Hoe Ineke den prijs won.
„Op 't oogenblik kunnen wij de roeispa
nen niet gebruiken," zei Ferdinand, terwijl
hij ze inhaalde. „Het is nu maar de vraag
of het mogelijk is. hier te landen of niet.
Het zou een krankzinnig plan zijn ons ver
der in de branding te wagen: zij zou de
„Zeemeeuw" verpletteren."
„Hoe ver zouden wij nog van de kust
zijn. Fer?" vroeg Tony.
„Ik denk een halve mijl," luidde het ant
woord. „Het eenige wat ons redden kan is,
dat ik naar de kust zwem om haar te ver
kennen. Misschien is er wel ergens een
baai
„O nee, Ferl Doe dat alsjeblieft niet!"
smeekte Joke haar broertje.
„Ik moet het probeeren," antwoordde
Ferdinand ernstig en doodsbleek. „Je weet
ik kan uitstekend zwemmen en duiken. Ik
heb ons allen in dezen toestand gebracht;
op mij rust dus de taak te zorgen dat wij
er weep uitkomen. We kunnen onmogelijk
landen met onze boot Joke. toe. houd me
niet tegen en wees een dapper meisje
„Dat wil ik zijn." zei Joke, terwijl zij
haar broertje de hand drukte en hem hielp
zi n kleeren uit te trekken.
In het volgend oogenblik dook Ferdinand
onder water. Even sloten de golven zich
hoven zijn hoofd, doch plotseling kwam zijn
krullebo! weti boven en deed hij een paar
ftrme slagen in de richting der kust.
Joke sloot de oogen Haar lippen bewo
gen zich. rnaar er kwam geen geluid over.
„Ik kan niet stilzitten 1" zei ze even
later. „Ik zal de roeispanen nemen en wat
heen- en weer roeien. Tony, kijk jij ook
goed uit naar Ferdinand
Aan de minuten, die nu aanbraken,
scheen geen einde te komen. Ze lek?n Joke
uren te zijn. Ze sprak geen wqord. maar
wilde haar angst nog zooveel mogelijk voor
de kleintjes verbergen. Zou zij Ferdinand
ooit terugzien?
Plotseling slaakte Tony een kreet van
blijdschap en hoorde zij niet veraf een
echo daarvan, die haar als muziek in de
ooren klonk.
„Hier ben ik weer," zei Ferdinand even
later. „Gaan jullie allemaal achter in de
boot, dan klim ik er vóór in. Zoo gauw ik
mij met Joke's schort afgedroogd en weer
aangekleed heb. zal ik jullie vertellen, wat
ik gezien heb. Zoo heel bemoedigend is het
niet"
„Eerst moet je wat eten, Fer." zei Joke
nu. terwijl zij haar broertje een stuk vruch
tentaart en een banaan gaf „Nu moet je
toch doen, wat ik zeg."
Hij glimlachte en nam het voedsel dank
baar aan. Toen hij het-verorberd had,
zei hij:
„Ik heb een heel eind gezwommen. De
kust is vreeslijk steil en ontoegankelijk;
bovendee is er een sterke branding. Twintig
manncD zouden er nog niet in slagen haar
in deze boot te naderen. Ik was juist op het
punt den moed te verliezen en onverrich
ter zake weer terug te zwemmen, toen ik
een kleine baai ontdekte, waar de zee be
trekkelijk kalm is en wij waarschijnlijk vei
lig zullen zijn. Het is nu maar de vraag:
hoe komen wij daar V'
„In de „Zeemeeuw" natuurlijk!" riep
Elly uit. „Roeien jij en Joke ons daar maar
naar toe. O, heerlijk 1 eindelijk aan land te
kunnen stappen."
Joke vroeg nu aan Ferdinand:
„Zijn er bezwaren, Ferl"
„Ja, groote bezwaren, wat de „Zee
leeuw betreft.,v
„Wat bedoel je daarmee I"
Ferdinand boog zich nu naar zijn zusje
over en antwoordde met een heel ernstig
gezicht:
„Luister eens, Joke. Als we een behoor
lijk roer aan de boot hadden en zij rank
van vorm was, als de man aan het roer do
kust nauwkeurig kende en we goede roei
spanen bezaten em als dan een paar man
nen geen jongen en een meisje die
hanteerden, zelfs dan zouden wij ons nog
riet vlak bij de kust kunnen wagen. Neen,
Joke, de „Zeemeeuw" is ons van geener
lei nut. Als wij ooit aan land willen komen,
moeten we zwemmen. Dat is het eeaiige,
wat ons te doen staat. Een andere moge
lijkheid is er niet."
(Wordt vervolgd).
„Kinderen", zei Moeder op een mooicn
dag in de zomervacantie, „ik loof een prijs
van een kwartje uit voor dengene van jullie,
die ontdekt, waar de gespikkelde hen haar
nest gemaakt heeft. Ik zie haar nergens in
de buurt en zou graag willen weten, waar
zij gebleven is".
Kleine Ineke sperde haar beide oogjes
wijd open. Een kwartje! Dat was juist het
bedrag, waarnaar zij sinds gistermorgen zoo
vurig verlangd had! En nu had zij plotse
ling een kans om het te verdienen. O, als
zij de gespikkelde hen maar vinden kon! In
elk geval kon zij het probeeren.
Wat Ineke met het kwartje doen wilde?
Ik zal het jullie maar dadelijk vertellen.
Den vorigen dag had zij op haar ééntje het
weggetje tusschen de weilanden door ge-
loopen, zooals zij altijd zoo graag deed, en
was daarbij een klein haveloos gekleed jon
getje tegengekomen, dat diep bedroefd
snikte.
Nu had Ineke e'en heel medelijdend hartje
en het deed haar werkelijk verdriet, als zij
zag, dat iemand bedroefd was. Zij zei daar
om tegen den armen jongen:
„Wat scheelt er aan? Vertel me alsje
blieft. waarom je zoo huilt".
De jongen keek nu in Ineke's vriendelijk
gezichtje en zei tusschen zijn snikken door:
„Moeder is heel ziek en kan niet werken
om geld te verdienen en Vader is gestorven
en de huisheer zegt, dat hij ons op straat
zal zetten, als wij hem voor morgenavond
de huur niet betalen. We hebben het nu op
een kwartje na bij elkaaT. maar ik weet niet,
waar ik dat kwartje vandaan moet halen".
Nu weet ik zeker, dat wanneer Ineke dit
allemaal aan haar Vader en Moeder verteld
had, deze dadelijk het ontbrekende kwartje
aan Jaap zoo heette de kleine jongen
gegeven zouden hebben Maar Ineke hield
het vóór zich. Waarom zij dit deed, zou
zij misschien zelve niet hebben kunnen
zeggen. Zij peinsde echter onafgebroken op
een middel, totdat zij er heelemaal suf van
was. En nu eenmaal kreeg zij de kans
kleinen Jaap en zijn Moeder te kunnen
help. Zij moest de gespikkelde hen vinden I
Zij zocht nu den geheelen tuin en het
aangrenzend weiland door, gluurde overal
tusschen, waar zij maar eenigszins dacht,
dat de vermiste kip kon zijn. maar het
mocht haar niet baten. Nergens kon zij een
spoor van haar ontdekken.
Eindelijk was zij warm en moe en ging
onder een grooten boom zitten, die zijn
schaduwrijke takken uitspreidde over een
aardig beekje, dat langs het weiland
slroomde.
Hoe lang zij daar zoo gezeten had: met
haar slaperig en moe hoofdje legen den
boomstam aan en haar droomenge oogen
op het heldere, koele water gericht, zou ze
niet hebben kunnen zeggen. Langzamer
hand begonnen de glimmende steenen op
den bodem van het beekje echter te dansen
en de dwaaste sprongen te maken, totdat
plotseling een allerliefst klein elfje er uit
te voorschijn trad en met een sprongetje
op het grasvlak naast haar terecht kwam.
Nog nooit had ze zoo'n snoezig elfje ge
zien 1
Het had een heel fijn jurkje aan, dal er
net uitzag, alsof het van vlindervleugels
vervaardigd was en het droeg een "schattig
hoedje, waarvan Ineke stellig dacht, dat het
gemaakt was van de blauwe klokjes, die in
het bosch achter hun huis groeiden.
„Klein meisje," zei het elfje, „ik weet, dat
je de gespikkelde hen zoekt. Ga maar met
mij mee en we zullen zien, wat wij voor je
kunnen doen."
Nu was Ineke eigenlijk een verlegen
meisje, maar zij was toch in het minst niet
bang voor het elfje en stond onmiddellijk
op om het te volgen in het glinsterende
water, dat zoo vroolijk tusschen zijn oevers
kabbelde
Het water was alleen een beetje koud,
maar daar gaf zij niet om. Zij zou immers
de gespikkelde hen vinden en dus het
kwartje voor den armen Jaap verdienen!
Steeds verder liep zij aan de hand van
het elfje over de glibberige steenen, langs
allerlei mooie bloemen, die op beide oevers
groeiden, totdat zij eindelijk aan een gou
den poort kwamen. Het elfje klopte met een
gouden staf, dien het in de hand hield, aan
de poort en deze werd onmiddellijk ge
opend door een ander elfje, dat al even lief
en mooi was als het eerste.
„Breng ons alsjeblieft bij de Koningin,
Boschklokje," zei Ineke's geleidster. „Wij
komen voor een zeer belangrijke zaak. Dit
is het meisje, dat Goudenhartje heet."
„O zeker," zei Boschklokje, „wij kennen
haar wel. De Koningin zal heel blij zijn
het meisje, dat Goudenhartje heet, te zien.
Kom maar mee."
Ineke's hartje klopte nu toch wel heet
luid. Dit wa-s dus Feeënland en de Feeën
kenden haar niet alleen, maar hielden zelfs
van haar. Hoe vreemd was dit alles toch!
Even later zag Ineke zóó iets moois, ais
zij nog nooit gezien had: een troon, die
gemaakt was van zonnestralen en wolkjes,
als vee ren zoo fijn. Op dien troon zat de
Feeënkoningin.
„Dit is dus ons vriendinnetje Gouden^-
hartje?" vroeg de Koningin zóó vriendelijk-,
dat Ineke zich plotseling heelemaal op haar
gemak voelde. „Welkom, lief meisje, in