die toch in de eerste plaats hebben te dienen tot verheffing des volks in voor expositie ongeschikte woon huizen opbergt en wij hopen dan ook zeer, dat nog eens de tijd moge aanbreken, dat ook de collecties van het Aziatisch museum een passend tehuis mogen vinden. De heer Wieger Bruin schrijft over den kubus aan de Aalmarkt. Daaruit halen wij o.a. aan: Aan de Aalmarkt in Leiden staat mooi gesitueerd de mooie Waag. Hij domineert de omgeving en dat valt hem niet moeilijk doordat de rest zoo suf, zoo heel weinig zaaks is. 't Zijn meest burgerhuisjes van 1700 tot nu, en een eindje verderop staat een gemeenteschool van diverse tientallen jaren geleden, die misschien de slechtste gevel heeft, ooit met klassieke motieven beplakt. Je gaapt als je hem ziet en nauwe lijks laat zich denken dat die school iets anders kan voortbrengen dan toekomstige notarisklerken en drogisten, breischool- onderwijzeressen en Jaegercndergoederen- winkeljüffrouwen. Laat nou net in die trieste boel de firma van Nelle een pand op den hoek van een steegje vernieuwen. Zooals het haar haar architect goed dacht als pakhuis en niet zooals vele Heemschutters het wel gewild zouden hebben. Leiden was in last toen dat witte, kantige geval daar in de buurt van de Waag was verrezen. Men leze wat de pers er van schreef! Men zou willen dat hier aansluiting bij de omgeving was gezocht. Men zou gewild hebben dat de architect zoo karakterloos geweest was zich aan te passen bij de karakterlooze omgeving. En nou is daar in de rij van huizen als grauwe notarisklerken drogisten, breischoolonderwijzeressen en Jaegerondergoederenwinkeljuffrouwen een kloeke „spoTt" in 't wit verschenen tot affront van Heemschut-oomes en Geïl- lustreerde-pers-tantes, die dat een onzedige verschijning vinden in het Leidsche hofje. Laten we blij zijn dat deze brutaliteit eens duidelijk de mieserigheid van de rest doet uitkomen. Laten we niet vragen of het mooi is of leelijk: het is m.i. noch het een, noch het ander. Maar het is een bewijs van leven, het is een overwinning op de dood (in de pot) van Leiden. Onderschrift van de redactie. Het wil ons voorkomen, dat Leiden wet de volle maat is gegeven bij deze „afbraak Of het eldere echter zooveel beter is? En zelfs in meer moderne steden. Het bouwkundig weekblad doet zijn naanï van „bouwkundig" blad o.i. meer eer aan door op te „bouwen" dan af te breken. Bovendien moet ons van het hart, dal wat betreft een afkeuring van de letters op ons politiebureau, hier van toepassing is het spreekwoord van de splinter in een ander- mans-oog en de balk in eigen oog; zie de letters van „Bouwkundig Weekblad" op den omslag en dezelfde op de titelpaginal VOOR WOENSDAG 28 SEPTEMBER. Hilversum, 1060 M. 12 uur: Politieber, 12.352 uur: Lunchmuziek door het trio D. Groeneveld, viool; A. v. Leeuwen, cello; P. Jochemse, piano. 56 uur; Concert door het Anro-orkest. J. v. d. Berk, tenor; Egb. Veen, pianobegel. 6.6.30: Lezing over: Philatelie, door den heer G. V. v. d, Schooren. 6.30—7.45: Operetteprogram- ma door het Anro-orkest. 7.157.45: Ge zondheid-halfuurtje. Dr. J. B. F. van Gils, secr.-penningm. v. d. Ned. Centr. Ver. tot bestrijding der tuberculose, over: Het parti culier initialiet in den strijd legen de tuber culose. 7.45: Politieberichten. 10.30: Persberichten. 8.10: N. C. R. V. Con cert. Mevrouw B. Jonkers-Tiggers, sopraan; J. H. E. Wittpen, fluit; E. J. v. Duinen, piano; 1. Schweigt, Ihr Floten, Bach Cso- praanobl., Ituit en piano). 2a. De Heer is mijn Herder, b. Op bergen en in dalen. c. Ontwaakt, gij die slaapt (sopraan). 3. Reda dooi' Dr. J. Hekman, over: Slaap en slape loosheid (le ged). 4. „N. Pensieroso", aria van Handel met obl. fluit en piano. 5. So nata no. 7. Loeillet (fluit, piano). 6. 2e ged. van de rede van Dr. Hekman. 7. Villanella, Grandval (sopraan, Huil, piano). 8. Aria uit „Zemire en Amor", GTétry (zang, fluit, piano). 9a Soir sur la plaine, Gaubert. b. Vöglein, Probost (fluit). 10a. Ligna Sylva- rum. b De Nachtegaal, c. Avondliedje, Zag- wyn (sopraan) 11. Cantate, Scarlatti (so praan, fluit en piano). Daventry 1600 M. 1120: Davenlry- kwarlet 12 20: Dansmuziek. 1.20 2 20- Orkestconcert. 2.50: Lezing: Eng- 1 ish Language. 3.10: Concert. 3.20: -z eg: Three plays of Shatrespcare. 3.50: DavenLrykwarlet. 4.05: Lezing. -2-M2

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1927 | | pagina 6