ONRECHTMATIG BEZIT No. 20646 LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag 6 Juli Tweede Blad Anno 1927 BINNENLAND. IIN3IAAK Het Wereldmerk N.V. Gal. v.h. J. J. POLLMANN FEUILLETON. DE VLUCHT HOLLAND—INDIË EN TERUG Het vliegtuig weei op reis. Het Fokkervliegtuig van de K. L. M. met zijn Amerikaansche passagiers aan boord, is, bestuurd door de piloten Geysendorffer en Scholte. den terugtocht begonnen. Waar heen in Europa het toestel vliegt, is nog niet met zekerheid te zeggen. Het eerste Aneta-telegram. dat wij heden morgen om halfnegen ontvingen, spreekt niet van de plaats waarheen het vlieg tuig heden op zijn eerste étappe van Ba tavia is vertrokken. Het luidt, letterlijk- Batavia, 6 Juli. Fokkervliegluig 8 uur 8 vertrokken. Wel seinde Geysendorffer gisteren aan de K. L. M., dat de tocht ging naar Medan. COMMISSIE VOOR DE ECONOMISCHE POLITIEK. Een rede van minister Slotemaker de Bruine Onder voorzitterschap van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid is te Den Haag een vergadering gehouden van de commissie voor de economische politiek. Minister Slotemaker de Bruine hield een inleidende rede, waarin hij zeide, dat sedert geruimen tijd de commissie niet bijeen is geweest. De Commissie voor de Economi sche Politiek werd in October 1927 ingesteld, op welk tijdstip zij de plaats innam van de voormalige Commissie voor de Handels politiek. De organische opbouw der com missie, waarin de vertegenwoordigers der ondernemersbonden uit de onderscheidene takken van volksbestaan en die der landelijke vakcentrales van werknemers elkander ont moeten, onderscheidt haar van haar voor- gangster. Spreker herinnerde aan het ontstaan van de Nijverheids- en Middenstandsraden, twee instituten van welker deskundige adviezen de Commissie voor de Economische Poli tiek steeds met groote aandacht zal hebben kennis te nemen en op welker voorlichting ook door spr. niet tevergeefs een beroep werd gedaan. Spr. wees op de ontreddering van het ruilmiddel in verschillende staten van het vasteland, die ons voor zoodanige concrete moeilijkheden stelde, dat deskundigen van internationale vermaardheid, ten aanzien van de te treffen voorzieningen de meest uit- eenloofiende beschouwingen ter overweging aanboden. Vraagt men, wart er toe geleid heeft, dat sedert Februari 1922 geen aanleiding meer gevonden werd de commissie bijeen te roepen, dan kan o. m. hierop worden gewezen, dat de adviseerende werkzaam heid van Njjverheidsraad en Middenstands- raad in de laatste jaren voortdurend grootere afmetingen aannam: talrijke en deugdelijke adviezen van deze zjjde gegeven, stelden telkens het ter oriënteering onontbeerlijke materiaal op den kortst mogelijken termijn ter beschikking van de Regeering. Ook de Kamers van Koophandel en Fabrieken, welker huidige organisatie geheel het Rijk omvat, verleenden herhaaldelijk een zeer gewaardeerde medewerking, daarbij het is bij gelegenheid van de Ruhrbezetting voldoende gebleken de kunst verstaande om snel en toch deugdelijk te werken. Gelijk voor de hand ligt, hadden 's lands economische nooden ook de aandacht der volksvertegenwoordiging. Dankbaar mag, aldus spr., worden gememoreerd, wat ter bestrijding van de werkloosheid tot stand is gebracht en ook thans nog wordt. Intusschen is het duidelijk, dat de op lossing van het probleem der werkloosheid niet in de eerste plaats in repressieve he- 8trjjding, doch veeleer in wegneming der oorzaken moet worden gezocht. Het was deze gedachte, die spr.'s ambts voorganger er toe bracht, een sub-commissie nit deze uwe commissie samen te stellen, teneinde gemelde oorzaken te bestudeeren. Uitvoerig ging spr. het werk van deze sub-commissie na. O. m. hield ze zich met de kwestie der valutaconcurrentie bezig. Telkens met nieuwe vlagen weder terug- keerend, was dit euvel, waaromtrent gaande weg meer en meer ervaring verkregen is, het eerste rjjp voor behandeling. Spr. verklaarde de vergadering hiermede geopend. Vervolgens stelde de Minister aan de orde het verslag inzake het vraagstuk der valuta-concurrentie, uitgebracht door de subcommissie. Deze commissie komt in haar verslag tot de volgende conclusies: lo. Er ligt op het gebied der valuta concurrentie voor de Regeering geen directe taak. 2o. Het is wenschelrjk, der Regeering de bevoegdheid te geven, tegen valuta-con currentie, onmiddellijk een invoerbepaling in werking te stellen, met de verplichting om daarop binnen korten termijn de sanctie van de volksvertegenwoordiging te vragen. De commissie heeft zich na gedachten- wisseling zonder hoofdelijke stemming met de eerste conclusie der subcommissie ver- eenigd. De tweede conclusie gaf aanleiding tot uitvoerige gedachtenwisseling. Zoo werd betoogd, dat het afkeuring zou verdienen, thans de Regeering te adviseeren bij de wet de bevoegdheid te doen verkrijgen om eventueel maatregelen tegen valuta-concur rentie te kunnen nemen, nu de Economische Conferentie te Genève zich zoo sterk had uitgesproken tegen de hooge tolmuren en tegen alle belemmeringen, die den inter nationalen handel bemoeileken en een ge zonden economischen opbouw van Europa tegenhouden. Tenslotte staakten over de tweede con clusie de stemmen. De opmerking werd gemaakt of de com missie voor de Economische politiek in haar tegenwoordigen vorm wel het meest geëigende lichaam was om de vraagstukken, die zich bij de huidige economische moeilijke omstandigheden op dat gebied voordoen, voldoende snel onder de oogen te kunnen zien. De voorzitter antwoordde, dat dit zou kunnen overwogen worden en wees er daarbij op, dat reeds veel belangrijk voorbereidend werk is gedaan. DE FINANCIEELE VERHOUDING TUSSCHEN RUK EN GEMEENTEN. Het ministerieel antwoord op de vragen van dr. Lovink, en nieuwe vragen. Op de vragen van den heer Lovink in verband met de totstandkoming eener defi nitieve regeling betreffende de financieels verhouding tusschen het Rijk en de ge meenten, heeft de heer De Geer, Minister van Financiën, het volgende geantwoord: Het antwoord op dit drietal vragen wordt gevonden in wat de ondergeteekende reeds meermalen in het openbaar gezegd heeft, onder meer in de zitting der Tweede Kamer van 18 November 1926, gedurende de alge- meene beschouwingen over de Staalsbegroo- ting. Het toenmaals gesprokene luidt aldus: Ik kom nu met een enkel woord op de quaestie, door den laatsten geachten spreker besproken, n.l. de financieele verhouding tusschen het Rijk en de gemeenten. Die geachte spreker zou niet willen wachten op het rapport van de Staatscommissie-Van Lijnden van Sandenburg. Hij acht de zaak zoo urgent, dat de Regeering thans reeds een voorstel zou moeten indienen. Deze Staatscommissie, die geruimen tijd aan het werk is en zeer belangrijken voorbereiden den arbeid heeft gedaan, moet, dunkt mij, eerst haar rapport indienen en de Regee- ring zou niet voldoende deferentie tegenover die commissie betoonen door thans haar eigen weg te gaan. Intusschen heb ik alle reden te hopen, ook na het onderhoud, dat ik dezer dagen met den voorzitter en den secretaris van de commissie had, dat het rapport, behoudens buitengewonen tegen slag, mij althans vóór het einde van het a.». kalenderjaar zal hebben bereikt. En dan bestaat er, als althans de politieke verwach^ tingen van de meeste sprekers worden ver vuld, nog voldoende lijd voor mij om m^tj medewerking van de Kamer tot een oplos-f sing te komen. i Die „politieke verwachtingen van meeste sprekers" waren, blijkens het voor afgaand debal, dat het Kabinet gedurer'> deze parlementaire zittingsperiode zou aan blijven. Voor dat geval werd dus de meening uit gesproken, dat er nog voldoende tijd zou zijn, tot een oplossing te komen. „Voorloopige" regelingen zijn èn toen' maals èn bij andere gelegenheden, o.a. bij het debat over de personeele belasting in de Eerste Kamer, onraadzaam verklaard en afgewezen. Door den heer Lovink zijn aan den Mi nister van Financiën de volgende vragen gesteld: 1. Is de Minister, gezien het feit, dat de nooduitkeering aan de gemeenten in 1923 heeft opgehouden, niet van oordeel, dat in derdaad een regeling betreffende de finan cieele verhouding tusschen Rijk en gemeen ten niet lang meer op zich zal mogen laten wachten? 2. Kan de Minister daarom geen aanlei ding vinden, bij de Staatscommissie op een spoedige indiening van haar rapport aan te dringen, dan wel zich te vergewissen, wan neer de indiening van dit rapport mag wor den te gemoct gezien? 3. Wanneer er geen uitzicht bestaat, of na de verschijning van het rapport der be trokken Staatscommissie zou blijken te be slaan, dat vóór 1 Januari 1928 een defini tieve regeling van Rijks- en gemeenlefinan- ciën tot stand zal komen, is dan de Minister bereid, te bevorderen, dat voorloopig voor het jaar 1928 een bijslag op de tegenwoor dige uitkeering aan de gemeenten wordt toegekend? DE NOORDZEE-VISSCHERIJ IN 1927. Van de Seheveningsche en Katwijksche vloot hebben dit jaar tot en met 30 Juni aan de treilvisscherij deelgenomen: van Sche llingen: 20 zeillreilers. welke in 271 reizen f 127.303 besomden, of gemiddeld per reis 1470; 5 motortreilers, welke in 97 reizen f75.211 besomden of gemiddeld per reis f775; van Katwijk. 42 zeiltreilers, welke in 614 reizen f 254.455 besomden. of gemid deld per reis f414.50; 3 motortreilers, welke in 44 reizen f28.900 of gemiddeld per reis £2330 besomde; van Maassluis nam 1 zeil- treiler en van Vlaardingen 1 stoomtreiler aan de treilvisscherij deel; de zeil treil er besomde in 8 reizen f 2902, of gemiddeld per reis f363 de stoomtreiler besomde in 9 reizen f 12.014 of gemiddeld per reis f 1335. Aan de beugvisscherij namen dit jaar tot rti met 30 Juni deel: van Vlaardingen: 13 atoombeugers, welke 147 reizen deden en daarmede f 156.891 besomden aan versche visch; bovendien brachten deze schepen aan 2929 1/2 kanlje kolharing, waarvoor ongeveer f 101.280 en 122 ton zoutevisch, waarvoor ongeveer f 8060 werd besomd. De totale opbrengst bedroog dus ongeveer £266.231 of gemiddeld per reis f 1811. Van de haringvisseherij kwamen dit jaar tot en met 30 Juni 1927 binnen: te Vlaar dingen 59 sloomloggers met 15 588 kantjes, 22 motorioggers met 4-632 kantjes, 10 zeil- loggers met 1545 kantjes haring; Ie Maas sluis 1 motorlogger met 136 en 1 zelllogger met 102 kantjes; te Scheveningen 7 motor- loggers met 1290 kantjes en 13 zeilloggers met 2014 kantjes haring: te IJmuidcn 3 stoomloggers met 1405 kantjes, 5 motor- loggers met 1175 kantjes, en 1 zpillogger met 211 kantjes haring. Van de haringvisseherij "kwamen dus dit jaar tot ultimo Juni binnen 124 schepen, met eer. gezamenlijke vangst van 28.108 kantjes gezouten Noordzeeharing, een waar de vertegenwoordigende van ongeveer f 460.797.50 of gemiddeld f 16.40 per kantje. De gemiddelde vangst per reis bedroeg dus 277 kantjes haring. Jn 1926 kwamen tot en met Juni van de haringvisseherij binnen 98 schepen met een totale vangst van f26 050 kantjes haring, welke ongeveer f 487.170 opbrachten of gemiddeld per kantje f 18 68. De gemiddelde vangst bedroeg toen per reis bijna 266 kantjes.. VERMINDERING VAN PERSONEEL BU DE NEDERL. SPOORWEGEN. Over 1926 werd door de Nederlandsche Spoorwegen f 2.322.000 minder aan salaris sen en loonen uitbetaald dan over 1925, in hoofdzaak een gevolg van personeelver mindering met 1416 personen. In 1926 hebben door pensionneering, overlijden, dienstopzegging, enz. den dienst verlaten; 1776 personen. Van 1 Ja nuari 1922 tot 31 December 1926 heeft er een personeelsvermindering piaats gehad van niet minder dan 11978 personen. DE LUCHTVAARTWET. Wij vernemen, zegt het „Hbld.'\ dat de aföeeling Luchtvaart van het Departement van Waterstaat thans de algemeene maat regelen van bestuur, noodig voor de al geheel© invoering van de Luchtvaartwet, in ontwerp gereed heeft. Zjj zullen ter fine van advies worden doorgezonden aan de Staatscommissie voor de Luchtvaart, ter wijl de mogelijkheid niet buitengesloten is, dat ook aan de gemeentebesturen van Am sterdam en Rotterdarai in verband met de aldaar gevestigde luchthavens, zal worden gevraagd hun meening er over te geven. De volledige invoering van de Luchtvaart wet zaf dus nog wel eenigen tjjd op zich laten wachten. ZUID-HOLLAND'* BEVOLKING. Bl\jkens een in een provinciaal blad op genomen staat bestond de bevolking van Zuid-IIolland 31 December uit 1.844.536 personen, n.l. 900.741 mannen en 943.795 vrouwen. OFFICIEELE BERICHTEN. Bij Kon. besluit zijn benoemd tot Kan tonrechterplaatsvervanger in Kanton Alk maar mr. L. van Lookeren Campagne, advocaat en procureur, wonende te Heiloo; idem in kanton Utrecht jhr. mr. K. L. C. M. I. de Wjjkerslooth de Weerdesteyn, advocaat en procureur te Utrecht; is benoemd tot notaris te De Bildt F. M. la Chapelle, candidaat-notaris te 's-Graven- hage, idem Den Helder J. W. J. Schreuder, -thans notaris te Dalfsen. BOND VAN POLITIEPERSONEEL. Gisteren, heden en morgen wordt te Den Haag de jaarvergadering gehouden van den Alg. Bond van politiepersoneel in Neder land, onder leiding van den voorzitter, den heer A. N. Koenot uit Amsterdam. De voorzitter deelde mede dat het hoofd bestuurslid de heer Peneis teruggekomen was op zijn besluit om af te treden, welke mededeeling een luid applaus uitlokte. De voorzitter van de afd. Den Haag be groette hierna hoofdbestuur en afgevaar digden namens de afdeeling. Bij de bespreking van het jaarverslag en het beleid van het hoofdbestuur wees de afgevaardigde van de afd. Utrecht op een tekort inzake de geestelijke opvoeding der leden, die niet voldoende worden voorge licht over de maatschappelijke verhoudin gen. De afgevaardigde van 's-Graverhage maakte een aantal opmerkingen over het jaarverslag en vroeg o.m. hoe de vertegen woordiger in de internationale wordt aan gewezen. Door den afgevaardigde van Zaandam werd na een toelichting, een motie inge diend, waarbij verzocht wordt een com missie te benoemen, welke tot taak zal hebben overleg te plegen met het hoofd bestuur en de afgescheiden leden van Am sterdam en Den Haag, teneinde dezen te bewegen weder tot den Bond toe te treden. Namens het hoofdbestuur beantwoordde de heer Van Leusden de sprekers. De af scheidingsbeweging telde op 1 Juni j.l. 209 leden, waarvan slechts 128 lid van <len Alg. Bond zijn geweest. Spr. meende met gerustheid dezen loop van zaken te kun nen afwachten. Verder sprak namens het hoofdbestuur de heer Van Putten, die zeide. dat de pro paganda geen perspectieven kan openen, welke toch niet kunnen worden verwezen lijkt. Spr. uitte de hoop, dat alle leden van den Bond achter het hoofdbestuur zouden blijven staan, ook in de salarisactie. De bondssecretaris, de heer R. Lecuwis, wees o.m. op het bezwaar, dat voor een meer politioneele redactie van het bonds orgaan de bond niet over wetenschappe lijke krachten beschikt. Het bondsbestuur volgt met aandacht de ontwikkeling der internationale organisatie. Om zes uur werd de vergadering verdaagd tot hedenochtend. In den avond werd een gezellige bijeen komst gehouden, aangeboden door de afd. 's-Gravenhage. RECLAME. J| Tegen Fabrieksprijzen met J korting bij hoeveelheid NIEUWE KIJN' 1 3794 R "l.l.l.IIIIRI-ll NEDERLANDSCHE MAATSCHAPPIJ TOT BEVORDERING DER GENEESKUNST. De tweede dag van de vergadering tc Amsterdam der Nederlandsche Maatschap pij ter bevordering der Geneeskunst is gis teren aangevangen met twee sectievergade ringen in het Koloniaal Instituut. Prof. dr. G. F. Rochat uit Groningen hield een voor dracht over „Elkaar rakende problemen in de oogheelkunde en de inwendige genees kunde." Prof. dr E. P. Snijders uit Amsterdam sprak over: „Het typhoied-vraagstuk van tropische zijde bezien." 's Middags werd de algemeene vergade ring wederom in Arbis voortgezet. Allereerst kwam aan de orde een voorstel van een commissie betreffende het aantal uit to brengen stemmen der afdeelingen. Er werd besloten dat zullen uitgebracht worden voor 81—120 leden vier stemmen en daarboven voor iedere 40 leden meer tel kens een stem meer. Aan de orde was voorts een voorstel van de Zuid-Holl. Eilanden luidende: Het hoofdbestuur der Maatschappij wende zich tot de regeering met het verzoek, het daar» heen te willen leiden, dat de instructie van geneeskundigen en vroedvrouwen, belast met de armenpraktijk en van de genees kundigen, belast met de kostelooze inen ting en met de doodachouw, worde inge richt volgens de modellen, vastgesteld door het hoofdbestuur op advies van de centrale oommissie voor de beroepsbelan- gen (1921) of volgens zoo noodig, nog vast te stellen modellen. Na verdediging door den afgevaardigde merkte de inspecteur van de Volksgezond heid uit Den Haag, dr. Hulshof Pol, op dat inderdaad de positie van den genees heer ten plattelande niet al te rooskleurig is. Hij meent echter dat de weg die do Zuid-Holl Eilanden nemen niet de goede weg is, omdat van Regeeringswege zoo weinig ten dezen opzichte kan geregeld worden. Spr. meent dat het overweging verdient deze zaak eerst in een commissie te behandelen. Deze commissie kan dan met voorstellen komen zoo mogelijk reeds in een volgende vergadering. Aldus werd besloten. VER. VAN GASFABRIKANTEN. De Vereeniging van Gasfabrikanlen in Nederland heeft gisteren te Rotterdam haar algemeene vergadering gehouden. Het ledental bedroeg volgens het jaarver slag aan het einde van 1926 310 gewone en 143 builengewone leden. Tot leden der gas-technische commissie werden met de bestuursleden ir. C. Philips en ir. W. Niermeyer benoemd de heeren: ir. Ch. Dreissen te Maastricht, ir. J. Buys te Utrc-fcht, prof. G. A. Brander k Brandis te Den Haag. II. Hempkers te Amsterdam en ir. P. H. Hendriks Rotterdam. Ir. M. C. Sissingh, directeur van de Ge- Naar '1 Engelsch van DOROTHEA GERARD. Door Mr. G. KELLER. Eerste deel. 18611863. 10) Toen er belooningen werden toege kend, was de gunst, waarin André Malkoff was gekomen wegens zijn onbedwingbaren ijver bij de vervolging van de vluchtende opstandelingen, oorzaak, dat zulk een veile kluif als het landgoed Lu- bynia aan hem in den schoot werd gewor pen. Waarschijnlijk wel voldoende genoegdoe ning voor dat biltere oogenblik, waarop hij, op zekeren 12den Augustus, order had ge kregen om naar de kazerne terug te keeren. Katya herinnerde zich haar grootvader slechts flauw als een (rotsche oude heer met een grijzen snorrebaard. die zoo steke lig was. dat hij haar prikte als grootvader haar een zoen wjldé geven, wat niet vaak gebeurde, en die bij de geringste aanleiding zelf zijn personeel met een kozakken- nagaika ranselde. Ook met haar vader was zij, al had zij hem langer gekend, niet veel intiemer geweest. De plebejische afkomst van het geslacht want de kozakken- kapitein was als gewoon soldaat begonnen was in den langen en lakschen Lukasz Malkoff ten volle tot uiting gekomen. Het scheen wel alsof hel geslacht beslolen had nog één boer voort te brengen, alvorens naar hoogere positie te streven, waartoe Katya behoorde. Dit gevoel was oorzaak ge weest, dat vader en dochter elkander niet begrepen. Terwijl hij zijn dagen doorbracht met te jagen op het grof wild, waarvan de uitgestrekte bosschen krioelden, werd de moederlooze Katya overgelaten aan de zor gen van Malania Petrowna, een onberispe lijk persoon van een volkomen betrouwba ren leeftijd, die met de beste getuigschriften voorzien, den drempel van Lubynia had overschreden, ongeveer tegen den tijd, dat Katya haar achtsten verjaardag vierde en dezen niet weder was overgegaan, tenzij om een minimum van frissche lucht tot zich te nemen. Zoo weinig begrip had Lukasz Mal koff van kleine meisjes, of ook wel van groole, d3t hij werkelijk geloofde, dat deze uilnemende persoon een geschikt gezelschap was voor zijn opgroeiende dochler. In ieder geval waren er geen anderen beschikbaar, daar de vijandig gezinde omgeving die „Russische bende" finaal in de ban had ge daan. Maar kleine meisjes volgen graag haar eigen weg. Toen zij. nog in de korle rokken zijnde, hel moest stellen zonder behoorlijk gezelschap, had zij zich een stel onbehoor lijke kennissen aangeschaft, onbehoorlijk ten minste zeker in de oogen van haar va der. Want, wel zonderling, al wat haar een zaamheid opvroolijkte, droeg den naam van Swigello. Dat de naam zich telkens aan haar voor deed. was licht te begrijpen. Die staande beer en de slang, zich kronkelend om het handvat van een strijdbijl, prijkend boven de hoofdingang, waren de eerste voorwer pen geweest, die haar kinderlijke verbeel ding aan het werk hadden gezel. Want niet enkel boven de hoofdingang prijkten zij, in eiken vorm kwam men ze tegen, gegraveerd op het tafelzilver, gesneden in de ruggen der stoelen van de eetzaal, geborduurd op de kostbare zijden kussens. Waarom waren er zooveel beren en slangen in huis? Zij had haar kinderjuffrouw er naar gevraagd, doch enkel met een smalend woord ten antwoord gekregen, dat het de wapens waren van die booze „Polakken", wien de goede tsaar het land had afgenomen omdat zij het niet ver dienden. En waarom verdienden zij hel niet? Omdat zij het gewaagd hadden tegen Vadertje te vechten. En een lijd lang had zij zich met dit ant woord vergenoegd. Maar niet alleen de beer en de slang verhaalden haar van het ver leden; herinneringen aan haar ongelukkige voorgangers vond zij aan alle kanten, ook bij kleinere en voor haar belangwekkender voorwerpen dan de wapenrustingen, die zoo trolsch stonden in de groote voorhal of de maliënkolders, welke tegen de muren hin gen. Want de Mahvoffs waren niet enkel in de schoenen der Swigello's gestapt, maar zij waren er om zoo te zeggen ingestapt toen ze nog Warm waren; de plannen, welke zij hadden gevormd, de boeken, die ze lazen, zelfs de kleeren welke zij droegen, waren allen in handen van hun opvolgers geko men. Voor Katya zelve beleekende dit een rijkdom aan belangrijke ontdekkingen. De voornaamste ontdekking was wel die der portretten geweest. Deze familiestukken, die als niel passend bij den nieuwen toe stand werden beschouwd, waren tijdig ver vangen door wal de Moskousche kunsthan delaar noemde. ..een uilgezech'e verzame ling van kunstvoortbrengselen", waarbij sledevaarten bij maanlicht mei de gebruike lijke toevoeging van wolven en bekoorlijke jonge moeders, die zich over een wiegje buigen, een groote rol speelden. Katya wist niets af van het bestaan der familieportret ten tot dat op een goeden dag haar kinder juffrouw haar wegens stoutigheid op de vliering had opgesloten. Dit was bedoeld als een verzwaring van het gebruikelijke „in den hoek zetten", maar het liep heelemaal anders. Want al was de vliering zeer slecht verlicht, Katya's zenuwen waien even flink als die van haar voorouders van vaders zijde; bovendien scheen de zon buiten, en een zonnestraal, die door een dakvenster naar binnenviel, belichtte juist een bijzon der mooi spinneweb, dat daardoor deed den ken aan een wiel met zilveren spaken en dat duidelijk zich afteekende tegen de om ringende duisternis, blijkbaar deel uit maakte van een of ander sprookje. Aanvan kelijk zag Katya niets anders dan het glan zende spinneweb, maar toen zij er eenige minuten vol verwachting naar gekeken had, en de oude dikke spin in het midden er van blijkbaar verbazend langen lijd er voor nam om zich in een fee of een heks te ver anderen, begon zij rond te kijken naar andere middelen om haar straftijd te korten. Daar ontbrak het niet aan, want een hoop rommel uit de dagen van weleer was daar bij elkaar geworpen. Toen zij zich een tijdje geamuseerd had met gebroken kandelaars en door de mot verleerde karpetten, deed Katya haar groote ontdekking, die der por tretten. Zij lagen opgestapeld op den sloffigen vloer of stonden naasl elkaar legen de ruw houten balken van de vliering. Kalya droeg een naar het raam en veegde het mei haar schortje af. Zij aanschouwde een mooien edelman, in satijn en fluweel gekleed en gevoelde, dal zij niel zou rusten, voor zij ze allen had bekeken. Gelukkig waren zij ge- makkelijk te hanleeren, zelfs voor zesjarige handjes, daar de lijsten gebruikt waren voor de „uitgezochte verzameling" beneden, en gedurende het uur, dat haar onderstelde straftijd duurde, deed zij de mooiste ont dekkingen: van mannen in den Poolschen „kontusz" of de Litauscho „czamora", want dc Swigello's waren, al woonden zij op den zuidelijken oever van de Njemen, van Li- tausche afkomst en gewoonlijk rustten hun handen op het gewest van hun zwaard. En dan waren er vrouwen in stijve keurslijven en met wonderlijk opgemaakt haar, waarvan sommige zoo schillerend om te aanschou wen waren, dat zij voor Katya bijna een vergoeding waren voor de feeën, die maar niet wilden verschijnen. Maar voor zij nog een vierde van de doe ken naar hel licht had gekeerd, deden zich de schreden der kinderjuffrouw op de vlie ringtra p hooren. En gehoor gevend aan een plotseling bij haar opgekomen ingeving, sprong Kalya naar den anderen kan! der vliering en nam op een behoorlijken afsland van haar nieuwe schallen een bij de ge legenheid passende houding van berouw aan. Jmmers als zij deed blijken, dat de straf haar aangenaam was, dan zou zij daardoor een herhaling er van voorkomen, en zij was reeds vast besloten, dat er wel herhaling van zou plaals vinden. Gedurende de eerstvolgende weken leek zij, naar de kinderjuffrouw onderslelde, haasl door den duivel bezeten le zijn. Nooit was het kind zoo weerbarstig en verniel zuchtig geweest. Steeds vaiker werd de op sluiting op de vliering toegepast en zelfs de roede kwam ex bij (e pas, waarin Katya (cr- wille van de vliering, met stoicijnschen moed berustte, i {Wordt vervolgd.}

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1927 | | pagina 5