VRAAGT 10 ets NIEUWE BEREIDING PAPIEREN ROZEN REEPEN JiJTPs AMANDELTJES No. 20628 LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag 15 Juni Tweede Blad Anno 1927 even® TWEEDE KAMER. RECHTZAKEN. FEUILLETON. RECLAME. 4425 WARE GROOTTE VASTSTELLING VAN DE ONTWERPEN BETREFFENDE HET WEGENFONDS. (Zitting van gisteren.) Den heer Kleerekoper wordt verlof ver leend tot het richten van vragen aan den Minister van Justitie over de weigering der erkenning van den Nieuw-Malthusiaan- schen Bond en in verband daarmede over de wenschelijkheid van herziening der wet telijke regeling van ons Vereenigingsrecht. De VOORZITTER stelt voor aan de agenda toe te voegen de interpellatie-Kl ee rekoper, benevens een aantal wetsontwer pen, waaronder dat betreffende het mid- denstandscrediet. Voort9 stelt spr. aan de orde tegen Woens dag 1 uur de benoeming van twee raads- heeren in den Hoogen Raad. De heer J. B. v. DIJK (R.-K.) heeft be zwaar tegen het behandelen van het wets- ontwerp-middenstandscrediet voordat hei jaarverslag der Centrale Middenstandscre- dietbank over 1926 is verschenen en het vertrouwelijk karakter der ter griffie neer gelegde stukken is opgeheven. De VOORZITTER kan aan dezen wensch niet voldoen, daar de regeering prijs stelt op behandeling vóór het reces. Het voorstel van den voorzitter wordt aangenomen met 58 tegen 10 stemmen. De heer ALBARDA (S.-D.) wensch t plaatsing op de agenda van de beide ont werpen in zake het zevende leerjaar. De VOORZITTER zal met de regeering in overleg treden omtrent de vraag, wanneer de memorie van antwoord is te verwachten De heer ALBARDA zal hierop nader terugkomen. Het overige deel van het voorstel van den Voorzitter wordt eveneens aangenomen. De heer L. L. H. DE VISSER (C.-P.) ver zoekt vragen tot de regeering te mogen richten over den inval in de woningen van Indonesische studenten te 's-Gravenhage en Leiden. Op dit verzoek zal nader worden beslist. Aan de orde is het wetsontwerp tot vast- «telling eener comptabiliteitswet. De heer v. d. TEMPEL (S.-D.) maakt be zwaar tegen leden 3 en 4 van art. 11 en be toogt, dat de bestaande practijk geen wijzi ging behoeft. Dit'deel van het artikel laat ruimte voor de opvatting, dat den Minister een veto recht gegeven wordt. Spr. wenscht niet dat een machtswoord van den Minister in de plaats treedt van de besluiten van den ministerraad. Hij acht een versterkten in vloed van het Departement van Financiën goed, maar wil geen almacht van dat De partement. De Minister van Financiën, de heer DE GEER, zegt, dat de practijk van (hans be stendigd blijft en in de wet wordt vastge legd. Hij kan den heer v. d. Tempel geheel geruststellen. Het artikel houdt geen veto in. De heer v. d. WAERDEN (S.-D.) dringt aan op spoedige totstandkoming van een be- drijvenwet. DE MINISTER antwoordt, dat de Kamer zeer waarschijnlijk reeds vóór hel einde van dit kalenderjaar een ontwerp-bedrijvenwet zal bereiken. Het wetsontwerp wordt z. h. st. aange nomen. Aan de orde zijn: 1. Wetsontwerp bepalingen omtrent het vervoer en de nederlage van suiker op het terrein van toezicht aan landzijde, omschre ven in art. 177 der Algemeene Wet van 26 Augustus 1822. 2. Conclusie van het verslag der Commis sie voor de Staatsuitgaven omtrent de reke ning van inkomsten en uitgaven van Pos terijen, Telegrafie en Telefonie over 1925 3. Conclusie van het verslag der Commis sie voor de Staatsuitgaven omtrent de reke ningen van ontvangsten en uitgaven over 1924 van verschillende fondsen. Deze punten worden zonder beraadslaging of stemming vastgesteld. Het Wegenfonds. Aan de orde zijn de wetsontwerpen be treffende de begrooting van het Wegen fonds. De heer KRIJGER (C.-H.) zegt ontstemd te zijn over het beleid van den Minister. De wijze van uitvoering van het plan kan hem geenszins bevredigen. De Minister beschikt thans over eenige millioenen, die gebruikt zullen worden voor werken, die reeds veel te lang zijn uitgesteld. Zoo profiteert de Staat van de gelden, die voor een ander doel in het Wegenfondss zijn gestort. Niet zonder reden is in het voor- loopig verslag dan ook aangedrongen op meer voortvarendheid. Aan de hand van de Handelingen betoogt spr., dat de Kamer er op zou moeten rekenen, dat de Staat jaar lijks 47* millioen zou storten in het fonds. Dit is nu niet geschied, hoewel niet van abnormale omstandigheden kan worden ge sproken. Ook staat het nu nog niet vast, wat ai dan niet naar den wegendienst zal over gaan en hoe de technische dienst zal func- tioneeren. Spr. gelooft, dat de minister van goeden wil is, doch dat de technische dienst niet voor zijn taak berekend zal blijken. De minister zoeke dan ook particuliere techni sche hulp. De heer BOISSEVAIN (V.-B.) stemt in met de rede van den heer Krijger, die een scheiding maakte tusschen den minister en zijn technischen dienst. De minister schijnt nog slechts een schetsmatig plan te hebben. De minister zegt, in 5 jaren den achter stand te zullen inhalen, maar geeft geen de tailleering. Het is spr. opgevallen, dat in het buitenland, zelfs in de streken, die het meest geleden hebben door den oorlog, de wegenverbetering heel wat beter ter hand is genomen dan hier te lande. Een zeer urgent punt vormen de over gangen over de rivieren. De minister schijnt de oplossing van deze zaken te willen op schorten tot hij gereed is met zijn wegen plan. Spr. was van meening, dat er in Den Haag een centraal orgaan zou komen, dat het werk zou dirigeeren in de verschillende provinciën. Thans ziet men het verouderde provincialisme gehandhaafd. De heer EBELS (V.-D sluit zich bij de vorige sprekers aan. Nu het geld er is. dient ook te worden aangepakt. Hij meent dat er geen reden bestaat, om de wegen te scheiden in Rijkswegen en andere. Wanneer andere dan rijkswegen niet op het wegenplan komen, zullen deze wegen zoo slecht blijven als zij zijn. De heer WINTERMANS (R.-K.) had reeds verwacht, dat de instelling van het Wegenfonds een teleurstelling zou worden. De minister zegt, dat het apparaat nog niet groot genoeg is om het geld te ver werken. De Weer Krijger deed hem een mid del aan de hand, n.l. het apparaat uit te breiden met particuliere hulp. Doch spr. gelooft, dat men zich ook van die uitbrei ding niet veel moet voorstellen, omdat men betrouwbaar en bekwaam personeel noodig heeft, wat niet uit den grond te stampen is. Wellicht kan medewerking van provin cies een oplossing brengen. De heer v. d. WAERDEN (S.-D.) zoekt den tragen gang van zaken in de stroeve samenwerking met de diverse bureaux. De voorbereiding moet gecentraliseerd wor den. Spr. dient daarom een motie in, vra gende om maatregelen, teneinde te komen tot instelling van een Wegenraad. De VOORZITTER stelt voor, de motie te behandelen op een nader te bepalen dag. Aldus wordt besloten. De heer v. d. WAERDEN (S.-D.) merkt verder op, dat, toen minister De Geer bij de Wegenbelastingwet zeide, dat een Rijks bijdrage van 4.J millioen niet noodig zou zijn, niemand had vermoed, dat den eer sten den besten keer van dat bedrag een paar millioen zou afgaan. Had spr, dat geweten, dan had hij geheel anders tegen over dat ontwerp gestaan. De heer v. ZADELHOFF (S.-D.) ver zoekt bij den aanleg van een weg van Rot terdam naar het Oosten, rekening te hou den met de belangeD van Dordrecht. De heer J. TER LAAN (S.-D.) merkt op, dat groote gedeelten van het land bij het plan slecht bedoeld zijn, speciaal Gronin gen. Als er goede wegen komen, dienen er bindende bepalingen te komen om te voor komen, dat het wegdek weer spoedig wordt vernield. Tenslotte dringt hij aan op bespoediging van de totstandkoming van den weg Rot terdamBetuwe en verbetering van het veer bij Numansdorp. /De heer v. GIJN (V.-B.) houdt een on verstaanbare rede, De heer v. RIJCKEVORSEL (R.-K.) sluit zich aan bij de vorige sprekers, spe ciaal bij den heer Boissevain. Hij dringt aan op bespoediging van den bruggen bouw, waarmee niet gewacht mag worden tot later. Ook dienen zooveel mogelijk nieuwe wegen te worden aangelegd, spe ciaal met het oog op de werkverruiming. Daarbij wijst spr. er op, dat de uitgaven alleen bepaald moeten worden voor het geen economisch en technisch mogelijk is. Hij kan echter niet bevorderen, dat de Rijksbijdrage zoover beneden de 4% mil lioen blijft. Den heer K. TER LAAN (S.-D.) komt het voor, dat op het wegenplan niet ge noeg wegen voorkomen. Wegenverbetering in de omgeving van Zaandam heeft hij ge mist. De weg RotterdamBodegraven dient over Gouda te ioopen. Gouda heeft ook recht op een weg naar Gorinchem. Minister DE GEER zegt, dat het niet zal loggen aan de geldmiddelen van het Wegenfonds als de wegverbetering niet in die mate plaats heeft als men zou wen- schen. De Staat blijft optreden als ban kier. Het departement van Financiën heeft geenszins aangedrongen op besnoeiing der uitgaven. Reeds bij de behandeling der Wegenbelasting zette spr. uiteen, dat voor den eersten keer geen 44/fc millioen zou kun nen worden gestort. Van de rijwielbelas ting is 3 millioen meer in het fonds ge stort, dan was voorgenomen. Daarom is een paar millioen ten bate van de gewone begrooting behouden. De autobelasting bracht in April en Mei 4.6 millioen op, zoodat verwacht wordt, dat het wegen fonds ruim een millioen meer zal ontvangen dan geraamd was. Minister v. d. VEGTE zegt, dat de Wa terstaatsambtenaren met alle kracht bezig zijn om dit jaar een draaglijk figuur te 6laan en datgene voor te bereiden, wat volgend jaar geschieden moet. Natuurlijk is geruitnen tijd heengegaan met het sa menstellen van plan en kaart. Ware er een Wegenraad geweest, dan zou deze voorbereiding nog langer geduurd hebben. Wanneer er eerst een plan zou moeten worden gemaakt, waarop thans geen enkele aanmerking zou zijn te maken, dan zou spr. daarmede het volgend jaar nog niet gereed zijn. Doel was, een werkplan op te stellen voor de eerste jaren. Er zal oveT- leg moeten worden gepleegd met alle pro vincies. Daarna kan eerst een plan worden ontworpen, dat voor de eerste tien jaren kan gelden. Daaraan kan begonnen wor den, als eerst de thans gevraagde gelden maar zijn toegestaan. Bij de begrooting van 1918 zal spr. een plan voor 5 jaren overleggen. Over eenige jaren zullen onze wegen met de buitenlandscbe kunnen wed ijveren. Doch zoo slecht als men 't voor stelt, zijn onze wegen niet. Voor de ophef fing der tollen is een wettelijke grondslag noodig. Er wordt hard gewerkt aan een wegennet. Misschien kan spr. die in het najaar indienen. Spr. meent niet, dat er met de niet- Rijkswegen gewacht moet worden tot alle Rijkswegen in orde zijn. Doch de eerste 5 jaren zal er niet veel aan kunnen worden gedaan. Van alle bijzondere punten, ter sprake gebracht, zal er verder niet één aan de aandacht van den minister ontgaan. Wat de bruggen betreft, in het plan voor vijf jaren wordt niet gerekend op het tot standkomen van bruggen. Dat wil echter niet zeggen, dat er niets zal worden ge daan. Spr. hoopt, dat er in de komencre jaren aan den bruggenbouw het noodige kan worden verricht. De algemeene beschouwingen worden ge sloten. Op art. 1 licht de heer KRIJGER (C.-H.) een amendement toe, waarvan de bedoeling is om, in afwachting van een reorganisa tie van den Rijkswaterstaat, als gevolg waarvan een aantal ingenieurs, technisch- ambtenaren en bureel-ambtenaren, mis schien op wachtgeld zouden moeten wor den gesteld, in de behoefte van den we gendienst te voorzien, door het aanstellen van tijdelijk personeel en dus voorloopig geen nieuw vast personeel aan te stellen. De MINISTER moet een vasten kring van menschen hebben, die zich aan den dienst wijden. De reorganisatie is nog niet in een zoodanig stadium, dat daarop kan worden gewacht. De heer KRIJGER trekt zijn amende ment in. Het eerste van d© drie begrootingshoofd- 'stukken wordt z.h.st. aangenomen (begroo ting Wegenfonds). De heer VAN GIJN (V.-B.) licht op art. S van het. volgende wetsontwerp (wijzi ging negende hoofdstuk) een amendement toe om het bedrag van f 2.871.950 te wijzi gen in f 4.866.950. Spr. betoogt, dat er in het voorloopig ver slag ie becijferd, dat er ingevolge art. 31 van de Wegenbelastingwet ongeveer f 5.300.000 dienden te worden verstrekt aan bet Wegenfonds uit de gewone midde len der Staat-sbegrooting. Het amendement heeft de bedoeling zulks te verwezenlijken doch beperkt zich er toe het bedrag op f 4.866.950 te brengen, in hoofdzaak buiten rekening latende de bijzondero werken m de posten 127. 128 en 131 van de begrooting (hoofdstuk wegen) van 1926, doch de ver hooging aldus regelende dat zonder het beoogde voorschot de voor 1927 beschikbare middelen voor het fonds even hoog blij ven als de minister voorstelt. Minister DE GEER zegt dat het amen dement onaannemelijk is. Het had moeten worden ingediend in het najaar, doch niet in Juni. Het amendement wordt verworpen met 44 tegen 17 stemmen. De ontwerpen betreffende het Wegen fond® worden z.h.s. vastgesteld. Zonder beraadslaging of stemming wer den aangenomen de volgende wetsontwer pen: Onteigening ten behoeve van uitbreiding van het 6t.ations-emplacement Eijsden; wijziging van de wet tot regeling van de inkomsten en uitgaven van het Staatsmunt- bedrijf 1926; goedkeuring van het ontwerp-verdrag van Genève betreffende de gelijkheid van behandeling van vreemde arbeiders «A eigen onderdanen voor de on ge vallen-ver zekering; goedkeuring van het ontwerp-verdrag van Genève betreffende de schadeloosstelling voor ongevallen, overkomen in verband met de dienstbetrekking; voorbehoud der bevoegdheid tot toetre ding tot het ontwerp verdrag van Genève betreffende schadeloosstelling voor be roepsziekten naturalisatie van: le. J. F. van Boven en 20 anderen; 2e. K. Gast en 20 anderen. De vergadering wordt verdaagd tot he-2 den 1 uur. HAAGSCHE RECHTBANK. BEDREIGING. Deze rechtbank heeft geëischt tegen den 29-jarigen H. W. H. M. van H., barbier te Noord wjjker hout, die na een twist iemanti met een geweer heeft gedreigd en daarna een schot in de lucht heeft gelost, wegens bedreiging met zwaar lichamelijk letsel, f25 boete, suds. 10 dagen hechtenis. Verdachte zedde zoo gehandeld te hebben om de tegenpartij bang te maken en een beetje reject af te dwingen. Uitspraak 28 dezer. DE VERGIFTIGING VAN KAPITEIN QUECK De Derde Kamer der Haagsche Recht bank heeft de gevangenhouding van majoor G., die is gearresteerd in verband met de vergiftiging van kapitein Queck, opnieuw met 30 dagen verlengd. RECLAME. 758 De Roman van een Circnsmeisje. Uit het Engelsch van RYBY M. AYRES. Vertaald door J. van der Sluys. (Nadruk verboden). 42) Ik geloof het toch niet. Ze herhaalde deze woorden verscheidene malen, alsof ze daarmee de in haar opkomende overtuiging, die haar hart verscheurde, wou trachten tot zwijgen te brengen. Roric getrouwd 1 Roric getrouwd met een circusmeisje I Wat maakte hel voor verschil dat ze dood was. Voor haar jaloersche verbeelding zou het doode meisje voor eeuwig tusschen hen staan, een hinderpaal voor iedere kans op geluk, een droevige geestverschijning, aan wie Roric eigenlijk toebehoorde. Het Nood lot had haar wel héél zwaar getroffen I Hij zette zijn hoed op, maar nam hem direct weer zenuwachtig af. Ik kan bewijzen wat ik zeg, zei hij kortaf. Ik kan het elk uur van den dag bewijzen. Vraagt u het maar aan mi. Briton Hij wachtte even. maar Lilian sprak noch bewoog zich; hij sloop op zijn teen en naar de deur en een oogenblik later was hij h'et huis uit en liep haastig de oprijlaan af, alsof bij verlangend was zoo gauw mogelijk weg te komen van de vrouw, aan wie hij den hardsten slag in haar zelfzuchtig, ijdel leven had toegebracht. Mrs. Fane hoorde hem weg gaan; zij ging op een kippendraf naar de voorkamer terug. Lilian, wat had hij; wat zei hij? Lilian keerde zich langzaam om; zij was zoo bleek als een doek. Ik ga naar Roric, moeder. Direct. U be hoeft geen tegenwerpingen te maken en u behoeft niets te vragen. Als u wilt kunt u meegaan. Maar Lilian, denk toch aan de praatjes je lijkt wel gek. Lilian antwoordde niet. Ze ging zonder een woord langs haar moeder heen. Mevrouw Fane ontdekte plotseling het ge opende chéque-boek op het schrijfbureauze las de souche, waarvan de inkt nog maar nauwelijks droog was; ze gaf even een gil. Maar in de allereerste plaats was ze een za kenvrouw; ze scheurde de souche uit, tele foneerde naar Lilian's bank en gaf opdracht om de chéque niet uit te betalen. Daarop rende ze naar boven en zette haar hoed op. Het leek wel alsof Lilian gek geworden was, maar in elk geval zou ze nu eens definitief een eind aan de zaak maken. Een uur later waren de beide dames on derweg naar „Four Winds". Lilian leunde achterover in een hoek van de auto. bleek, de oogen gesloten en de lippen op elkaar ge perst; in weerwil van alle pogingen van mrs. Fane was er geen woord uit haar le krijgen. En de moeder verging letterlijk van nieuwsgierigheid, wat de man in zijn armoe dige jas haar toch gezegd had Het leek een eeuwigheid voor ze ..Four Winds" bereikten. Roric was uitBlunt, de huisknecht, zei, dat hij elk oogenblik terug kon komen. Hij bracht de beide dames naar het salon en bood haar port en biscuits aan. Banshell kwam kort daarop binnen...." Hij wist niet dat er bezoek was. Hij maakte een paar zinlooze opmerkingen en ging on gemakkelijk op den kant van een stoel zitten in de hoop, dat Roric spoedig mocht verschij nen. Hij kon zich niet begrijpen, waarom zijn vriend zich den dood van mrs. Myers zoo aantrok; hij was lot de overtuiging geko men dat er meer achter moest zitten dan men oogenschijnlijk zou denken. Banshell vond het een opluchting toen hij Roric de oprijlaan zag inkomen. Daar komt hij aan, zei hij opgewekt Hij stond op, maar Lilian hield hem tegen. Laat mij gaan, als-'t-je-blieft. Ze ging de kamer uit. zonder antwoord af te wach ten; ze stond in de open deur toen Roric de stoep opkwam. Hij liep met gebogen hoofd; toen hij haar aankeek schrok ze van de uit drukking in zijn oogen. Hij zag er uit als iemand die pas een ontzettenden schok heeft gehad. Roric! Ze stak hem haar handen toe. Lilian. Hij raakte haar vingers even aan. Ik ben blij dat je gekomen bent, zei hij. Anders was ik vandaag bij jou gekomen. Ze volgde hem in de eetkamer en sloot de deur achter zich. Weer kreeg ze dat verschrikkelijke gevoel, dat deze man een vreemde voor haar was; dat ze hem nooit eerder gezien had, ze was bijna bang voor hem. Roric stond afwezig in het vuur te kijken. Wat zag hij er vermoeid uit en hij was niet eens geschoren. Later was ze er verwonderd over. dat ze dergelijke details had opge merkt. terwijl er zooveel op het spel stond Zij sprak het eerst. Ik meest je komen opzoekenik zou het anders niet uitgehouden hebben. Van morgen is er iemandhij noemde zich Shernybij me geweest. Het.... was afpersing, Roric. Haar stem trilde maar Roric keek zelfs niet op. Hij zei me, dat je hem tweehonderd pond betaald had.en nu verlangde hij van mij hetzelfde bedragom zijn mond te houden over een of ander schandaal een schandaalwaarin jij betrokken was. Hij maakte me gek van jalouzie.... daarom gaf ik hem het geld. Toen vertelde hij het mij. Ze snikte; tranen liepen over haar wangen. Hij zei, dat je getrouwd was, Roric.dat je getrouwd was met een pupil van hemeen ordinair circus- meisje Toe, zeg me toch dat het niet waar is. Ik dacht, dat mijn hart brak. Tot dat oogenblik heb ik nooit geweten, dat ik zóóveel van je hield. Zelfs als is ze dood.... en hij zegt, dat ze dood is. nooit zal alles weer zijn zooals vroeger, Roric, als het waar is, dat je met haar getrouwd geweest bent.Waar om geef je geen antwoord, Roric? Waarom kijk je me niet aan? Waarom zeg je me niet, dat het niet waar is? Ze kwam naar hem toe en legde haar handen op zijn schouders; haar wang drukte ze tegen zijn mouw. Maar, Roric wendde zich af, hij leunde tegen den schoorsteenmantel en liet zijn hoofd op zijn armen rusten. Hij antwoordde haar met doffe stem. Maar, het is waar, Lilian.dat was juist wat ik je wilde komen vertellen het is waar; ik ben met haar getrouwd Alles wat hij je vertelde is waar; behalve dat. Hij kon niet verder spreken, hij besefte dat Lilian, al was het dan ook op haar ijdele, en zelfzuchtige manier, werkelijk van hem hield en zijn ridderlijkheid verzette zich er tegen om haar ongenadig den slag toe te brengen, al wist hij dat zij toch spoe» dig de waarheid zou moeten hooren. Ze keek hem met angstige oogen aan. Behalve.... behalve.... Wat, Roric? Behalve dat ze dood is, Lilian! Ze is niet dóód. Maar dat weet ik zelf pas 6edert vanmorgen. Ze is niet dood.... herhaal de hij. De stilte die volgde werd alleen verbro ken door het vroolijke knetteren van het vuur in den haard en het eentonige getik van de antieke klok op den schoorsteen mantel. Roric hief wanhopig het hoofd op. De stilte werd ondragelijk. Hij kon Lilian's ge zicht zien in den langen spiegel boven den schoorsteen, bleek, met starende oogen. Roric, zei ze eindelijk hartstochtelijk met heesche stem en jagenden adem, het kan immers niet waar zijn. Je houdt me toch immer9 maar voor den gek? Zeg toch, dat het niet waar is Het is waar, zei de jonge Briton wan hopig. Ik weet werkelijk niet wat ik zeg gen moet, Lilian; het lijkt me onmogelijk om je een verklaring te geven. Ik trouwde haar in wanhoop. Jij had me den bons gege ven en ik bezat geen stuiver meer op de we reld; geen sterveling bekommerde zich meer om me. behalve zij. Ze was zoo vriendelijk en gaf me nieuwen moed. Ik was zoo een zaam en zij was zoo aandoenlijk hulpeloos en zoo liefenfin, ik trouwde met haar. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1927 | | pagina 5