STANSJE, FRANSJE
EN HET PARTIJTJE
vóór de zon te hoog staat. Kom, Quick, ga
maar mee!"
Ferdinand en de hond zetten er een goe-.
den stap in en bereikten weldra de kust.
Spoedig waren zij uit het gezicht verdwe-*
nen.
Jokei slaakte een zucht, toen zij haar
broertje niet meer zag.
„Wie had ooit kunnen denken, dat we
hier zoo hulpeloos zouden landen?" dacht
zij. „We weten niet eens, hoe ons onbe-<
woohbaar eiland heet! O Vadecr, Vaderl al9
u terugkomt en ons geen van allen vindt,
wat zult u dan wel denken?"
Tranen stroomden haar over de wangetn,
doch zij vermande zich.
„Wat moet er van de anderen worden,
als ik me zoo laat gaan?" mompelde zij,
terwijl zij opstond om aan het werk te gaan.
Het vuur mocht niet uitgaan en zij wilde
water halen en visöh vangen, vóór het te
warm werd.
Er was niet veel heel gebleven van hun
servies, maar gelukkig was de kostbare
waterflesoh gespaard en kon Tony dus
water halen. De jongen kwam heel opge
wonden terug. Hij had een groot nCst met
schildpadeieren gevonden. Joke en EUy
gingen mee om ze te halen.
Daar het laag water was, konden de kin
deren baden in de baai. Zij frischten er
heelemaal van op.
„Joke", zei Tony plotseling, „we moeten
nog e'en naam voor ons eiland bedenken".
„Ja, ja!" riep Elly uit, ,,en dan moeten wij
een vlag maken en daar met je roode merk-,
katoen den naam van ons eiland op bor
duren. Als de vlag klaar is, hijsohen we
haar aan een langen stok".
„En als Oom Guus dan voorhij komt
vairen hij zal ons natuurlijk komen zoe
ken, zoodra hij ons mist zal hij de vlag
met de roode letters zien en ons vinden",
zei Tony.
„Want we willen hier niet altijd blij
ven", voegde Elly er aan toe en zij had
tranen in haar oogen.
„We zullen alle lappen, die we hebben,
aan elkaar naaien en er een groote vlag van
maken", zei Joke nu. „Bedenken jullie dan
eens een mooiem naam".
Het was echter niet gemakkelijk een
goeden naam te vinden. De ééne was te
lang om te borduren en de andere weer
niet mooi genoeg.
Op dit oogenblik vloog er een zwerm
groote, witte vogels boven hun hoofden. Op
Elly s schoot viel een smetteloos witte veer.
Zij raapte die op en riep opgewonden uit:
„Dat is een leuke naam! We moeten ons
eiland „Witveer" noemen. Iedereen, die
voorbij komt, zal nieuwsgierig zijn, wat
het beteekent, aan land komen en ons
vinden."
Plotseling kwam Ferdinand er met groote
stappen aan. In de verte riep hij reeds:
„Ik heb wat gevonden! Ik heb wat ge-
Vonden!"
Toen hij dichterbij kwam, vroeg Elly:
„,0 Fer, zeg het ons toch! Is het een schip,
dat ons meeneemt.
„Nee. geen schip, daarop moeten we nog
wachten. Maar ik zal jullie alles van het
begin af vertellen. Ik ben begonnen met
het hoogst punt te beklimmen om een over
zicht over het heele eiland te hebben. Het
gras was erg glibberig, maar ik ben toch
op handen en voeten op den top van een
soort berg net een suikerbrood geko
men. Ik keek om mij heen, toen ik boven
op den Suikerbroodberg stond en kwam lot
de ontdekking, dat de veiligste manier om
weer beneden te komen, op handen en voe
ten zou zijn. De arme Quick tuimelde ver
scheidene malen bijna onderstboven. Ik
was net vlak bij een baai,, die ik vanaf
den top gezien had en wat denken jullie,
dat ik daar vond? De romp van een schip!
Het was daar gestrand, wie weet, hoe lang
geleden? Ik ging aan boord en in de kajuit.
Nergens zag ik een spoor van eenig levend
wezen, maar Joke, Elly en Tony, ik vond
iets anders 1"
„Wat dan? Wat dan?" riepen zij alle
drie tegelijk.
„Wel een tehuis een tehuis, dat op
ons scheen te wachten met alles er in,
wat wij noodig hebben: bedden, polten,
pannen en een servies. O, alles wat je mair
wenschen kunt. En er was niets beschim
meld of verroest, want 't klimaat is hier
heel droog. Joke, we kunnen vannacht alle^
maal in de kajuit slapen' en zullen niet
door wilde katten of „dwergen" gestoord
worden."
„Hoera! Hoera!" riep Tony. „Laten we
'dadelijk gaan om ons nieuw thuis te zien",
„We zullen eerst eten", zei Joke prac*
tisch.
(Wordt vervolgd.)
Fransje liep de trap op. ging naar de
kinderkamer en zei tegen Stansje, die vlak
achter hem liep:
„We moeten een programma schrijven,
Stansje."
Hij keek heel ernstig bij de'ze woorden.
Den volgende dag zouden zij een partijtje
hebben: vier jongentjes en vier meisjes zou
den bij hen komen spelen."
„Ja", zeti Stansje, „maar wat moet er
op het programma komep te staan? Weet
jij dat, Fransje? Wat zullen we spellen?"
„Gircusjel" riep Fransje opgewonden uit
„We zijn immers pas naar het circus ge-,
weest en kunnen dat du9 prachtig spelen.
*k Weet nog heel goed, wat we allemaal
gezien hebben."
„Ja, ja, circusje zullen we spelen!" juich-*
te Stansje. „Ik weet alles ook nog best".
„We moesten alle nummers opschrijven
begon Fransje weer. „Maar weet je, wat etc
eigenlijk ook bij hoort?"
„N-nee," klonk het weifelend uit Stansje's
mondje.
„Dat we alles eer9t repeteeren. Dat doen
ze in ee"n echt circus ook!"
„Ja, ja!" juichte Stansje en zij begon
nen maar dadelijk.
„We schrijven de nummers dus eerst op
en repeteeren ze dan," zei Fransje.
„Jij moet ze maar opschrijven. Je bent
een jaar oudefr dan ik en kunt du9 beter
schrijven/' vond Stansje, die anders nooit
wilde hooren, dat zij de jongste was. Schrij
ven deed zij niet graag, vooral niet in
haar speeltijd en dus werd Fransje met
dit baantje opgeknapt.
„Heel goed," antwoordde deze gewichtig.
„Dan weet ik zeker dat hot goed komt".
Hij vond zijn zusje altijd het liefst, wan
neer zij zijn meerderheid erkende.
Met groote letters kwam er nu op een
vel wit papier, dat Moeder hem daarvoor ge
geven had, te staanj
PROGRAMMA VAN HET CIRCUS j
en daaronder:
No. 1. Springen door hoepels.
No. 2. Balanceeren.
No. 3. Op het koord loopeh.
„Wat nog meer?" vroeg Stansje nu.
„Ja, wat nog meer?" herhaalde Fransje.
„Laten we deze drie nummers eerst maar
eens repeteeren," zei Stansje practisch,
„Dan kunnen we daarna verder zien."
Fransje was het hiermee geheel eens en
de repetitie, de generale repetitie, zooals ze
dat bij een echte! voorstelling noemen, be
gon.
„Ik zal mijn hoepel halen en hem vast
houden," zei Fransje.
Even later kwam hij met den hoepel
terug.
„,Nu moet jij er door springen, Stansje,**
zei hij.
„O, maar zoo is het veel te makkelijk,**
vond Stansje. „Kun jij er niet mee op een
stoel gaan staan, Fransje? Dan zal ik op
een anderen stoel klimmen en er dooiheen
springen."
Fransje klom nu met zijn hoepel op een
stoel. Stansje klom ook op een stoel,
sprong enviel op den grond. Zij
deed haar knie daarbij leelijk pijn. Maar
zij wilde niet huilen uit angst, dat Juf bo
ven zou kome'n en de pret dan op eens uit
zou zijn.
„Ik zal op mijn rug op den grond gaan
liggen en het voetkussen op mijn voeten
balanceeren," zei Fransje even later.
„Daar heb je hetl" riep Stansje en zij
wic'rp het voetkussen naar haar broertje.
„Dat is een goed ideel Wat zal ik nou
balanceeren?"
„Loop de kamer door met het vaasje i
je hoofd," stelde Fransje voor.
„t' Gaat prachtig!"
„Ze zullen het allemaal heel mooi vi
denl" riepen de' kinderen uit.
Plotseling was er een geluid als van ie
dat viel, daarna een gil.
„Oh! o.... oh!" riep Stansje.
Oh! ooh!" riep Fransje.
„Het is eerst op mijn neus en toeta c
den grond gevallen en nou is het stuVfl
riep Stansje al snikkende uit.
Jtk geloof, dat mijn teen ook stuk
kermde Fransje. „St! daar is Juf!" H
De kinderen waren nu plotseling tfl
kropen op handen en voeten naar de d«
luisterden aandachtig, maar.... er kwM
niemand aan. Fransje had zich vergist.
„Laten wij nu op het koord loopen," stfl
de Fransje voor.
„Goed!" zei Stansje, terwijl zij haar nel
wreef. „Maar waar halen we een koo:
vandaan?"
„Dat hebben we nieit," antwooroo
Fransje, „en dus moeten we iets ande:
bedenken. Een wandelstok is even goed e
morgen zullen we Juf om een touw vn
gen."
„Het letek in het curcus zoo gemakkelijk
zei Stansje en zij legde één eind van de
stok op een stoel en het andere eind o
een tweedeh stoel. „Maar ik geloof toe
niet, dat het meevalt."
„We zullen nu wel voorzichtig zijn," Z(
Fransje. ..Hou jij den wandelstok vast, da
kan ik niet uitglijden. Ik heb een andere
stok in mijn hand en stehn daarmee op de
grond. Zoo kan ik niet vallen".
„Goed!" zei Stansje en zij hield den sfo
stevig vast.
Plotseling Monk er een luide gil, een gi
die Juf naar boven de'ed hollen om te ziei
wat er aan de hand was.
Beide kinderen lagen op den grond e
de stoelen en slokken lagen op en onde
hén.
„Wat is e* gebeurd? Wat voeren julli
toch uit?" vroeg Juf verschrikt.
Geen der kinderen antwoordde echter.
Fransje had een gevoel alsof zijn hoof
twee keer zoo dik was als anders en Stans;
was erg duizelig en wist niet, of ze o;
haar hoofd of op haar voetc-'n stond.
Juffie troostte hen en vergat heelemaa
te brommen op de twee kleine bengels.
Fransje zei geeh woord over het circu
en wilde het liefst maar dadelijk naar bed
Stansje dacht er al net eender over, zoo
dat Juf de beide kinderen maar gauw naa
bracht.
Den volgenden morgen bleven Fransj
en Stansje lang slapen en toen zij eindelij!
wakker werden, hadden zij niet veel zij
om op te staan.
„Fransje," zei Stansje met een zucht
„vandaag is het partjjtje. Wat vin-je van he
Circus?"
Fransje mompelde iets onverstaanbaar
tusschen de tanden.
„Kinderen," zei Moeder, toen zij eve;
later in de kinderkamer kwam, „zullen w
het partijtje maar niet een dag of wat
uitstellen
Fransje en Stansje antwoordden beider
„Ja, Moeder!" en waren blij, dat Moede:
dit zoo slim bedacht had.
„Fransje," zei Stansje, toen zjj weer al
leen waren, den volgenden keer moet 30
maar geen programma schrjjven."
„En a 1 s ik een programma schrijf, mag
jij in je ééntje repeteeren. Ik heb er genoeg
van," luidde Frans je's antwoord.
„Ik ook!" zei Stansje.
De kinderen mochten in den loop van
den dag weer opstaan. Fransje had twee
builen op zjjn voorhoofd en Stansje's boe
nen waren bont en blauw.
Gelukkig waren ze gauw weer heelemaa!
beter en toen de dag van het partijtje een
week later aanbrak, waren zij weer gezond
en vroolijk.
Circusje speelden zij echter niet meer.
Daar hadden zij meer dan genoeg van.
HH-