WIE IS EDMUND GRAY? 68st0 Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag 21 September 1927 Tweede Blad No. 20712 De Pers over de Troonrede. EERSTE KAMER. TWEEDE KAMER. FEUILLETON. De vraag of de Troonrede inzake de han delspolitiek der Regeering het gewenschte licht heeft gebracht, kan de „Nieuwe Rotterdamsche Courant" (lib.) niet bevestigend beantwoorden. De Troon rede lijkt het blad juist op dit voor het oogenblik meest op den voorgrond bedron- gen punt der landspolitiek onzeker en aar zelend. Zij wekt den indiuk van opgesteld te zijn door een regeering, die, lusschen twee vuren geplaatst, niet goed weet wat zij wil. Na dit nader aan de hand der Troonrede te hebben aangetoond, stuit het blad op deze zinsnede: „Eene aanvulling van de wetgeving wordt voorbereid ten einde onder alle omstandigheden de mogelijkheid van het afsluiten van handelsverdragen te be houden en hierdoor het vrije ruilverkeer te bevorderen." „Voor deze passage aldus de N. C. Ct. zal een ieder al voor een gesloten boek blijven staan zou Thorbecke ge zegd hebben. Het is, dunkt ons, de aankon diging van een wetsontwerp tot omschrij ving van den steen der wijzen voor onze handelspolitiek. Men kan er alles uit fan- taseeren, en niets. Men kan er blij om zijn, en er van schrikken. Men kan haar opvat ten als ernst of beschouwen als grap. Boven al lijkt ons de zinsnede echter een onver bloemde neiging der regeering aan den dag te leggen, om zich aan een nietszeggende fraze te vergapen, en haar hoop onder woor den te brengen, dat de Kamer deze onaesthe- tische handeling zal navolgen. Wij kunnen voorloopig niet anders, dan tegen over den in voorbereiding zijnden nieuwen koers een afwachtende houding aannemen. Slechts dit mogen wij ervan zeggen, dat wij in een Troonrede een open ruiterlijk woord, zij het dat wij ons met de strekking niet kunnen vereenigen, nog al tijd meer kunnen waardeeren dan een raad seltje, waarvan vooralsnog niemand de op lossing weet". Het „Algemeen Handelsblad" (ttb.) merkt op dat er angstvallig naar is gestreefd alles te vermijden, wat, naar de opvattingen van jhr. De Geer, den leider van het „intermezzo-kabinet" zou kunnen gelijken op een principieel® wijziging in onze staatkunde. Hieruit vloeit volgens het blad voort, dat de orakeltaal over de „bevordering van het vrije ruilverkeer" niet kan bedoelen een principieel© breuk met het tot heden ge volgde stelsel der handelspolitiek. Te ver geefs heeft het blad gezocht naar een enkel woord over onze landsverdediging. „Nie mand zal willen of kunnen beweren, zoo lezen wij dat wij in dit opzicht het volmaakte hebben bereikt, of ook maar be naderd en het zou dus wel de moeite heb ben geloond, wanneer over de wijze, waarop de regeering zich haar taak om 's lands defensie in goeden staat te houden denkt, iels ware gezegd". Na verder de Troonrede in details te heb ben besproken besluit het blad als volgt: „Dit is wel echt: intermezzo-politiek. In een tijdsgewricht dat beslissend kan zijn voor ons aanzien in de wereld en na de be lofte, die in het optreden van minister Bee- laerts te Genève lag, had men het recht meenen wij juist van een regeering, die niet aan bepaalde partij-programma's is ge ketend, iets, neen heel wat meer, te ver wachten aan blijken van besef, dat ook voor ons volk de waarheid geldt, dat ver vlogen gelegenheden niet terugkeeren". Het „V ad." 'Schrijft o.a.: De Regeering erkent de moeilijkheden die voor onzen handel en nijverheid ont staan, doordat aan het internationaal ruil verkeer kunstmatige belemmeringen in den weg worden gelegd, maar wil niet van een geneesmiddel weten, dat voor een klein land altijd tienmaal, en meermalen, erger is dan de kwaal. Wat trouwens van een Kabinet-De Geer vaststond. Integendeel verborg de Regeering haar vreugde niet over de richtlijnen op de Economische con. ferentie van den Volkenbond aangegeven. Wij lezen in die vreugdebetuiging een be slist afwijzen van een verandering in onze handelspolitiek, al zou het ons natuurlijk verheugen als de uitspraken van de Eco nomische Conferentie nog iets meer dan declarator! sche waarde hebben. Na verder nog de Troonrede to hebben nagegaan eindigt het blad: Resumeerende noemen wij de Troonrede een lang niet onbelangrijk stuk, dat van goed begrip getuigt van de politieke posi tie van hen die haar opstelden, en van den ernstigen wil om zooveel mogelijk ten bate van het land te doen,. ,,De Nederlander" (C.-H.) merkt op dat het uitgesloten is, dat dit staats stuk aan allen bevrediging zou geven, maar aldus gaat het blad voort dat het blijk geeft van grooten ernst in het onder zoeken van bijna elk vraagstuk, welks op lossing voor de bevolking van beteekenis is en dat voor deze oplossing telkens, althans in beginsel, de weg gekozen is, dit zullen allen erkennen. Ten aanzien van de handelspolitiek vraagt het blad of de Regeering de ver wachting van sommigen deelt, dat de be staande moeilijkheden zouden verminderen en dat de welvaart wellicht zou toene men, indien Nederland deelnam aan den wedloop tot verhooging dezer kunstmatige belemmeringen. ,,De Troonrede geeft op deze vraag zeker geen bevestigend ant woord. Integendeel; herleving der welvaart en verruiming der werkgelegenheid worden wel verwacht van verlichting van den be- etaanden zwaren directen belastingdruk niet van verhooging van eenige indirecte heffing; en met voldoening wordt vastge steld, dat de richtlijnen der economische politiek van den Volkenbond „overeenko men met die, welke door Nederland worden gevolgd." Uiteraard biedt een woord over de Troonrede geen aanleiding tot diepgaande beschouwing over „bescherming." Slechts dit: laten onze landgenooten, die inderdaad in moeilijkheden verkeeren, voorzichtig zijn! Zij kennen toch, evengoed als de Regeering, de beteekenis onzer gun stige, maar zee-r beperkt© grenzen en de lessen der historie." De „Standaard" (a.-r.) is minder aan genaam getroffen door de mededeel ing, dat een wetsontwerp te wachten is tot ver vroegde inwerkingtreding van het zevende leerjaar. Hiertegen merkt het blad op, dat het strijdt tegen de toezegging van het Ka binet om politieke kwesties niet aan de orde te stellen. Voor de A.-R. ministers in dit ministerie moet het een onaangenaam ge voel zijn, dat de eenige afwijking, die op die toezegging gemaakt wordt, ten nadeele der A.-R. Partij is. Met betrekking tot de passage betreffende de handelspolitiek schrijft het blad o.a.: „Brengt men haar in verband met de klachten over belemmeringen, die onze ex port ondervindt, dan zou men er uit kun nen afleiden, dat de Regeering maatregelen overweegt om zich daartegen actief te weer te gaan stellen. Let men dan echter weer op de blijd schap, waarmee wordt heengewezen naar de overeenstemming, die reeds bestaat tus- schen de Nederlandsche economische po litiek en de richtlijnen van Genève, dan kan men zich toch ook weer moeilijk voor stellen, dat de Regeering slappen over weegt, die zouden ingaan tegen de begin selen, in die richtlijnen aangeduid. Is er dan soms nog een derde lezing mo gelijk, die wij niet hebben gevat?" De „Maasbode" (R.-K.) acht het vol komen begrijpelijk, dat de lange, maar op het stuk der handelspolitiek nietszeggende Troonrede in breede kringen van ons volk teleurstelling wekken zal. „Met stijgende verbazing lezen we al dus het blad dat door handel en nijver heid ondanks verschillende moedgevende verschijnselen, nog steeds groote moeilijk heden worden ondervonden, niet het minst door de kunstmatige belemmering, die aan het internationaal ruilverkeer worden in den weg gelegd. Waarin die moedgevende verschijnselen bestaan wordt niet aangeduid; het is alles even vaag en niets zeggend en van een krachtig aangeven van de richting, waarin de welvaartspolitiek gevoerd zal worden is geen sprake. Een en ander neemt niet wee, dat wij de toegezegde aanvulling van de wetgeving niet anders kunnen begrijpen, dan dat er een dubbel tarief in voorbereiding is. Van de mogelijkheid voor het scheppen van invoer verboden ten einde bepaalde industrieën te helpen kan toch geen sprake zijn, want daarmede zouden we in strijd komen met de richtlijnen der economische politiek van Genève Wat ter wereld heeft dan de regeering weerhouden om dit klaar en duidelijk, dus voor ieder verstaanbaar, aan de leden der Staten-Generaal mede te deelen?" De eindconclusie van het blad is- „Veel winst heeft de Troonrede ons niet gebracht. an een zakenkabinet, dat niet naar par tijen behoeft te zien. hadden we vooral dit jaar, nu daden geëischt konden worden, wat anders verwacht." „De Tijd" (R.-K.) noemt de Troonrede „een bemoedigend stuk" Zij bevestigt in de eerste plaats, dat de leider van het „inter- mezzo"-kabinet zich definitief heeft ver zoend met de gedachte, dat zijn Ministerie wel tot de stembus van 1929 de teugels zal moeten blijven voeren, en zij getuigt van hot voornemen in dit tijdsbestek door hard werken zooveel mogelijk tot stand te bren gen van belgeen de regeerende hand to. due a vindt. Het stuk is bemoedigend vooral om vier punten, die daarin worden genoemd, met name: een verlaging der inkomstenbelas ting, de financieel© regeling tusschen Rijk en Gemeente, invoering van den zevenjari gen leerplicht en last not least een andere methode bij het afsluiten van han delsverdragen. Wat het laatste pyjnt betreft meent bet blad, dat het eindelijk ook tot onze Regee ring is doorgedrohgen, dat, waar het pro tectionisme in alle staten van de wereld hoogtij viert, lijdelijk 'toezien onverantwoor delijk om niet ie zeggen: een misdrijf zou zijn. Oh! zoo gaat het hlad voort een forsch ingrijpen behoeft men van haar blijkbaar niet dadelijk te verwachten. Alles moet zijn tijd hebben. Het juiste inzicht is heel langzaam gekomen; de daden, welke op dit inzicht moeten volgen, zuilen waar schijnlijk met groote voorzichtigheid wor den gesteld. Doch één ding staat vast: het liberale laal-maar-waaien-stelsel heeft afgedaan. De op economisch gebied eenzijdig ontwa pende St^at der Nederlanden is wakker ge worden, heeft zich de oogen uitgewreven en is nu op zoek naar een vooral niet te scherp! wapen om voor zijn welvaarts positie in deze verarmde wereld desnoods te vechten. Dat is toch al iels. Het ..Centrum" (r.k.) zegt, dat er wel geen ernstig verschil van meening kan be staan omtrent de oorzaken der moeilijk heden, die handel en industrie nog 9leeds ondervinden: De regeering geeft ze aan door te wijzen op de kunstmatige belemmeringen, welke aan het internationaal ruilverkeer worden in den weg gelegd, en op de zware lasten, welke de bevolking te dragen heeft, waar door de herleving der welvaart en de ver ruiming der werkgelegenheid worden ver traagd. Dit tweevoudig probleem is inder daad van den hoogsten ernst. En het is van de meeste urgentie, dat getracht wordt daar aan een oplossing te geven. De Troonrede stelt va9t, dat de richtlijnen der economische politiek, door de Economische Conferentie te Geneve aangegeven, overeen komen met die, welke door Nederland worden gevolgd. Maar behalve richtlijnen is er nog iels anders, is er de practijk, welke door tal van Staten wordt gevolgd, en deze stelt aan de herleving der welvaart in ons land groote hinderpalen in den weg en werkt precies het tegenovergestelde uit van hetgeen ons volk noodig heeft: verruiming der werkge legenheid. Wat denkt de Regeering daar tegen te doen? Zij bereidt, zegt de Troon rede, een aanvulling van de wetgeving voor, ten einde onder alle omstandigheden de mo gelijkheid van het afsluiten van handels verdragen te behouden en hierdoor liet vrije ruilverkeer te bevorderen. De aanduiding is tamelijk vaag en men mag betwijfelen, of zij de gerustheid en de bevrediging zal wek ken, die reeds lang met aandrang wordt ver- beid. „Het (Haagse he) Volk" (S.D) schrijft met betrekking tot de Belastingwet ten: ,,De regeering zal ons tegenover haar vin den, wanneer zij aan e'en ongemotiveerde ontlasting voot de bezittende klasse de voor keur mocht geven boven sociale voorzienin gen; waarvan de totstandkoming reed9 te lang op zich heeft laten wachten. Men ge- bruike de noodzakelijkheid van kapitaalvor ming niet als voorwendsel om maatregelen, in het belang der arbeidersklasse, achter wege te laten!" Met ongerustheid heeft het blad kennis genomen van de handelspolitiek zinsnede. „Dezei kan aldus het blad haast niet anders worden uitgelegd, dan als een aan kondiging van z.g, actieve handelspolitiek, als een concessie aan de kaholie'ke werk gevers, die gisteren zulk een ke'el hebben op gezet. Zulk een zwenking, na de rol, die de Nederlander Colijn ter conferentie he'eft ge speeld, zou een voor ons land bedenkelijke houding beteekenen. Met belangstelling en waakzaamheid wachten wij af, wat de rei- geering in dezen van plan zal blijken". Met groote reserve wordt kennis genomen van de aankondiging van een verlaging der inkomstenbelasting. Hoe zal men vraagt hetblad de middelen vinden voor soci ale maatregelen, b.v. een Ziektewet, als men de schatkist in min of meer belangrijke mate inkomsten zal laten derven? Voorts treft het „Het Volk" dat in de Troonrede niets wordt aangekondigd ter zake van een systematische werkverschaf fing. Dat er nu over wordt geizwegen, mag niet beteekenen, dat de regeering meent, haar plicht reeds te 'hebben gedaan". (Zitting van gisteren). AANVAARDING VOORZITTERSCHAP. De VOORZITTER deelt mede, dat hij weder is benoemd tot voorzitter deze Ka mer. Het Kon. Besluit van zijn herbenoe ming is reeds in de Ve'reenigde Vergadering der Staten-Generaal voorgelezen. Bij den aanvang dezer zitting is sprekers eerste woord een woord van hartelijken dank tot H M. de Koningin, die hem ook dit jaar tot voorzitter der Kamer wilde be noemen en tot den minister van Binnen- landsche Zaken en Landbouw, die hem tot deze gewichtige betrekking voordroeg. Bij ondervinding aldus de voorzitter heeft de Kamer in het afgeloopen jaar herhaaldelijk het gewicht van haar grond wettelijke taak gevoeld. Zooals steeds bij dngrijpc-'nde wetsontwerpen het geval i9j worden we overstroomd met brochures, adressen en verslagen van allerlei inhoud. Voor de leden was het vaak zeer moeilijk, het goede spoor te volgen en 's lands belang in het oog te houden. Immers, menigmaal werd op de Kamer pressie uitgeoefend. Het wetsontwerp zoo heette het dan was in een onvoltallige Tweede Kamer aangeno men en kon niet met de noodige zorg behan deld zijn. Met dergelijke voorwendsels werd dan aan de Ee'rste Kamer verzocht, haar goedkeuring aan het wetsontwerp te ont houden Dankbaar moet echlpr worden er kend, dat niettegenstaande die pressie de Eerste Kamer steeds rustig haar taak vol bracht en de leden met e'erbiediging van elkanders gevoelens, hun plicht vervulden. De goede geest, die hier steeds geheerscht heeft, doet mij verwachten, dat zulks ook dit jaar het geval zal zün. Mei den wensch, dat ook dit jaar nuttige arbeid voor 't vader land zal worden verricht en mij in uw aller steun aanbevelend, aanvaard ik de mij op gedragen taak. Gods beste zegen blijve daarop rusten. (Instemming). ADRES VAN ANTWOORD. Op voorstel van den voorzitter, wordt be sloten de Troonrede met een adre's van Ant woord te beantwoorden. De Kamer gaat voorts over tot het trek ken van afdeelingen. Hierbij worden de leden der commissie, benoemd om de Kamer omtrent het wetsontwerp betreffende de naamlooze vennootschappen voor te lichten, te weten de heeren v. d. Hoeven, Mendel s. Janssen, De Veer en v. d. Betgh, over de afdeelingen verdeeld. De Kamer begeeft zich daarna in de af deelingen. Na schorsing der vergadering, de'elt de voorzitter mede, dat benoemd zijri tot voor zitters der afdeelingen de heeren Moltma- ker, Colijn, De Vos v. Steenwijk, De Vries en Polak en tot onder-voorzitters de heeren We'sterdijik, v. Lanschot, Rink, Haffmans en v. Embden. Voorts zijn benoemd tot leden der redac tie-commissie voor liet Adres van Antwoord op de Troonrede de heeren Westerdijk, Ver kouteren, Blomjoiis. De Gijselaar en v. Embden. De voorzitter deelt mede, dat a s. Dins dag te halfnegen 's avonds in 't openbaar zal worden vergaderd. Woensdag d. a. v. voormiddag zal in de afdeelingen worden behandeld het wetsontwerp betreffende de collectieve arbeidsovereenkomst, terwijl des middags van dien dag in 't openbaar wordt behandeld het ontwerp tot naasting van den spoorweg Enschedé-Ahaus. De vergadering wordt verdaagd tot heden 2 uur. (Zitting van gisterenj INDIENING STAATSBEGROOTING 1928. De VOORZITTER doet mededeeling van het K. B. waarbij de Minister van Finan ciën gemachtigd wordt de Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1928 in te dienen. De Minister van Financiën, de heer DE GEER, dient hierop deze begrooting met bijbehoorende financieele nota in. NOMINATIE VOORZITTERSCHAP. Aan de orde is het opmaken van de nomi natie voor het voorzitterschap der Kamer. De commissie van stemopneming bestaat uit de heeren Van Schaik, Joekes, van Boet- zelaer en Bierema. Bij de stemming voor de eerste plaals worden 90 stemmen uitgebracht, waarvan 82 op jhr. Ruys de Beerenbrouck, één op mgr. Nolens, één op prof. Visseher en één op prof. Van Gijn, terwijl 5 stemmen zijn uitgebracht. Jhr. Ruys de Beerenbrouck (R.-K.) is dus als No. één op Je nominatie geplaatst. De stemming voor de tweede plaats heeft tot resultaat, dat worden uitgebracht eveneens 90 stemmen, waarvan 44 op dr. J. Th. de Visser, 27 op den heer Schaper, 4 op den heer L. de Visser, 4 op den heer Albarda, 3 op mr. Heemskerk, 1 op mr. Schokking en 1 op prof. Visseher, terwijl 6 slemmen in blanco zijn uitgebracht. Het aantal geldige stemmen is dus 84, de volstrekte meerderheid 43. Dr. de Vis ser (C.-H.) is derhalve als No. 2 op de no minatie aangewezen. Bij de stemming voor de derde plaals worden 93 stemmen uitgebracht, waarvan 58 op den heer Schaper, 24 op prof. Van Gijn, 1 op elk der heeren Schouten, Droog- leeves Fortuyn en prof. Visseher en 8 blanco. Aangewezen is dus de heer Schaper (S. D. A. P.). De Voorzilfer benoemt de commissie van stemopneming, uitgebreid met de heeren De Wilde, Dcekers, Knottenbelt en Zandt, tot commissie, belast met de aanbieding der nominatie aan de Koningin. Nog deelt bij mede, dat Donderdag te één uur de trekking der afdeelingen zal plaats hebben en dat hij na deze trekking aan de orde zal stellen de benoeming der huish. commissie en de commissie van de steno grafie, alsmede het bepalen van den tijd voor het stellen van vragen. De vergadering wordt te 3 50 verdaagd lot Donderdag één uur. H Geautoriseerde vertaling naar het Engelsch van WALTER BESANT, door Mej. E. HOOGEWERF. 10) „Niet alleen, dat ze zoo dwaas daarover denkt, maar ze handelt er ook naar. Mr. Dering, wilt u wel gelooven, dat ze ons tot wanhoop drijft? U kent de Rodings? „De gebroeders Roding? Ja, die kent iedereen." „Algy Roding, de oudste zoon van den oudsten echtgenoot, en enorm rijk, is doode- lijk van Elsie. Hij is wel tienmaal bij mij geweest om over haar te spreken. Hij is haar aan huis komen bezoeken. Het kan hem niets schelen, dat zij geen geld heeft. Maar ze wil zelfs z'n naam niet hooren noemen. Onder ons gezegd, ik geloof niet dat hij nu altijd zoo heel solide geleefd heeft, maar onder haar invloed, zou hij wel gauw kalmer worden. Elsie hoefde van dit verleden niets te weten en ze zou een schitterende positie hebben, daar zou de mijne zelfs nog niets bij wezen." 1 „Wat heeft ze tegen den man?" „Ze beweert, dat hij een geweldige op- snijer is. En ze is dwaas genoeg, om één van uw klerken te willen hebben Ja. waar lijk, mr. Dering, één van uw klerken!" ,,Ik heb al zoo iets gehoord van uw moe der. Ze moet -verloofd zijn met den jongen Austin, nietwaar?" „Die een inkomen heeft van twee hon derd pond per jaar. Denk eens aan: ze wei gert een man met tien duizend pond per jaar en wil een man trouwen, die maar twee honderd bezitl" „Maar ze willen toch niet trouwen op deze armoede van twee honderd pond per jaar?" „Ze zijn verloofd, ze wil het engagement niet verbreken, hij heeft geen geld om zich ergens als deelgenoot in te koopen. Daarom moet hij voortgaan, als klerk, op twee honderd." „Klerken verdienen soms meer, maar dat is waar, een mooie positie is het nooit, en het inkomen is altijd klein." „Moeder wil den jongen niet bij zich ont vangen. Maar nu komt Elsie in stilte met hom samen. Ik zou mij schamen als sir Samuel het wist. Ze gaat iederen avond uit en dan wandelen ze over het Plein, of in hel Park tot het donker is. Net als een meid met haar vrijer!" „Ja, dit lijkt een ongewone manier van doen, maar ik ben geen juist beoordeelaar van hetgeen al of niet passend is voor een jong meisje." „Ik kan u wel verzekeren, dat de verhou ding in huis er zeer gespannen door wordt en ik weet nog niet, wat er eens van komen moet. Elsie zegt, dat, als ze de volgende week een en twintig is, ze dan vrij zal zijn om te doen en te laten wat ze wil. Ze denkt er zelfs over om ergens een atelier te openen en portretten te schilderen voor geld. U be grijpt hoe onaangenaam dit zou wezen voor mij. dat mijn zuster op deze wijze in haar onderhoud moest voorzien." „En hoe denk je dan. dal ik in deze zaak kan ingrijpen? Liefdesbezwaren worden op dit kantoor niet behandeld, of verholpen.'* „Mr. Dering, ze is van niemand ter we reld bang dan van u. Er is niemand aan wiens oordeel ze zóó zeer hecht, dan aan het uwe. Wilt u haar eens onderhanden nemen?" „Kijk eens Hilda, het toeval wil, dat ik haar toch al heb verzocht, op haar verjaar dag bij mij te komen, want dan houdt zij' op verder mijn pupil te zijn. Ik wil dan met genoegen eens met haar praten. En, wie weet, of ge niet tevreden bent met den uit slag van dit gesprek." „O daar twijfel ik niet aan.** „Dus, als ik het goed begrijp, dan zou je graag zien, hoe je zuster trouwde met een man die mocht hij dan nog niet rijk wezen toch onderweg is, om zoo ver te komen. Maar je kunt haar niet dwingen, om het aanzoek van zelfs den rijken jongenman uit Londen aan te nemen tenzij ze met hem ingenomen is, niet waar?" „Neen. En we kunnen ook moeilijk van haar verwachten, dat ze evenals ik, een man trouwt, die zijn fortuin al gemaakt heeft. Tenzij ze natuurlijk Algy Roding nam." „Goed. Maar hij moet toch natuurlijk een zeker inkomen hebben, dat hem als basis kan dienen om zich op te werken." „Jui9t. Dus haar aanstaande moet een inkomen hebben van een vijftienhonderd pond, om op te beginnen. Als ik haar daar nu van weet te doordringen, dan ben je tevreden?" „Beste Dering, ik geloof zoo waar, dat je den man voor haar klaar hebt staan. Maar hoe zal je haar overreden, dat ze haar tegenwoordigen uitverkorene er voor op geeft?" „Ik beloof niets, Hilda. Ik zal enkel mijn best doen." Hilda stond op en sprak dankbaar: „Wat u daar zei, schenkt mij een groote verlich ting. Ik heb enkel het geluk van het kind op het oog. Als u misschien den jongen man onmiddellijk wegzend en weigerde hem een getuigschrift te geven, op grond dèëtr- van, dat hij de genegenheid had trachten te winnen van een meisje, verre boven hem in stand, dat zou misschien van heel goede uitwerking zijn op Elsie omdat zij duidelijk lot inzicht zou komen, van uw opvatting van een dergelijke verloving, terwijl het tegelijk een goede les zou zijn voor hem en zijn vrienden. Een klerk, die zijn ontslag heeft gekregen, daar is toch niet veel roman tisch meer aan. Wilt u daar niet eens over denken mr. Dering? De enkele bedreiging daarmee zou hem, mogelijk, al bewegen haar op te geven, en haar, vap hem af te zien al was het maar om der wille van hem zeiven." „Ik zal er eens over denken, Hilda. A propos, komen jij en mijn broer Maandag bij mij dineeren", tenzij je natuurlijk een andere afspraak hebt? Dan kunnen wij deze zaak eens op ons gemak bespreken." „Met genoegen. We hebben enkel den avond bezet. En nu wil ik u ook niet langer ophouden. Goeden dagl" Hilda ging heen, met minzamen glimlach tot de klerken in het andere kantoor, en vol waardigheid ging zij de trap af naar het rij tuig, dat beneden wachtte. Mr. Dering keerde wepr tot zijn papieren. Hij wa9 niet veranderd in die acht jaren, na dat stormachtig onderhoud met Athelstan Arundel. Hij was misschien wat meer grijs geworden, maar zijn gelaatstrekken getuig den nog van dezelfde kracht en zijn oogen waren nog even scherp en vastberaden van uiterlijk. Dien ochtend werkte-hij ijverig voort aan hetgeen hij zich eenmaal ten taak had ge steld. Toen keek hij op zijn horloge. Het was half-drie. Hij tikte op de tafelschel en zijn oude klerk kwam binnen. Ofschoon Checkley van denzelfden leeftijd was, als zijn chef, leek hij veel ouder. „De klerken zijn zeker aller, weg?" vroeg vroeg mr. Dering. „Allen weg. Het éénige, waar ze steeds op uit zijn, van het oogenblik, dat ze 's morgens hier binnenkomen is. om maar zoo gauw mogelijk weer weg te komen. Hart voor hun werk hebben ze niet." „Welnu, laat ze maar gaan. Ik wilde eens breedvoerig met je spreken, Checkley. „Zijn er bezwaren?" vroe'g de o«de klerk met de soort eerbiedige gem :enzaamheid, waar zijn langen diensttijd hem het recht toe gaf. „De tijd is daar. Checkley, dat wij een verandering moeten maken." ..Een verandering?Waarom? Ik doe mijn werk toch zoo goed als altijd? En zeker be'ter dan een van de jongere kler ken. Wat bedoelt u met een verandering?" „Neen, ik ben juist van pian zoo lang mogelijk aan te blijven. Maar toch kan dit niet veel langer zijn dan voor een jaar or twee. Ik ben vijf-en-zeventig, Checkley." „Ik ook. U hoort mij toch nooit klagen over mijn werk, is het wel? En u t-e't met smaak. Uw gezondheid is goed" „Ja, mijn lichaam is gezond. Maar er is toch iets, waar ik mij den laatsten tijd on gerust over maak, namelijk over mijn ge heugen." „O. jongere menschen laat dit ook wel een9 in den steek," antwoordde de klerk, boud-weg. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1927 | | pagina 5