De Verzoening.
OM TE KLEUREN-
Onze Jongste Huisgenoo
Waarom delnboorlinge
in Paalwoningen wonei
haar schort had zij nog wat hout. Ook Elly's
schort was vol hout. Tony droeg de tim-
merkist en Ferdinand, die de rij sloot,
sleepte een massa hout mee, hetwelk sa
mengebonden was met het beroemde touw,
door Jim Salter in de Zeemeeuw achter
gelaten.
Het water was nu laag genoeg, dat de
kinderen langs het voorgebergte konden
loopen. De zon was heel warm en hoewel
de zeewind wat koelte aanbracht, waren zij
toch allen warm en moe. Joke nam de
fiesch met water uit de picnic-mand en
laafde allen. Quick mocht uit haar hand
drinken.
„Ik hoop, dat we frisch water in de Joke-
Baai kunnen krijgen," zei zij en Ferdinand
voegde er aan toe:
„Ik heb een beek gezien, niet ver van
onze „slaapkamer". Voor gebrek aan water
hoeven we dus niet bang te zijn. Wat er op
dit eiland ook ontbreken mag, zeker geen
water."
Het kleine gezelschap bereikte zonder
tegenspoed de Joke-Baai. Joke kreeg het
nu druk: zij nam de leiding der huishouding
op zich en deelde haar bevelen uit.
„Ferdinand," vroeg zij, „zie je dat droge,
bruine goedje daar? Wat zou het zijn?"
„Ik denk verdroogd gras!" antwoordde
Ferdinand.
„Dat dacht ik ook," zei Joke. „We zullen
er heerlijk op slapen. Gaan jij en Tony er
maar een heelen voorraad van plukken."
„Dat is een goed idee!" riep Ferdinand
uit „Kom Tony, er is werk voor ons te
doen."
De jongens togen er op uit en de meisjes
onderwierpen de grot met behulp van Fer
dinand's waskaars aan een nauwkeurig on
derzoek. Het was werkelijk een aardig ka
mertje en daar de zon er haar stralen in
wierp, was het er niet kil.
„Ik geloof niet, dat de „dwergen" ons hier
zullen vinden," zei Joke. „Zelfs „dwergen"
kunnen zich geen weg banen door de harde
rotswanden. Wat heerlijk, hier vannacht
veilig te kunnen slapen! O Elly, zie je die
richel in den muur van onze kamer? Daar
kunnen we den inhoud van onze picnic-
mand op zetten Zullen we die dus eerst
uitpakken? Laten we vlug voortmaken,
want we moeten zuinig zijn op de kaars."
(Wordt vervolgd).
door AMBER.
Frits en Wim waren al jaren lang vrien
den geweest, maar op een goeden of be
ter gezegd: op een kwaden dag hadden
ze ruzie gekregen. Om niets eigenlijk, zoo
als het dikwijls gaat. Wim had het gehad
over het „dempen" van de Zuiderzee, waar
op Frits hem lachend in de rede was geval
len- „Je bedoelt zeker het dróógleggen?"
„Nu ja had Wim geantwoord, „dat is
toch hetzelfde!"
„Welnee, dat is heelemaal niet hetzelfde."
Tot zoover was het gesprek, zooals jullie
ziet, heel vriendschappelijk verloopen, maar
zoo was het helaas niet gebleven. Langza
merhand waren de jongens boos geworden:
ze gingen eerst wat harder praten, toen
nog luider, daarna begonnen ze te
schreeuwen en ten slotte stonden ze elkaar
allerlei scheldwoorden naar het hoofd te
gooien.
Het was geëindigd, dat ze ieder een an
deren kant opliepen en elkaar ook voortaan
zooveel mogelijk uit den weg gingen Wel
verlangden ze er in hun hart allebei erg
naar, dat alles maar weer mocht worden
zooals vroeger, maar daar niemand „de
minste wilde zijn" zooals zij het noem
den bleef de toestand gespannen.
En toch vond Frits, dat Wim eigenlijk de
aardigste jongen uit zijn klas was, en het
zelfde dacht Wim van Frits. Als ze dus alle
twee maar niet zoo stijfhoofdig waren ge
weest, zou de zaak gemakkelijk genoeg in
orde gekomen zijn.
Prettig vonden zij het dan ook allesbe
halve, wat niet wegnam, dat ze toch zoo
gauw mogelijk een anderen kant opkeken,
als ze toevallig, in het speelkwartier, of bij
het aan- en uitgaan van de school, in ei
kaars huurt kwamen. Ze kregen dan allebei
een rood hoofd, maar of dat nu kwam uit
boosheid, uit spijt, of door een gekreukt
gevoel van eigenwaarde, wisten ze zelf niet.
Op een Woensdag, toen de school juist
was uitgegaan, liep Wim naar huis en dacht
erover na, wat hij met zijn vrijen middag
zou beginnen. Vroeger was Frits meestal
tegen een uur of twee hij hem gekomen en
dan gingen ze samen op zolder spelen, of
in den tuin, of zij gingen samen een eind
wandelen. Maar Frits zou dien middag na
tuurlijk niet komen en ook niemand an
ders, want Wim hoopte nog altijd, dat het
met Frits wel gauw weer in orde zou ko
men en daarom had hij zich nog maar niet
bij andere kameraden aangesloten. Dat was
zoo echt genoegen nemen met anderen,
omdat je beste vriend er op het oogenblik
niet was en daar hield Wim niet van.
Opeens ging hij langzamer loopen want
daar liep me warempel Frits vlak voor
hem uit. Stel je voor, dat hij hem eens in
gedachten gepasseerd was; het zou net ge
weest zijn of hij het weer goed wilde ma-
kon. En daar kon Frits lang op wachten!
Dan had hij hem maar niet zoo moeten uit
lachen, toen hij het had over het dempen
van de Zuiderzee.
Maar waarom vergat Wim nu, dat hij
langzaam moest loopen, om zijn vriend
van vroeger vooral niet in te halen? Waar
om ging hij nu op eens juist hard loopen,
om maar zoo gauw mogelijk bij Frits
te zijn?
Wel, Frits was een grooten jongen van
het Gymnasium tegengekomen en die had
wat tegen hem geroepen, waarschijnlijk
een scheldwoord. Frits had ten minste nóg
wat teruggezegd en toen waren ze elkaar
meteen aangevlogen.
De lange jongen won natuurlijk en dat
kon Wim toch niet goed aanzien. Hij
snelde op de vechtenden toe en riep al uit
de verte: „Laat je los, groote lummel?"
„Ga weg. mug. Bemoei je er niet mee."
antwoordde de lange gymnasiast.
Toen werd Wim pas goed boos en hij
viel zóó verwoed aan, dat de groote jongen
gauw den strijd staakte. „Twee tegen één
is me een beetje te kras," erkende hij. En
zoo waardig mogeHjk liet hij daarop vol
gen: „Gaan jullie dan maar; ik zal je niets
doen." Maar hij wreef onder het voortloo-
pen toch over zijn linkerschouder, die een
flinken opstopper had gekregen.
De twee vrienden van vroeger stonden
elkaar een beetje verlegen aan te kijken en
wisten niet goed, wat ze nu verder moesten
doen,
„Denk je wel hoor, kerel," zei Frits ein
delijk. „Zullen we nu meteen maar weer
goed met elkaar zijn?"
„Graag 1" antwoordde Wim gretig. En hij
voegde er aan toe: „Ik had trouwens onge
lijk. Het is dwaas om te spreken van het
dempen van de Zuiderzee. Dróógleggen
moest het zijn."
„Nou ja, dat is toch ook eigenlijk het
zelfde," zei Frits bijna met dezelfde
woorden, die zijn vriend vroeger gebru
had.
„Nee, dat is niet hetzelfde," vond de a
der en schoot toen plotseling in den la<
„Laten we er nu maar weer niet oveT ga
kibbelen."
„Je hebt gelijk," zei de ander. „De Zuid
zee is blijkbaar een gevaarlijke onderwei
daar moeten we maar niet te veel oi
praten."
Dat deden ze dan ook niet meer, ma
wel praatten ze honderd-uit over alle:
andere dingen, tot ze voor Wim's huis slt
den.
„Nu, tot vanmiddag dan maar," riep Fr
bij het afscheid nemen. „Ik kom op den
wonen tijd bij je."
„Op den gewonen tijd, ja," dacht W
bij zichzelf, terwijl hij langzaam naar hi
nen ging, „op den gewonen tijd." De ru:
met' zijn besten vriend behoorde nu gein
kig weer tot het verleden. Fijn! Nu z
alles weer worden zooals vroeger. Waar
waren ze eigenlijk zoo lang boos op elka
gebleven om die kleinigheid? Waarom h
hij het al niet veel eerder met Frits wi
in orde gemaakt?
Ja, waarom? Datzelfde hebben zich
zoo dikwijls koppige jongens en sti
hoofdige menschen afgevraagd. En t
allerergste is, dat sommigen zich zoo i
pas afvragen, als het voorgoed te laa' is
een tot een grooten twist uitgegroeid kl<
ruzielje bij te leggen.
Gelukkig maar, dat dit bij Frits en W
tenminste niet het geval was.
Vele der stammen, die langs de kust v
Nieuw-Guinea leven, wonen in paalwoni
gen, welke in zee staan. In een stevig
zandbodem slaan zij palen en daarop bo
wen zij hun tegen regen bestand huis v
bamboe, waarvan het dak met palmbla<
ren gemaakt worden. Sommige woning
hebben een veranda, vanwaar een lade
naar beneden in het water voert. Met
kust staan zij natuurlijk alleen in verbi
ding door middel van booten, waarvan
altijd één in de nabijiheid der ladder li
Maar nu zul je misschien vragen: Wa;
om wonen de inboorlingen in dergelu
huizen, die zij mogen dan heel gezo
zijn toch niet veel gemakken oplevere
En het antwoord hierop luidt: Gedeelte!
omdat het aan de kust ontzettend warm
maar meer nog omdat de wilde stammi
die dieper landwaarts in de wildernis lev<
er altijd op uit zijn, de kustbewoners o
verhoeds aan te vallen. En om nu derf
lijke onaangename verrassingen te vo<
komen, verkiezen de kustbewoners pa:
woningen, waar zij wel niet geheel buil
gevaar, maar toch betrekkelijk veilig zi