WIE IS EDMUND GRAY?
68st0 Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag 21 September 1927
Tweede Blad No. 20712
De Pers over de Troonrede.
EERSTE KAMER.
TWEEDE KAMER.
FEUILLETON.
De vraag of de Troonrede inzake de han
delspolitiek der Regeering het gewenschte
licht heeft gebracht, kan de „Nieuwe
Rotterdamsche Courant" (lib.)
niet bevestigend beantwoorden. De Troon
rede lijkt het blad juist op dit voor het
oogenblik meest op den voorgrond bedron-
gen punt der landspolitiek onzeker en aar
zelend. Zij wekt den indiuk van opgesteld
te zijn door een regeering, die, lusschen
twee vuren geplaatst, niet goed weet wat
zij wil.
Na dit nader aan de hand der Troonrede
te hebben aangetoond, stuit het blad op
deze zinsnede: „Eene aanvulling van de
wetgeving wordt voorbereid ten einde onder
alle omstandigheden de mogelijkheid van
het afsluiten van handelsverdragen te be
houden en hierdoor het vrije ruilverkeer te
bevorderen."
„Voor deze passage aldus de N. C.
Ct. zal een ieder al voor een gesloten
boek blijven staan zou Thorbecke ge
zegd hebben. Het is, dunkt ons, de aankon
diging van een wetsontwerp tot omschrij
ving van den steen der wijzen voor onze
handelspolitiek. Men kan er alles uit fan-
taseeren, en niets. Men kan er blij om zijn,
en er van schrikken. Men kan haar opvat
ten als ernst of beschouwen als grap. Boven
al lijkt ons de zinsnede echter een onver
bloemde neiging der regeering aan den dag
te leggen, om zich aan een nietszeggende
fraze te vergapen, en haar hoop onder woor
den te brengen, dat de Kamer deze onaesthe-
tische handeling zal navolgen.
Wij kunnen voorloopig niet anders, dan
tegen over den in voorbereiding zijnden
nieuwen koers een afwachtende houding
aannemen. Slechts dit mogen wij ervan
zeggen, dat wij in een Troonrede een open
ruiterlijk woord, zij het dat wij ons met de
strekking niet kunnen vereenigen, nog al
tijd meer kunnen waardeeren dan een raad
seltje, waarvan vooralsnog niemand de op
lossing weet".
Het „Algemeen Handelsblad"
(ttb.) merkt op dat er angstvallig naar is
gestreefd alles te vermijden, wat, naar de
opvattingen van jhr. De Geer, den leider
van het „intermezzo-kabinet" zou kunnen
gelijken op een principieel® wijziging in
onze staatkunde.
Hieruit vloeit volgens het blad voort, dat
de orakeltaal over de „bevordering van het
vrije ruilverkeer" niet kan bedoelen een
principieel© breuk met het tot heden ge
volgde stelsel der handelspolitiek. Te ver
geefs heeft het blad gezocht naar een enkel
woord over onze landsverdediging. „Nie
mand zal willen of kunnen beweren,
zoo lezen wij dat wij in dit opzicht het
volmaakte hebben bereikt, of ook maar be
naderd en het zou dus wel de moeite heb
ben geloond, wanneer over de wijze, waarop
de regeering zich haar taak om 's lands
defensie in goeden staat te houden denkt,
iels ware gezegd".
Na verder de Troonrede in details te heb
ben besproken besluit het blad als volgt:
„Dit is wel echt: intermezzo-politiek. In
een tijdsgewricht dat beslissend kan zijn
voor ons aanzien in de wereld en na de be
lofte, die in het optreden van minister Bee-
laerts te Genève lag, had men het recht
meenen wij juist van een regeering, die
niet aan bepaalde partij-programma's is ge
ketend, iets, neen heel wat meer, te ver
wachten aan blijken van besef, dat ook
voor ons volk de waarheid geldt, dat ver
vlogen gelegenheden niet terugkeeren".
Het „V ad." 'Schrijft o.a.:
De Regeering erkent de moeilijkheden
die voor onzen handel en nijverheid ont
staan, doordat aan het internationaal ruil
verkeer kunstmatige belemmeringen in den
weg worden gelegd, maar wil niet van een
geneesmiddel weten, dat voor een klein
land altijd tienmaal, en meermalen, erger
is dan de kwaal. Wat trouwens van een
Kabinet-De Geer vaststond. Integendeel
verborg de Regeering haar vreugde niet
over de richtlijnen op de Economische con.
ferentie van den Volkenbond aangegeven.
Wij lezen in die vreugdebetuiging een be
slist afwijzen van een verandering in onze
handelspolitiek, al zou het ons natuurlijk
verheugen als de uitspraken van de Eco
nomische Conferentie nog iets meer dan
declarator! sche waarde hebben.
Na verder nog de Troonrede to hebben
nagegaan eindigt het blad:
Resumeerende noemen wij de Troonrede
een lang niet onbelangrijk stuk, dat van
goed begrip getuigt van de politieke posi
tie van hen die haar opstelden, en van den
ernstigen wil om zooveel mogelijk ten bate
van het land te doen,.
,,De Nederlander" (C.-H.) merkt
op dat het uitgesloten is, dat dit staats
stuk aan allen bevrediging zou geven, maar
aldus gaat het blad voort dat het
blijk geeft van grooten ernst in het onder
zoeken van bijna elk vraagstuk, welks op
lossing voor de bevolking van beteekenis
is en dat voor deze oplossing telkens,
althans in beginsel, de weg gekozen is,
dit zullen allen erkennen.
Ten aanzien van de handelspolitiek
vraagt het blad of de Regeering de ver
wachting van sommigen deelt, dat de be
staande moeilijkheden zouden verminderen
en dat de welvaart wellicht zou toene
men, indien Nederland deelnam aan den
wedloop tot verhooging dezer kunstmatige
belemmeringen. ,,De Troonrede geeft op
deze vraag zeker geen bevestigend ant
woord. Integendeel; herleving der welvaart
en verruiming der werkgelegenheid worden
wel verwacht van verlichting van den be-
etaanden zwaren directen belastingdruk
niet van verhooging van eenige indirecte
heffing; en met voldoening wordt vastge
steld, dat de richtlijnen der economische
politiek van den Volkenbond „overeenko
men met die, welke door Nederland worden
gevolgd."
Uiteraard biedt een woord over de
Troonrede geen aanleiding tot diepgaande
beschouwing over „bescherming."
Slechts dit: laten onze landgenooten, die
inderdaad in moeilijkheden verkeeren,
voorzichtig zijn! Zij kennen toch, evengoed
als de Regeering, de beteekenis onzer gun
stige, maar zee-r beperkt© grenzen en de
lessen der historie."
De „Standaard" (a.-r.) is minder aan
genaam getroffen door de mededeel ing, dat
een wetsontwerp te wachten is tot ver
vroegde inwerkingtreding van het zevende
leerjaar. Hiertegen merkt het blad op, dat
het strijdt tegen de toezegging van het Ka
binet om politieke kwesties niet aan de orde
te stellen. Voor de A.-R. ministers in dit
ministerie moet het een onaangenaam ge
voel zijn, dat de eenige afwijking, die op
die toezegging gemaakt wordt, ten nadeele
der A.-R. Partij is.
Met betrekking tot de passage betreffende
de handelspolitiek schrijft het blad o.a.:
„Brengt men haar in verband met de
klachten over belemmeringen, die onze ex
port ondervindt, dan zou men er uit kun
nen afleiden, dat de Regeering maatregelen
overweegt om zich daartegen actief te weer
te gaan stellen.
Let men dan echter weer op de blijd
schap, waarmee wordt heengewezen naar
de overeenstemming, die reeds bestaat tus-
schen de Nederlandsche economische po
litiek en de richtlijnen van Genève, dan
kan men zich toch ook weer moeilijk voor
stellen, dat de Regeering slappen over
weegt, die zouden ingaan tegen de begin
selen, in die richtlijnen aangeduid.
Is er dan soms nog een derde lezing mo
gelijk, die wij niet hebben gevat?"
De „Maasbode" (R.-K.) acht het vol
komen begrijpelijk, dat de lange, maar op
het stuk der handelspolitiek nietszeggende
Troonrede in breede kringen van ons volk
teleurstelling wekken zal.
„Met stijgende verbazing lezen we al
dus het blad dat door handel en nijver
heid ondanks verschillende moedgevende
verschijnselen, nog steeds groote moeilijk
heden worden ondervonden, niet het minst
door de kunstmatige belemmering, die aan
het internationaal ruilverkeer worden in
den weg gelegd.
Waarin die moedgevende verschijnselen
bestaan wordt niet aangeduid; het is alles
even vaag en niets zeggend en van een
krachtig aangeven van de richting, waarin
de welvaartspolitiek gevoerd zal worden is
geen sprake.
Een en ander neemt niet wee, dat wij de
toegezegde aanvulling van de wetgeving niet
anders kunnen begrijpen, dan dat er een
dubbel tarief in voorbereiding is. Van de
mogelijkheid voor het scheppen van invoer
verboden ten einde bepaalde industrieën te
helpen kan toch geen sprake zijn, want
daarmede zouden we in strijd komen met
de richtlijnen der economische politiek van
Genève
Wat ter wereld heeft dan de regeering
weerhouden om dit klaar en duidelijk, dus
voor ieder verstaanbaar, aan de leden der
Staten-Generaal mede te deelen?"
De eindconclusie van het blad is- „Veel
winst heeft de Troonrede ons niet gebracht.
an een zakenkabinet, dat niet naar par
tijen behoeft te zien. hadden we vooral dit
jaar, nu daden geëischt konden worden, wat
anders verwacht."
„De Tijd" (R.-K.) noemt de Troonrede
„een bemoedigend stuk" Zij bevestigt in de
eerste plaats, dat de leider van het „inter-
mezzo"-kabinet zich definitief heeft ver
zoend met de gedachte, dat zijn Ministerie
wel tot de stembus van 1929 de teugels zal
moeten blijven voeren, en zij getuigt van
hot voornemen in dit tijdsbestek door hard
werken zooveel mogelijk tot stand te bren
gen van belgeen de regeerende hand to. due a
vindt.
Het stuk is bemoedigend vooral om vier
punten, die daarin worden genoemd, met
name: een verlaging der inkomstenbelas
ting, de financieel© regeling tusschen Rijk
en Gemeente, invoering van den zevenjari
gen leerplicht en last not least een
andere methode bij het afsluiten van han
delsverdragen.
Wat het laatste pyjnt betreft meent bet
blad, dat het eindelijk ook tot onze Regee
ring is doorgedrohgen, dat, waar het pro
tectionisme in alle staten van de wereld
hoogtij viert, lijdelijk 'toezien onverantwoor
delijk om niet ie zeggen: een misdrijf
zou zijn.
Oh! zoo gaat het hlad voort een
forsch ingrijpen behoeft men van haar
blijkbaar niet dadelijk te verwachten. Alles
moet zijn tijd hebben. Het juiste inzicht is
heel langzaam gekomen; de daden, welke
op dit inzicht moeten volgen, zuilen waar
schijnlijk met groote voorzichtigheid wor
den gesteld.
Doch één ding staat vast: het liberale
laal-maar-waaien-stelsel heeft afgedaan.
De op economisch gebied eenzijdig ontwa
pende St^at der Nederlanden is wakker ge
worden, heeft zich de oogen uitgewreven en
is nu op zoek naar een vooral niet te
scherp! wapen om voor zijn welvaarts
positie in deze verarmde wereld desnoods
te vechten.
Dat is toch al iels.
Het ..Centrum" (r.k.) zegt, dat er wel
geen ernstig verschil van meening kan be
staan omtrent de oorzaken der moeilijk
heden, die handel en industrie nog 9leeds
ondervinden:
De regeering geeft ze aan door te wijzen
op de kunstmatige belemmeringen, welke
aan het internationaal ruilverkeer worden
in den weg gelegd, en op de zware lasten,
welke de bevolking te dragen heeft, waar
door de herleving der welvaart en de ver
ruiming der werkgelegenheid worden ver
traagd. Dit tweevoudig probleem is inder
daad van den hoogsten ernst. En het is van
de meeste urgentie, dat getracht wordt daar
aan een oplossing te geven. De Troonrede
stelt va9t, dat de richtlijnen der economische
politiek, door de Economische Conferentie
te Geneve aangegeven, overeen komen met
die, welke door Nederland worden gevolgd.
Maar behalve richtlijnen is er nog iels
anders, is er de practijk, welke door tal van
Staten wordt gevolgd, en deze stelt aan de
herleving der welvaart in ons land groote
hinderpalen in den weg en werkt precies
het tegenovergestelde uit van hetgeen ons
volk noodig heeft: verruiming der werkge
legenheid. Wat denkt de Regeering daar
tegen te doen? Zij bereidt, zegt de Troon
rede, een aanvulling van de wetgeving voor,
ten einde onder alle omstandigheden de mo
gelijkheid van het afsluiten van handels
verdragen te behouden en hierdoor liet vrije
ruilverkeer te bevorderen. De aanduiding is
tamelijk vaag en men mag betwijfelen, of
zij de gerustheid en de bevrediging zal wek
ken, die reeds lang met aandrang wordt ver-
beid.
„Het (Haagse he) Volk" (S.D)
schrijft met betrekking tot de Belastingwet
ten:
,,De regeering zal ons tegenover haar vin
den, wanneer zij aan e'en ongemotiveerde
ontlasting voot de bezittende klasse de voor
keur mocht geven boven sociale voorzienin
gen; waarvan de totstandkoming reed9 te
lang op zich heeft laten wachten. Men ge-
bruike de noodzakelijkheid van kapitaalvor
ming niet als voorwendsel om maatregelen,
in het belang der arbeidersklasse, achter
wege te laten!"
Met ongerustheid heeft het blad kennis
genomen van de handelspolitiek zinsnede.
„Dezei kan aldus het blad haast niet
anders worden uitgelegd, dan als een aan
kondiging van z.g, actieve handelspolitiek,
als een concessie aan de kaholie'ke werk
gevers, die gisteren zulk een ke'el hebben op
gezet. Zulk een zwenking, na de rol, die de
Nederlander Colijn ter conferentie he'eft ge
speeld, zou een voor ons land bedenkelijke
houding beteekenen. Met belangstelling en
waakzaamheid wachten wij af, wat de rei-
geering in dezen van plan zal blijken".
Met groote reserve wordt kennis genomen
van de aankondiging van een verlaging der
inkomstenbelasting. Hoe zal men vraagt
hetblad de middelen vinden voor soci
ale maatregelen, b.v. een Ziektewet, als
men de schatkist in min of meer belangrijke
mate inkomsten zal laten derven?
Voorts treft het „Het Volk" dat in de
Troonrede niets wordt aangekondigd ter
zake van een systematische werkverschaf
fing. Dat er nu over wordt geizwegen, mag
niet beteekenen, dat de regeering meent,
haar plicht reeds te 'hebben gedaan".
(Zitting van gisteren).
AANVAARDING VOORZITTERSCHAP.
De VOORZITTER deelt mede, dat hij
weder is benoemd tot voorzitter deze Ka
mer. Het Kon. Besluit van zijn herbenoe
ming is reeds in de Ve'reenigde Vergadering
der Staten-Generaal voorgelezen.
Bij den aanvang dezer zitting is sprekers
eerste woord een woord van hartelijken
dank tot H M. de Koningin, die hem ook
dit jaar tot voorzitter der Kamer wilde be
noemen en tot den minister van Binnen-
landsche Zaken en Landbouw, die hem tot
deze gewichtige betrekking voordroeg.
Bij ondervinding aldus de voorzitter
heeft de Kamer in het afgeloopen jaar
herhaaldelijk het gewicht van haar grond
wettelijke taak gevoeld. Zooals steeds bij
dngrijpc-'nde wetsontwerpen het geval i9j
worden we overstroomd met brochures,
adressen en verslagen van allerlei inhoud.
Voor de leden was het vaak zeer moeilijk,
het goede spoor te volgen en 's lands belang
in het oog te houden. Immers, menigmaal
werd op de Kamer pressie uitgeoefend. Het
wetsontwerp zoo heette het dan was
in een onvoltallige Tweede Kamer aangeno
men en kon niet met de noodige zorg behan
deld zijn. Met dergelijke voorwendsels werd
dan aan de Ee'rste Kamer verzocht, haar
goedkeuring aan het wetsontwerp te ont
houden Dankbaar moet echlpr worden er
kend, dat niettegenstaande die pressie de
Eerste Kamer steeds rustig haar taak vol
bracht en de leden met e'erbiediging van
elkanders gevoelens, hun plicht vervulden.
De goede geest, die hier steeds geheerscht
heeft, doet mij verwachten, dat zulks ook
dit jaar het geval zal zün. Mei den wensch,
dat ook dit jaar nuttige arbeid voor 't vader
land zal worden verricht en mij in uw aller
steun aanbevelend, aanvaard ik de mij op
gedragen taak. Gods beste zegen blijve
daarop rusten. (Instemming).
ADRES VAN ANTWOORD.
Op voorstel van den voorzitter, wordt be
sloten de Troonrede met een adre's van Ant
woord te beantwoorden.
De Kamer gaat voorts over tot het trek
ken van afdeelingen. Hierbij worden de
leden der commissie, benoemd om de Kamer
omtrent het wetsontwerp betreffende de
naamlooze vennootschappen voor te lichten,
te weten de heeren v. d. Hoeven, Mendel s.
Janssen, De Veer en v. d. Betgh, over de
afdeelingen verdeeld.
De Kamer begeeft zich daarna in de af
deelingen.
Na schorsing der vergadering, de'elt de
voorzitter mede, dat benoemd zijri tot voor
zitters der afdeelingen de heeren Moltma-
ker, Colijn, De Vos v. Steenwijk, De Vries
en Polak en tot onder-voorzitters de heeren
We'sterdijik, v. Lanschot, Rink, Haffmans en
v. Embden.
Voorts zijn benoemd tot leden der redac
tie-commissie voor liet Adres van Antwoord
op de Troonrede de heeren Westerdijk, Ver
kouteren, Blomjoiis. De Gijselaar en v.
Embden.
De voorzitter deelt mede, dat a s. Dins
dag te halfnegen 's avonds in 't openbaar
zal worden vergaderd. Woensdag d. a. v.
voormiddag zal in de afdeelingen worden
behandeld het wetsontwerp betreffende de
collectieve arbeidsovereenkomst, terwijl des
middags van dien dag in 't openbaar wordt
behandeld het ontwerp tot naasting van den
spoorweg Enschedé-Ahaus.
De vergadering wordt verdaagd tot heden
2 uur.
(Zitting van gisterenj
INDIENING STAATSBEGROOTING 1928.
De VOORZITTER doet mededeeling van
het K. B. waarbij de Minister van Finan
ciën gemachtigd wordt de Staatsbegrooting
voor het dienstjaar 1928 in te dienen.
De Minister van Financiën, de heer DE
GEER, dient hierop deze begrooting met
bijbehoorende financieele nota in.
NOMINATIE VOORZITTERSCHAP.
Aan de orde is het opmaken van de nomi
natie voor het voorzitterschap der Kamer.
De commissie van stemopneming bestaat
uit de heeren Van Schaik, Joekes, van Boet-
zelaer en Bierema.
Bij de stemming voor de eerste plaals
worden 90 stemmen uitgebracht, waarvan
82 op jhr. Ruys de Beerenbrouck, één op
mgr. Nolens, één op prof. Visseher en één
op prof. Van Gijn, terwijl 5 stemmen zijn
uitgebracht.
Jhr. Ruys de Beerenbrouck (R.-K.) is
dus als No. één op Je nominatie geplaatst.
De stemming voor de tweede plaats
heeft tot resultaat, dat worden uitgebracht
eveneens 90 stemmen, waarvan 44 op dr.
J. Th. de Visser, 27 op den heer Schaper,
4 op den heer L. de Visser, 4 op den heer
Albarda, 3 op mr. Heemskerk, 1 op mr.
Schokking en 1 op prof. Visseher, terwijl
6 slemmen in blanco zijn uitgebracht.
Het aantal geldige stemmen is dus 84,
de volstrekte meerderheid 43. Dr. de Vis
ser (C.-H.) is derhalve als No. 2 op de no
minatie aangewezen.
Bij de stemming voor de derde plaals
worden 93 stemmen uitgebracht, waarvan
58 op den heer Schaper, 24 op prof. Van
Gijn, 1 op elk der heeren Schouten, Droog-
leeves Fortuyn en prof. Visseher en 8
blanco.
Aangewezen is dus de heer Schaper (S.
D. A. P.).
De Voorzilfer benoemt de commissie van
stemopneming, uitgebreid met de heeren
De Wilde, Dcekers, Knottenbelt en Zandt,
tot commissie, belast met de aanbieding der
nominatie aan de Koningin.
Nog deelt bij mede, dat Donderdag te één
uur de trekking der afdeelingen zal plaats
hebben en dat hij na deze trekking aan de
orde zal stellen de benoeming der huish.
commissie en de commissie van de steno
grafie, alsmede het bepalen van den tijd
voor het stellen van vragen.
De vergadering wordt te 3 50 verdaagd
lot Donderdag één uur.
H
Geautoriseerde vertaling naar het Engelsch
van
WALTER BESANT,
door Mej. E. HOOGEWERF.
10)
„Niet alleen, dat ze zoo dwaas daarover
denkt, maar ze handelt er ook naar. Mr.
Dering, wilt u wel gelooven, dat ze ons tot
wanhoop drijft? U kent de Rodings?
„De gebroeders Roding? Ja, die kent
iedereen."
„Algy Roding, de oudste zoon van den
oudsten echtgenoot, en enorm rijk, is doode-
lijk van Elsie. Hij is wel tienmaal bij mij
geweest om over haar te spreken. Hij is
haar aan huis komen bezoeken. Het kan
hem niets schelen, dat zij geen geld heeft.
Maar ze wil zelfs z'n naam niet hooren
noemen. Onder ons gezegd, ik geloof niet
dat hij nu altijd zoo heel solide geleefd
heeft, maar onder haar invloed, zou hij
wel gauw kalmer worden. Elsie hoefde van
dit verleden niets te weten en ze zou een
schitterende positie hebben, daar zou de
mijne zelfs nog niets bij wezen." 1
„Wat heeft ze tegen den man?"
„Ze beweert, dat hij een geweldige op-
snijer is. En ze is dwaas genoeg, om één
van uw klerken te willen hebben Ja. waar
lijk, mr. Dering, één van uw klerken!"
,,Ik heb al zoo iets gehoord van uw moe
der. Ze moet -verloofd zijn met den jongen
Austin, nietwaar?"
„Die een inkomen heeft van twee hon
derd pond per jaar. Denk eens aan: ze wei
gert een man met tien duizend pond per
jaar en wil een man trouwen, die maar twee
honderd bezitl"
„Maar ze willen toch niet trouwen op
deze armoede van twee honderd pond per
jaar?"
„Ze zijn verloofd, ze wil het engagement
niet verbreken, hij heeft geen geld om zich
ergens als deelgenoot in te koopen. Daarom
moet hij voortgaan, als klerk, op twee
honderd."
„Klerken verdienen soms meer, maar dat
is waar, een mooie positie is het nooit, en
het inkomen is altijd klein."
„Moeder wil den jongen niet bij zich ont
vangen. Maar nu komt Elsie in stilte met
hom samen. Ik zou mij schamen als sir
Samuel het wist. Ze gaat iederen avond uit
en dan wandelen ze over het Plein, of in hel
Park tot het donker is. Net als een meid
met haar vrijer!"
„Ja, dit lijkt een ongewone manier van
doen, maar ik ben geen juist beoordeelaar
van hetgeen al of niet passend is voor een
jong meisje."
„Ik kan u wel verzekeren, dat de verhou
ding in huis er zeer gespannen door wordt
en ik weet nog niet, wat er eens van komen
moet. Elsie zegt, dat, als ze de volgende
week een en twintig is, ze dan vrij zal zijn
om te doen en te laten wat ze wil. Ze denkt
er zelfs over om ergens een atelier te openen
en portretten te schilderen voor geld. U be
grijpt hoe onaangenaam dit zou wezen voor
mij. dat mijn zuster op deze wijze in haar
onderhoud moest voorzien."
„En hoe denk je dan. dal ik in deze zaak
kan ingrijpen? Liefdesbezwaren worden op
dit kantoor niet behandeld, of verholpen.'*
„Mr. Dering, ze is van niemand ter we
reld bang dan van u. Er is niemand aan
wiens oordeel ze zóó zeer hecht, dan aan
het uwe. Wilt u haar eens onderhanden
nemen?"
„Kijk eens Hilda, het toeval wil, dat ik
haar toch al heb verzocht, op haar verjaar
dag bij mij te komen, want dan houdt zij' op
verder mijn pupil te zijn. Ik wil dan met
genoegen eens met haar praten. En, wie
weet, of ge niet tevreden bent met den uit
slag van dit gesprek."
„O daar twijfel ik niet aan.**
„Dus, als ik het goed begrijp, dan zou je
graag zien, hoe je zuster trouwde met een
man die mocht hij dan nog niet rijk
wezen toch onderweg is, om zoo ver te
komen. Maar je kunt haar niet dwingen,
om het aanzoek van zelfs den rijken
jongenman uit Londen aan te nemen tenzij
ze met hem ingenomen is, niet waar?"
„Neen. En we kunnen ook moeilijk van
haar verwachten, dat ze evenals ik, een
man trouwt, die zijn fortuin al gemaakt
heeft. Tenzij ze natuurlijk Algy Roding
nam."
„Goed. Maar hij moet toch natuurlijk een
zeker inkomen hebben, dat hem als basis
kan dienen om zich op te werken."
„Jui9t. Dus haar aanstaande moet een
inkomen hebben van een vijftienhonderd
pond, om op te beginnen. Als ik haar daar
nu van weet te doordringen, dan ben je
tevreden?"
„Beste Dering, ik geloof zoo waar, dat je
den man voor haar klaar hebt staan. Maar
hoe zal je haar overreden, dat ze haar
tegenwoordigen uitverkorene er voor op
geeft?"
„Ik beloof niets, Hilda. Ik zal enkel mijn
best doen."
Hilda stond op en sprak dankbaar: „Wat
u daar zei, schenkt mij een groote verlich
ting. Ik heb enkel het geluk van het kind
op het oog. Als u misschien den jongen
man onmiddellijk wegzend en weigerde hem
een getuigschrift te geven, op grond dèëtr-
van, dat hij de genegenheid had trachten te
winnen van een meisje, verre boven hem in
stand, dat zou misschien van heel goede
uitwerking zijn op Elsie omdat zij duidelijk
lot inzicht zou komen, van uw opvatting
van een dergelijke verloving, terwijl het
tegelijk een goede les zou zijn voor hem en
zijn vrienden. Een klerk, die zijn ontslag
heeft gekregen, daar is toch niet veel roman
tisch meer aan. Wilt u daar niet eens over
denken mr. Dering? De enkele bedreiging
daarmee zou hem, mogelijk, al bewegen
haar op te geven, en haar, vap hem af te
zien al was het maar om der wille van hem
zeiven."
„Ik zal er eens over denken, Hilda. A
propos, komen jij en mijn broer Maandag
bij mij dineeren", tenzij je natuurlijk een
andere afspraak hebt? Dan kunnen wij
deze zaak eens op ons gemak bespreken."
„Met genoegen. We hebben enkel den
avond bezet. En nu wil ik u ook niet langer
ophouden. Goeden dagl"
Hilda ging heen, met minzamen glimlach
tot de klerken in het andere kantoor, en vol
waardigheid ging zij de trap af naar het rij
tuig, dat beneden wachtte.
Mr. Dering keerde wepr tot zijn papieren.
Hij wa9 niet veranderd in die acht jaren, na
dat stormachtig onderhoud met Athelstan
Arundel. Hij was misschien wat meer grijs
geworden, maar zijn gelaatstrekken getuig
den nog van dezelfde kracht en zijn oogen
waren nog even scherp en vastberaden van
uiterlijk.
Dien ochtend werkte-hij ijverig voort aan
hetgeen hij zich eenmaal ten taak had ge
steld. Toen keek hij op zijn horloge. Het
was half-drie. Hij tikte op de tafelschel en
zijn oude klerk kwam binnen.
Ofschoon Checkley van denzelfden leeftijd
was, als zijn chef, leek hij veel ouder.
„De klerken zijn zeker aller, weg?" vroeg
vroeg mr. Dering.
„Allen weg. Het éénige, waar ze steeds
op uit zijn, van het oogenblik, dat ze
's morgens hier binnenkomen is. om maar
zoo gauw mogelijk weer weg te komen.
Hart voor hun werk hebben ze niet."
„Welnu, laat ze maar gaan. Ik wilde
eens breedvoerig met je spreken, Checkley.
„Zijn er bezwaren?" vroe'g de o«de klerk
met de soort eerbiedige gem :enzaamheid,
waar zijn langen diensttijd hem het recht
toe gaf.
„De tijd is daar. Checkley, dat wij een
verandering moeten maken."
..Een verandering?Waarom? Ik
doe mijn werk toch zoo goed als altijd? En
zeker be'ter dan een van de jongere kler
ken. Wat bedoelt u met een verandering?"
„Neen, ik ben juist van pian zoo lang
mogelijk aan te blijven. Maar toch kan dit
niet veel langer zijn dan voor een jaar or
twee. Ik ben vijf-en-zeventig, Checkley."
„Ik ook. U hoort mij toch nooit klagen
over mijn werk, is het wel? En u t-e't met
smaak. Uw gezondheid is goed"
„Ja, mijn lichaam is gezond. Maar er is
toch iets, waar ik mij den laatsten tijd on
gerust over maak, namelijk over mijn ge
heugen."
„O. jongere menschen laat dit ook wel
een9 in den steek," antwoordde de klerk,
boud-weg.
(Wordt vervolgd).