Augustus. Van alles wat. immers toch waken. Kom, ga nu liggen. Jk beloof je, dat ik je wakker zal maken, als ik het niet langer alleen kan." Ferdinand was te moe om nog langer tegen te stribbelen en een oogenblik later reeds onder zeil. Twee keer sloeg Joke met baar stok naar een monster. Het eelrsle was onmiddellijk dood en het tweede ging op de vlucht. Zoo dra het licht begon te wonden, zag zij ech ter niets meer. Met angst dacht Joke er over na, waaruit haar ontbijt zou bestaan. „Misschien is er wel visch," hield ze zich- zelve voor. Even na zessen maakte zij Tony wakker en zei hem, onmiddellijk Ferdinand te roe pen, zoodra er een landkrab of eenig ander onheil naderde. Daarna begon zij haar ontdekkingsreis. Om niet geheel ongewapend te zijn, nam zij een stok mee. De picnic-mand bevatte nog een keteltje en eetn metalen theepot die beide ge bruikt waren op den dag van den picnic 1 vier kopjes, twee borden, een paar messen en vorken, een grooten email schotel med rand, een potje, waarin nog wat boter was, een ander met jam, het theebusje. dat ge lukkig nog heel wat thee bevatte, wat stuk-> jes van koekjes en eindelijk de fle9ch, waarin het kostbare water geweeöt was, doch die nu niets meer bevatte. „Ais ik maar water had, zou ik thee kun nen zetten," dacht Joke. „maar zeewater kunnen we natuurlijk niet gebruiken daar voor. En waar zou ik het best visch kunnen vangen?" Zij stak nu de stukke koekjes in haar zak, betoevens een paar vischhaken. die Ferdi nand nog onder in de mand gestopt had en ying haar tocht aan. Vlug liep zij langs het paadje naar de kust. Onder andere omstandigheden zou zij opgetogen zijn geweest over de mooie schelpen, die daar lagen. Nu zag zij ze nauwelijks. Behendig klauterde zij over de rotsen en kwam na een tijdje bij een inham, waar zij in het heldere water visch zag zwemmen. Nu ging zij op een rotsblok zitten, bracht Ihaar hengel in gereedheid enhaalde werkelijk kort na elkaar een paar mooie visschen op. Vlug borg zij de vischhaken nu 111 één der zakken van haar schort, wikkel-, de de visschen in dit kledingstuk en liep er imee terug naar de picnic-mand om ze' daarin te leggen, opdat de landkrabben er niet aan zouden kunnen komen. Nu nog waterl Zij keek eens om zich heen, liep naar het eind der kleine baai en hoorde plotseling e'en geluid, dat toch an ders klonk dan het geklots der golven. En werkelijk I even later ontdekte zij een waterval, die het klaterende water van een Tots naar de zee voerde. „O, wat een uitkomst!" riep Joke plotse ling jubelend uit. „Nu hc-'bben we eten en drinken: visch én water! In tijden heb ik mij niet zoo gelukkig gevoeld!" Zoo vlug als de bodem dit toeliet, liep zij terug, haalde de flesch en het keteltje en naderde in gespannen verwachting want dit was nog niet zoo heel Gemakkelijk den schuimenden waterval. Het mocht haar werkelijk gelukken den ketel en de flefech te vullen, al werd zij zelve daarbij dan ook kletsnat. „Maar dat is heelemaal niets met dit warme weer!" zei ze lachend in zichzelf. Zij dronk e'en teug heerlijk frisch water, vulde de flesch opnieuw en liep haastig met het kostbare water naar de anderen. (Wordt vervolgd)\ door C. EL DE LILLE HOGERWAARD. Augustus, die hij afkorting Guus ge-i noemd werd, behoorde tot de langste kin-t deren van Vader Tijd en Moeder Aarde. 'Eigenlijk scheelden alle kinderen maar heel weinig in lengte, behalve Februari, die wel op één na de oudste, maar toch verreweg d«e kleinste was. flocih al was Februari klein, hij hield! zich groot en troostte zichzelf door te zeg gen: „,In de kleinste potjes zit de beste zalf.'1 „Toch winterhandenzalf" smaalde Augus tus. „Ik heb heelemaal geen zalf noodig, want ik hoor bij de broers en zusters, die den Zomer vormen en wij lachen om zalf en al die middeltjes, die bij de Winter- broers en -zusjes hooren". „Wat 'n verbeelding!" riep Feb uit. „Die Guus houdt zich 's winters 9chuil. Je merkt niets van hem en ik geloof eigenlijk, dat hij net als sommige dieren een winterslaap houdt. Verbeeld je: slapen in den winter! in den tijd. waarin een mensch zich juist zoo lekker frisch voel't!" „Je moet niet uit het oog verliezen, dat ik den naam van een keizer draagl" zei Augustus en hij rekte zijn hals eens uit. „Den naam van een keizer?! Hoe kom je daar aan?" klonk het nu verwonde'rd,i niet alleen uit den mond van Feb, maar ook uit dien van Jan en Maart en alle anderen. „Ja zeker!" ging Guus met opgerichten hoofde voort. „Gisteren heb, ik Vader hoo ren spreken over Keizer Augustus, die' heel. heel lang geleden leefde. Eigenlijk is hij mijn Peetoom, want ik ben naar hem ge noemd Je mag dus wel e'en beetje meer eerbied voor mij hebben. Vergeet dat alsje blieft niet!" .,'k Zal je toch zeker nog wel bij den naam mogen noemen, of moet ik soms: Keizer lijke Hoogheid zeggen?" spotte Februari. Een algemeen gelach van de andere broers en zusjes maakte de woorden, die Augustus als antwoord mompelde, geheel onverstaanbaar en het petekind van keizer Augustus bedacht zich plotseling, dat het ernstige bezigheden elders had, een mooie gelegenheöd om aan het hoongelach der anderen te ontsnappen. Maar al kon Guus wel eens een hoog moedige bui hebben,dikwijls kwam deze geilukkig niet voor en eigenlijk was hij een heel aardig jongen. Hij en zijn tweeling broer Juli geleken in veel opzichten als twee druppels water op elkaar. En toch waren zij op één punt heel verschillend: Juli hield van hard werken, deed met glans alle mogelijke examens, om daarna onbe zorgd van zijn vacantie te genieten, voor Augustus daarentegen was het altijd vacantie. Hij zou al heel vreemd hebben opgeke ken, als hij naar school moest of lessen te le'eren had. Ja. de anderen benijdden hem wel eens zijn vrijheid, maar ik moet eerlijk zeggen: jaloersch waren zij toch niet op hem, daarvoor hielden zij allen te veel van hun zonnigen, vroolijken broer. Hij hielp graag, waar hij kon. Hadden de anderen e*ens geen tijd om allerlei hand- of knutselwerkjes te maken, dan bood hij hun daartoe de gelegenheid. Was er eens een mooi boek, dat ze graag wilden lezen, maar waarin het vele schoolwerk of andere plichten hen verhinderde, dan was het Augustus weer, die hen in den tuin, in het bosch, op de hei of aan het 9trand riep om daar rustig te lezen, zóó rustig zelfs, dat het wel eens een enkelen keer gebeurde, dat ze er bij in slaap vielen. Nu ja, erg tvas dat niet. 't Was immers vacantie 1 En in de vacantie mag je nu eenmaal heel andere dingen doen dan in schooltijd. Dan zou er wat opzitten, als je in de les in slaap sukkeldel Ook bij Moeder Aarde had Augustus een streepje voor, want hij was de eenige van haar kinderen, dien zij toestond zich aan zee te vermaken. Een enkelen keer mocht Juli hem wel eens vergezellen, maar graag zag Moeder Aarde dat toch niet, want Moeder Aarde en de Zee waren nooit vriendinnen van elkaar ge weest en zouden dat ook wel nooit worden. Zij pasten nu eenmaal niet bij elkaar. De Zee kon wel een heel vriendelijk, zonnig gezicht zetten, liefelijk kabbelen en zich heel onschuldig voordoen, maar zij bleef toch altijd de Zee wier golven soms woest kwamen aanrollen en beukten tegen het 9trand. En de Zee was gulzig. Zij hapte 1 als zij kon wel eens een stuk land weg en dè.t kon Moeder Aarde haar maar niet vergeven. Zij vertrouwde de Zee niet en daarom konden zij niet vriendschappelijk piet elkaar omgaan. Toen Moeder Aarde echter zag, dat haar zoon Augustus reeds als kleine jongen niets liever deed dan diepe kuilen graven, zandi kasteelen bouwen met grachten er omheen, pootje-baden langs het strand en toen hij wat grooter werd ook zwemmen, deed zij haar best haar ouden afkeer te overwin nen. Zij stond Augustus dan ook toe, aan het strand te spelen, echter qp voorwaarde, dat hij heel voorzichtig en gehoorzaam zou zijn en onmiddellijk bij haar zou terugbee-i ren, zoodra zij hem riep en er dus gevaar dreigde. Augustus beloofde dit en hield woord. 1 Als Vader en Moeder hem vroegen, waar hij het liefst heen ging, antwoordde hij al-< tijd: „Naar zeel'' Eigenlijk vond hij het jammer, dat hij niet aan zee woonde: dat leek hem heerlijk. Maar nog heerlijker zou het zijn, als hij op zee mocht varen. Dat stond Moeder Aarde haar zoon echter*" niet toe; hij was er ook nog veel te jong voor. Gus ging ook niet elk jaar naar zee Er waren immers zoo heel veel mooie plekjes, waar hii volop genieten kon. En hij kon toch niet overal tegelijk zijn? Wat had hij een pret, als hij met Juli bij hoer Zomerlust logeeren mocht en daar be-» hulpzaam zijn hij den oogst! Hij hield ook van het bosch en de hei. Heerlijk was het. bij warm weer onder de hooge boomen in het bosch te loopen. waar de zon. die hem aan het strand en in het bouwland altijd zóó bruin verbrandde, dat hij wel een nikker leek, niet door het dichte bladerdak heen dringen kon Slechts enke len van haar kinderen, die Zonnestraal heetten, gelukte het, zich een weg tusschen de bladeren door te banen en zij waren dan zóó vroolijk, dat zij van den éénen tak' Iop den anderen, van het ééne blad op het andere dansten. Soms speelden zij zelfs krijgertje, totdat een grimmige, grauwe wolk dat gestoei begon te vervelen en zij plotse ling riep: „Nu is het gedaan!" Zij keek dan zóó boos en donker, dat de Zonne-. stralen op eens van angst verdwenen en gauw naar Moeder Zon teruggingen, waar zij zich weer veilig voelden. En als de hei bloeide, o, dan was Augus tus het liefst op de uitgestrekte, paarse hef: Wat een massa kleine, fijne bloemetjes spreidden zich dan als één groot paars kleed over den grond uit! Bijtjes zoemden af en aan om honing te vergaren. Vroolijk klonk het Honinglied, dat zij daarbij zongen. Eens was Augustus muisstil blijven lig-» gen en toen had hij het duidelijk verstaan. Het klonk zoo aardig, maar hij had het niet kunnen onthouden en d&t speet hem vreeselijk. Misschien komt het daardoor, dat hij zoo graag op de hei is, als deze bloeit. Hij hoopt dan nog éénmaal het Honinglied te kunnen verstaan en zal het dan zeker onthouden. Wie van jullie heeft het wel eens door de bijtjes hooren zoemen? Dat kon hij niet. In de huiskamer was de deur recht tegen over het raam. Het was buiten lekker warm en het raam stond daarom wijd open. Annie was op het punt de deur uit te gaan; haar broertje zat bij het raam en op de vensterbank lag een blad papier. „Leo," zei Annie nu. „Je kunt het papier niet grijpen, vóór ik naar de voordeur ge-, loopen en weer teruggekomen ben. Maar je mag er niet naar grijpen, vóórdat ik, terwijl ik nog in de kamer ben, „één, twee, drie!" geroepen heb." „Je zult zien, dat ik het wel kan," zei Leo. „Daar is nu heelemaal niets aan!" „Probeer het dan maar!" klonk het van Annie's lippen en zij begon te lachen. ,jBen je klaar?" „Ja, zeker." „Nu dan: één, twee, drie!" Bij „drie" deed Annie vlug de deur open. Het blad papier woei opeens omhoog en Leo kon het onmogelijk zou gauw vast-» grijpen! Probeeren jullie het eens! Als je in plaat9 van een blad papier een rij papieren poppetjes neemt, is het nog aardiger.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1927 | | pagina 16