VOOR DE JEUGD LEIDSCH DAGBLAD No. 17. Zaterdag 7 Mei Anno 1927 M*s^'i''Mi'»iii't'Wiii'iiiniiiii;iiiii;ii;iiriiiiifm<M>i TOEVALLIGE ONTDEKKINGEN MEI VAN EEN SCHAAPHERDER EN EEN LOODGIETER. (Vervolg van 2 April.) Naar hert Engelsch van E. M. WATERWORTH. Vrij bewerkt door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. II. Den volgenden dag was de sneeuw zóó- eel gesmolten, dat wij weer naar huis jonden gaan. Wij jongeren, hadden niets liever gewild dan nog minstens een week onder het gastvrije dak van Oom Georgp en [Tante Marie te vertoeven, maar fnze Ouder® dachten eT anders over en moesten we afscheid namen. Gelukkig echter had Tante Marie 'ge- aagd, of wij met ons allen in de Paasch- icantie terugkwamen, een uitnoocliging, [elke maar al te gretig door ons werd aan- momen. Oom George zei dadelijk, dat wij [de reeks tableaux en charades dan konden Ijoortzetten en ik acht het dus niet mt?er dan mijn plicht, dat ik mijn lezers ge bouw verslag doe van de verschillende Itooneeltjes, welke wij te zien kregen en van hun beteekenis. 'Ons „tooneel" hadden wij weer keurig •geruimd. Alles wat wij er voor noodig >had hadden, was in een hoek op zolder id erge bracht. Ons eerste werk na aan- imst in de Paaschvacantie in de villa van ma George en Tante Marie was dan ook it „tooneel" weeT in orde te brengen. We hadden alles goed onthouden en waren vlug klaar 'ien avond zou de eerste charade opge voerd worden. Toen wij Oom George zoch ten, was deze echter nergens te vinden. ik denk, dat het een grap van hem is", Hji ons nichtje Minnie. Laten we pro- ren of we oen tableau kunnen opvoe- zonder Oom George. Dan zal hij wel zichzelf komen." werd heel wat gefluisterd en gela- achter het gordijn en wij begonnen mgeduldig te worden, toen het eindelijk inging en ons geduld door een alleraar- fst tafereel beloond werd. was een wonderlijke opéénhooping allerlei groene kleedjes eii kussens, B een berg moesteD voorstellen. Aan den Kt er van was iets. dat op een grooten in geleek en ons neefje Jaap liep er n met een langen staf in zijn hand. Hij *as heel vreemd gekleed, erg ouderwetsch gjzag er uit, alsof hij zóó uit een gesehie- l^ïisboek over Griekenland gestapt was. h'1 moést een herder voorstellen. ESI et gordijn ging weer dicht en toen het later opnieuw openging, lag de her- F|[ rustig te slapen, terwijl zijn staf tegen |en steen rustoe. [ASchaapherder, waar zijn je schapen 7" p1 oeg Tante Marie er Minnie antwoordde: L"^1! grazen aan den andeTcn kant van BB.berg, dames en heeren U kunt ze i andaag niet zien, maar u zult den berg beter kunnen zien. Deze man is de ote Magnes, een Grieksch herder, die zijn kudde dagelijks weide en van vermoeid heid softis in slaap viel U zult gezien hebben, dat Magnes zijn staf heeft neer gelegd. Hij rust tegen een grooten steen. De staf heeft natuurlijk een ijzeren schopje. Het volgend tooneei liet ons Magnes zien, terwijl hij blijkbaar in groote moei lijkheden verkeerde Hij hield zijn staf vast, maar kon hem niet van den steen los krijgen. Hij trok eens flink en het ge lukte hem. Nu bekeek hij het ijzeren schop je aandachtig, zette den staf weer tegen den steen en probeerde opnieuw hem los te rukken. Dit kostte hem verbazend veel moeite en wij lachten allen, totdat ons de tranen over de wangen liepen, zóó'n grap pig gezicht trok Jaap bij zijn laatsten ruk, waarbij hij op zijn rug tuimelde met de staf in zijn handen. ,,Dit is niet heelemaal naar het leven", ging Minnie voort, ,,maar wij kunnen niet alles precies zóó weergeven1, als het ge beurd is. Magnes ontwaakte uit zijn slaap je en wilde naar zijn schapen gaan kijken. Toen hij zijn staf wilde oprapen, kwam hij tot de ontdekking, dat deze aan den steen vastzat. Er staat niet bij. dat hij een buite ling maakte bij zijn poging om den staf los te krijgen, maar dat zal waarschijnlijk toch wel gebeurd zijn. In elk geval was bij zóó verbaasd over zijn ontdekking, dat de steen zijn staf niet wilde loslaten, dat bij het aan een paar Grïeksche geleerden vertelde. ,,De magneetI" riep ik uit, blij dat ik de oplossing gevonden had, want raadsels vond ik altijd heel moeilijk. „De magneet die naar den ouden herder Magnes ge noemd is. Die steen moet een magneet zijn geweest. Wat 'n leuke tableaux!" „En heel duidelijk voorgesteld," zei mijn Vader nu. „Jullie hebt de tableaux uit stekend opgevoerd, kinderen. Maar wat in de wereld kan dat leven toch zijnT' „Het is iemand, die snurkt!" zeiden wij eindelijk en wij hielden allen onzen adem in om beter +e kunnen luisteren, waardoor het regelmatige, zware gesnurk van den slaper nog duidelijker klonk. Naast de zitkamer was een klein ka mertje, dat een geliefkoosde schuilplaats van ons was. Deze beide vertrekken werden niet door een deur, doch slechts door een zwaar gordijn van elkaar ge scheiden. Wij gingen het kamertje nu binnen om te ontdekken, wie de slaper was. Niemand anders dan Oom George, die heel op zijn gemak in een leunstoel zat, en ophield met snurken, zoodTa wij binnenkwamen! Het licht was er schemerachtig en wij wilden juist in de zitkameT terugkeeren en Oom kalm zijn dutje laten doen. toen Jaap uit riep: „Maar ik geloof, dat Oom GeoTge op zijn ééntje een tableau voorstelt^ Kijk eens hij heeft een grooten soeplepel in zijn hand en ziet er heelemaal niet al® Oom George uit hij heeft een oude, veTsle- ten jas aan." Boem! Daar viel de lepel op den grond 1 Wij schrikten allemaal en Oom George met de oogen nog dicht stond op en begon hem op den grond te zoeken. Hij raapte den lepel op, betastte hem van alle kanten, sloeg de oogen op en lachte tegen ons. „Jullie snapt er niet veel van, geloof ik" zei hij. „Weet jullie niet, wie ik ben 1 Ik ben een loodgieter, die Watts heet. Jarenlang heb ik looden kogels vervaardigd. Ik sneed de bladen lood m kleine vierkantjes, deed ze in een bus en schudde ze zóó lang, tot de hoeken er afgesleten en ze dus rond geworden waren. Het ging heel, heel langzaam en ik zon op een manier om het vlugger te doen; maar tot nu toe was mij dit nog niet mogen gelukken. Ik was zóó vervuld van die kleine looden kogeltjes, dat ik er op een goeden nacht van droomde. Tk dacht, dat ik bezig was iets aan het dak der kerk te soldee- ren. Plotseling gleeff mijn voet uit en de lepel met kokend metaal viel op straat. In mijn droom ging ik naar beneden om hem op te rapen. Ik vond den Lepel natuurlijk leeg, maaT in plaats van een plas lood te zien liggen, zooals ik verwacht had, vond ik meer dan honderd ronde ko geltjes Toen ik wakker werd, was ik na tuurlijk erg teleurgesteld, dat het slechts een droom was geweest, maar ik dacht-, dat de droom misschien waarheid zou be vatten en ik probeerde nu met opzet te doen, wat ik in mijn droom bij ongeluk gedaan had Ik kwam tot de ontdekking, dat het re sultaat hetzelfde was: als gesmolten lood van een hoogte valt, verandert het in ko geltjes." „Daarom worden de kogels in hooge torens gegoten," zed ons neefje Karei nu. „Juist. Sommige van die torens zijn heel hoog, en het vloeibare lood valt door ope ningen van 'verschillende grootte in bak ken met koud water. Je vindt het misschien wel aardig te *>ooren, dat die droom mij schatten heeft opgebracht." Tante Marie scheen bang te zijn, dat wij eens mochten denken, dat al onze droom en wat beteeken den. Daarom zei zij, terwijl „meneer Watts, de loodgieter", wegging om zich te verkleeden, dat zulke droomen slechts hoogst zelden voorkwa men, maaT dat wij allen goede dingen tot stand konden brengen* ook zonder er eerst van te droomen. „Komen jullie nu maar weer in de zit- kamen," zei Oom George, terwiil hij zijn oude jasje uitgetrokken had. „Jullie zijn in de wolken geweest, een volgend keer moet je je oogen maar op den grond ge vestigd houden." (Wordt vervolgd). door C. E. DE LILLE HOGERWAARD Het tweede dochtertje van Moeder Aarde en Vader Tijd heette Mei. Dit was een*lief meisje, nóg zonniger dan April. Als Mei lachte en vroolijk keek, moest iedereen alle narigheid vergeten, zóó stralend en ver. kwikkend was de warmte, die van haar uit. ging. De broertjes hadden dit al gmerkt, toen ze nog heel klein was en een aardig

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1927 | | pagina 17