VOOR DE JEUGD LEIDSCH DAGBLAD 68"e Jaargang Vrijdag 9 September 1927 No. 34. ill tttê*t»*6è»0«6&»6 lil Met z'n Vieren op een Eiland. Naar het Engelsch van L. T.MEADE. Beknopt bewerkt door G. E. de Lille Hogerwaard. 8) HOOFDSTUK IX. De Kinderen verlaten de Halve-Maan-BaaL Terwijl Eily zei: ,,Tony en Quick zijn allebei weg!" was zij opgestaan, naar Joke toegesneld, had haar betraand gezichtje tegen den schouder van haar nichtje ge drukt en was in snikken uitgebarsten. ,,0, ik heb zulke vrecseiijke angsten uit gestaan!" zei zij eindelijk. ,,Ik was heele- maal alleen en ik heb zulke afschuwelijke oogenblikken doorgebracht, want de „dwer gen" zijn gekomen. Ze keken mij voortdu rend aan en 't was net, alsof ze tegen mij grijnsden. O, o, ik bee zoo vreeselijk bang geweest!" En haar tranen stroomden opnieuw over haar wangen „Maar hoe lang ben je alleen geweest, Elly V' vroeg Ferdinand.,, Huil nu alsje blieft niet langer en vertel ons eens pre cies, wat er gebeurd is." Elly hief haaT betraand gezichtje op. „Tony zei, dat hij probeeren wou wat visch te vangen," antwoordde zij. ,,Hij zea, dat 't hean beet zou lukken en hy nam een vischhaak en deed er een stukje van een koekje aan. Hij gebruikte een Langen draad van Joke's wol voor een lijn en zea tegen mij, dat ik het vuur aan moest houden en onder geen voorwendsel mocht wegloopen. Als hij terugkwam met de visch, zouden wij ze samen koken en jullie e>r mee verrassen. O, het was zoo'n leuk plan en ik vond het prachtig, maar ik daclit gecn oogenblik aan de „dwergen." ~~„Hoe lang is het geleden, Elly 1" vroeg Joke. Zij deed haar best haar angst te ver bergen, doch haar hartje klopte onstuimig. „Bedenk je nu eens goed, Elleke, en zeg dan, toe lang het geleden is." Elly slaakte een diepen zucht. „Dat weet ik niet," antwoordde zij. „'t Lijkt me uren en uren geleden. Het vuur ging uit en de dwergen" kwamen en grijnsden me aan en ik ik was zoo vree selijk alleen „Ja, kijk eens," zei Ferdinand, ,,'t Is het beste, dat ik hem dadelijk ga zoeken. Hij zaJ natuurlijk wel ergens in de buurt zijn. Wil jij het vuur weer aanmaken, Joke? Niet zoo'n groot vuur alsjeblieft, maar juist voldoende om visch op te koken. Ik zal wat visch vangen, zoodra ik dien lastpost van 'n Ton}' gevonden heb. Kom, Elly, huil nu niet langer. Ik zaJ dien deugniet wel gauw weer terugbrengen." Ferdinand begon te fluiten. Iiij deed, alsof hij de zaak heel licht opnam, maar in werkelijkheid was hij on geinster dan hij zichzelven bekennen wilde. Tony was een waaghals en geen hunner wist, aan welke gevaren zij op deze onbekende kust bloot gesteld waren. Met zijn hand boven de oogen keek Fer dinand do Halve-Maan-Baai af. Het was. niet noodig, dat hij don kant uitging, waar langs Joke en hij pas teruggekomen waren. Hij moest zijn neefje aan den anderen kant der baai zoeken en riep hem luid bij zijn naam. Plotseling klonk een flauw geluid, dat op het blaffen van een hond geleek, hem als muziek in de ooren. Even later kwam een arm, vuil en kletsnat hondje naar hem toe. „Quick, beste jongen, waar heb je geze ten V' riep Ferdinand uit. „En waar is Tony? Breng mij dadelijk bij hem." Al Quick's gevoelens spraken uit zijn verstandige bruine oogen. Hij was naar Fer dinand toe gekomen om hem bij Tony te brengen en had daarbij geen an dene be doeling gehad. „Laat ons hard loopen; we hebben geen oogenblik te verliezen," antwoordde hij in zijn hondentaal en hij liep vóór Ferdinand uit, telkens omkijkend, of zijn baasje hem wel volgde. De jongen en de hond hadden nu bij'na d»en anderen kant der baai bereikt en daar zag Ferdinand tot zijn onuitsprekelijken schrik Tony op een puntige rots zitten, niet alleen een heel eind van de kust, maar met zijn voeten reeds in het water, dat elk oogenblik hooger kwam. „Volhouden, Tony! Blijf stil zitten 1 Ik kom bij je!" riep Ferdinand. Haastig trok hij zijn schoenen en kousen uit, wierp zijn jas op den grond en sprong in het water. Nooit had hij echter een moeilijker taak gehad dan die hem in dit oogenblik wachtte. Zelfs de zwempartij van den vorige-n dag was niets, vergeleken hier bij, want hij bevond zich nu midden in de branding en hij moest zijn uiteTste krach ten inspannen om te voorkomen, dat hij op de rotsen te pletter geslagen werd. Ferdinand was echter een jongen, dite zelfs onder de moeilijkste omstandigheden geen enkel oogenblik zijn koelbloedigheid verloor. Met één blik zag hij, dat hem slechts één weg openstond om zijn neefje te redden en die wasin zee te springen e*n naar den jongen toe te zwemmen. Toen Tony zag, dat hij weer verder weg zwom, slaakte hij een wanhopigen kreet. „Volhouden, Tony, ik kom bij je!" riep Ferdinand. Verder zei hij niets, want hij moest al zijn krachten inspannen. Het wa ter kwam steeds hooger en de toestand, waarin de arme Tony z.ich bevond, toen Ferdinand hem eindelijk bereikte, was uiterst gevaarlijk. „Laat nu los," zei de oudste jongen. „Laat je rustig m het water glijden cn spartel niet tegen. Als je je heelemaal aan mij overgeeft, zal ik je reddenais je tegenwerkt, verdrinken we allebei." „Maar zwem alsjeblieft den kortsten weg terug, Fer!" zei Tony angstig. „Domme jongen! Laat je in het water zakken en doe precies wat ik je zeg," bul derde Ferdinand nu. Van schrik gehoorzaamde Tony het be- -vel. Hij, liet zich van de rots glijden, waar bij Ferdinand hem een handje hielp. ,,Keer je nu om op je rug en doe je oogen dicht. Ik zorg voor de rest," zei het oudste neelje. „Denk er aan: als je tegenstribbelt, geef ik je een klap om je rustig te houden. Je weet het dus." Ferdinand begon nu langzaam naar de kust terug te zwemmen, met één arm Tony meetrekkend. De eenige kans op een goe den afloop was een omweg te maken en daardoor in betrekkelijk rustig water te zwemmen, maar het spande hem zóó ont zettend in, dat hij, toen hij eindelijk de kust bereikte, het bewustzijn verloor. Dit feit gaf den armen Tony meer dan iets anders had kunnen doen kracht om handelend op te treden. Het scheen vleugels aan zijn koude voe^ ten te binden. Hij rende ten minste naar de Halve-Maan-Baai, klauterde naar de vlakte en maakte stellig een vreemden en verontrustenden indruk, zooals hij daar, nat als een kat, kwam aanhollen en tegen Joke en Elly riep, dat Ferdinand bijna dood op het strand lag. Joke liep vlug met Tony mee. Zij liet geen enkel oogenblik verloren gaan door allerlei vragen te doen, doch haar vlugge voeten droegen haar over den ongelijken bodem naar Ferdinand, die duizelig en zwak om zich heen keek. In het volgend oogenblik sloeg zij haar armen om zijn hals. ,,0, wat heb ik 't koud!" zei hij klapper tandend. Plotseling werd zijn hand echter door iels warms aangeraakt Het was de tong van Quick. Het trouwe dier likte de koude hand van zijn baasje en toen het in Joke's oogen goedkeuring las, likte het hem ook in het gezicht. „Brave hond! Je maakt me weer heele maal beter!" zei Ferdinand, terwijl hij op sprong. „Maar Tony je moet zulke ondeu gende streken niet meer uithalen, hoor!" „Ik heb geen ondeugende streken uitge haald!" zei Tony meer of min beleedig<L ,,Ik zat zoo fijn te hengelen en de visschen beten best, maar die nare golven kwamen op eens op en overstroomden het land tus- schen mij en de kust." „Ja Tony, we zullen niet op je brommen," zei Joke nu. „Fer, je moet je lekker warmen bij het vuur, dat gelukkig weer brandt en terwijl jij en Tony opdrogen, zal ik visch vangen voor ons middagmaal." Het was niet gemakkelijk met hoog water visch te vangen, maar Joke slaagde er toch in en ontdekte bovendien twee groots schildpad-eieren, die half begraven waren in het zand. Zij kookte ze in het water keteltje en gaf Ferdinand er één van. „Dit moet je eten. Je zult wel honger heb ben," zei zij. Het water zakte weer en de Knderen wisten, dat als zij gegeten en alles omge- wasschen en ingepakt hadden, zij hun reis naar de Joke-Baai ondernemen konden. Van de arme Zeemeeuw was nergens meer een spoor te ontdekken. De roeispa nen en de planken, die als zitplaatsen dienst hadden gedaan, werden door hen op de kust gevonden en Ferdinand bond ze bij elkaar met zooveel hout, als ze konden meedragen. „De Halve-Maan-Baai heeft één voordeel boven de Joke-Baai," zei hij, „en dat is, dat we hier volop hout hebben gevonden. We moeten zooveel mogelijk meenemen en morgen zal ik teruggaan om nog meer 1e halen." In deze volgorde trokken de kinderen naar de Joke-Baai: Quick liep voorop. Hij droeg een paar lange stokken in zijn bek en. was door niets te bewegen, deze los te laten. Achter hem aan liep Joke, die de pienic-mand droeg, iwelke secuur op haar rug gebonden was, In

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1927 | | pagina 13