«w PUROL CUX/L^Q en zjcccfite 'flLLud No. 20580 LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 16 April Vierde Blad Anno 1927 Paaschfeest in het doodenhuis. Fietsen PUROL Paaschgebak. Paaschleut. Paschen in verschillende landen. HAAGSCHE KALEIDOSCOOP. Een herinnering nit het gevangenisleven in Siberië van PEDOR DOSTOJEWSKI. Het wa« de tweede dag van het Paasch feest, een zoele zomerdag, met een zon- nig-blauwe lucht In de ruimte tusschen I den zwarten ronden muur was alles vol licht. Maar in mijn ziele alleen was het nach telijk duister. Ik-slenterde tusschen de kleine gebouwen, die in een kring staan _l om het groote doodenhuis, ik keek en ik wist niet naar wat, ik dacht en ik wist niet waaraan. In de gevangenis, daar in het groote doodenhuis, waar onze slaaphokken en onze werkruimten zijn, lag een recht fees telijke stemming over allen, die daar leef den hun leven van ellende. Vandaag wer den de gevangenen niet tot den harden arbeid gedwongen, zij mochten zingen en Idrinken zooveel zij wilden, stomdronken kerels liepen er bij dozijnen rond en an deren krijschten in hun delirium hun woeste liederen, er werd gevochten en geslagen en gescholden en gevloekt. Half dood, lamgeranseld lagen enkelen op hun britsen en die nog drinken konden, al was het weinig, die speelden kaart en vloekten en dronken. O God, wat was dat een ellende voor me. Ik heb nooit het woest-doen van een dron ken volksmenigte kunnen aanzien, zonder te rillen en afschuw te voelen voor mijn menschzijn. In deze feestdagen laten de strenge ge vangeniskoningen dat alles toe, zij vinden het "noodzakelijk, om erger dingen te voor komen, dait minstens éénmaal per jaar deze eliendigen zwelgen zooveel zij willen! Er gloeide een woeste haat in me over -zooveel begunstigde onmensohelijkheicL De Pool Myzawatski, een van de politieke gevangenen, wandelde als ik over het ter rein, in het voorbijgaan keek hij mij don ker aan, zijn lippen beefden en moeilijk en schor riep hij mij toe: „Ik haat dat uit vaagsel daar, haih, bah, bah." Ik keerde in de slaapzaal terug, of schoon ik er een kwartier geleden als een waanzinnige was uitgeloopen. toen ik ge- rien had dat zes krachtige kerels zich up een dronken kozak hadden geworpen om I hem met ranselen „tot zijn verstand" te brengen. Zij sloegen met vuisten op hem in, een kameel had men met zulke slagen kunnen dooden. Maar zij wisten dat deze hercules niet doodgerantecld kon worden I en daarom maakten zij ndet de minste be- rwaren. Nu lag de kozak bewusteloos op een I houten brits. Hij gaf geen toeken van I teven. Men had een schapenvel over hem heen geworpen, zóó kon hij blijven liggen tot morgen, dan. zou hij in gezondheid we- der wakker worden, spotten zij. Ik ging naaT mijn brits, die bij het ven- sier stond en legde mij daar neer, de han- V den onder het hoofd, met gesloten oogen. I De slapen den zou men met rust laten K dacht ik, en ik kan zoo ongestoord denken I en droomen. 1 Het droomen ging niet. Mijn hart sloeg J bonzende slagen en altijd klonken mij do I woorden van den Pool in de oorenIk j baat dat uitvaagsel, bah, bah, bah Eerst na een lange poos voelde ik de f rust in mij tenigkeeren, en langzaam gle- den beelden uit het verre verleden mijn I geestesoog voorbij. In de vier jaren van I mijn gevangenschap leefde ik alleen van I mijn herinneringen. Zij kwamen vanzelf, I ik riep ze nimmer voor mij. Een kleine gebeurtenis nu en zij kwamen, groot en duidelijk, herinneringen uit het verleden. Dat was het eenige tijdverdrijf, het eeni- ge genoegen, dat ik had. Thans steeg plotseling een tooneel uit mijn eerste kindsheid, toen ik nog slechts negen jaren was in mijn herinnering op. Ik had het Lang vergeten En nu kwam het zoo ongeroepen en zoo duidelijk... Het was een droge, heldere, en een weinig koele Augustusdag in het dorp. De zomer was bijna geëindigd en binnenkort zou ik weder naar Moskou gaan, waar ik op school was. Hoe zwaar was mij telkens het vertrek wit mijn dorp. Ik liep in het woud, dat zich mijlen ver tot aan de rivier uitstrekte, langs den grooten weg, ongeveer aan de grens waar het bouwland begon. Uit de verte klonk het eentonige geroep van een arbeider, die het land beploegde en zijn paard aan zette: na, ra, na Het land helde sterk, het arme paard had een moeilijk werk te verrichten. Ik kende al onze lijfeigenen, wie dez.e ploeger was kon ik niet onderscheiden^ maai daar brak ik mij ook het hoofd niet over. Het was doodstil m het woud, soms viel ritselend een geelgeworden boomblad voor mij op den weg oi tjilpte een vogeltje even, om daD snel weg te vliegen. Ik keek naar de kevers, die langzaam over den zachten grond gingen, ik zag hen elkaar voorbijgaan, vechteD, elkaar doodeneen insectentragedie. Plotseling hoorde ik, klaar en duidelijk, roepenDaar komt een wolf 1 Hevig ver schrikt vloog ik op en gillend liep ik het land in waar de arbeider ploegde. Ik her kende den main, hij heette Marej» althans zoo noemde men hem Hij was een groote, breedgeschouderde man, ongeveer vijftig jaren oud met een vollen, donkerblonden baard, die reeds op sommige plaatsen met stukjes grijs haar was doorweven Ik kende hem wel, maar ik had nog niet de gele genheid gehad met hem te spreken. Zoo dra hij mijD geschreeuw hoorde hield hi; zijn paard in en toeD ik naar hem toege vlogen, mijn eei:e hax«d op den ploeg, mijn andere op zijn arm lei, zwaar ademhalend faalf-bewustelocs van schrik, zag hij mij Vragend in de oogen. „Daar komt eeD wolf!" riep ik hijgend Hij hief het hoofd op en keek rond langs ide veldeD ot naar het bosch, „Waar dan?" vroeg hij» „Daar heeft... daar heeft iemand geroe pen daar komt een wolf 1" riep ik. „Kom, het is> niet waar," zei hij. „Je hebt je dat verbeeld. Waar zou die wolf vandaan komen 1" Ik sidderde nog over mijn gansohe li chaam en hield hem krampachtig aan zijn arm vast. Hij zag mij onrustig, verlegen lachend aan en was blijkbaar bezorgd over mij. „Ben je zoo geschrokken 1 Kom, ben je mal, 't is al weer voorbij. Wees niet zoo angstig, mijn jonge^. Geloof me, er ia geen wolf te zien." Hij strekte zijn anderen arm naar mij uit. Ik voelde dat hij mij de wangen streelde. ..Wees nu niet. bang, mijn kind." Ik was nog met bekomen van den schrik. Zenuwachtig trokken mijh mondhoeken, tranen liepen langs mijn wangen. Met een vinger, waarvan de nagel zwart was van versohe aarde, raakte hij mijn bevende lippen aan. „Kijk toch eens aan," zei hij mot een goedmoedigen lach, die iet» moederlijks had. „Zoo'n jongen toch. Die is bang voor een wolf, als er geen wolf is." Eindelijk begreep ik, dat er geen wolf was en dat ik den kreet: „Daar komt een wolf!" in zinsverbijstering gehoord had. Toen ik jong was, leed ik veel aan hallu- cinatiën, nu heb ik daar geen last meer van. „Dan ga ik nu maar heen," zei ik Bohuohter tot Marej opziende „Ga gerust. Ik zal je nakijken, hoor. Kom, ik zou je toch niet door een wolf laten verslinden." Immer nog dat moederlijke lachje in zijn oogen. Ik ging den weg naar ons landhuis, maar na elke drie stappen zag ik naar hem om. Zoolang ik ging, stond Marej naast zijn ploeg en keek near mij en telkens ais ik mij omwendde, knikte hij mij toe. Ik Bchaamde mij een beetje voor hem, maar toch was mijn angst nog altijd niet gewe ken tot, aan de gnus van hel woud, mijn hond Woltschok naar mij toe kwam sprin gen. Toen kTeeg ik mijn moed terug ta voor de laatste maal wendde ik mij om naar Marej, Ik kon zijn gezicht niet dui delijk meer onderscheiden, maar ik voelde dat hij mij nog altijd met denzelfden goe- digen lach nakeek en toeknikte. Ik wuifde hem met de hand het afscheid toe en hij zwaaide toen ook zijn bi-eede hand om dan weer aan zijn werk te gaau. „Na. na, na!" klonTc zijn roep uit de vort>e... Klaar en duidelijk, met alle kleine bij zonderheden, kwam nu deze gebeurtenis in mijn herinnering op. Ik ontwaakte plot seling uit mijn droom en richtte mij op van mijn brits. Nog voelde ik den stillen lach van den lijfeigene op mijn gelaat en wel een minuut hield ik die lieve herm- nering in- mijn ziel. Nooit had ik iemand van mijn ontmoe ting met Marej gesproken en nu, na twin tig jaren, in het vreeselijke Siberië, zag ik dat alles weer zoo plotseling voor mij. Zonder het te weten had ik op den bo dem van mijn ziel gezocht om er moed voor het treurige hedeD te vinden. Ik *ag hem weer, den ongelukkigen armen lijf eigene, die met het zachte lachje van ecu mooder den zoon van zijn heer streelde en tot rust bracht, of die zijn eigen zoon ge weest ware... Ik sprong van.' mijn brits op en zag om mij heen En plotseling zag ik de ongelukkigen hier in een rteuw liohtIk gevoelde niets meer van den haat, van den afschuw tegen hen in mijn hart. Ik ging door de slaap zaal en zag de menschen aandezen ar men schelm met zijn purper gelaat, die smoordronken voortwankelde en met rau we stem ziin lied krijschte, v-as misschien ook een Marej, die ook een schat van menschenliefde in zijn hart bewaarde. Later op den avond ontmoette ik nog eens den Pooi Ik gewoelde medelijden met dezen man, die geeD berinneringen als ik beza-t en nooit van deze arme ver schoppelingen het goede had kunnen zien. „Ik haat dat uitvaagsel daar, bah, bah, bah!" Voor deze Polen is de gevangenis veel zwaarder dan voor ons, Russent. in de wijnbouwlanden. Deze „Osterprinza" kan dus niet overal worden gebakken. Men kan echtei een dergelijk gebak ook met gewone gist klaar maken, wanneer men 25 a SO eierdooiers gebruiken wil. Men voegt dan bij die roet de suiker geroerde dooiers nog 2 pond beste bloem, wat gesmolten boter, een weinig citroen, de noodige melk en een weinigje gist. Het deeg moet eeni ge uren lang rijzen. Is het met wijngist klaar gemaakt, dan komt het 's nachts in den kelder en wordt pas den volgenden morgen in den vorm gekneed. De Oostenrijksche vtouwot bakken voor Paschen de zoogenaamde „Nuszpotizen", een gebak, dat lang goed blijft en gemak kelijk te bereiden is Men maakt hiervoor een goed gistdeeg, dat lang rijzen moet% Op 2 D.G. gist neemt men 30 D.G. meel, 2 a 4 eierdooiers, 10 D.G. boter, de noo dige melk, wat suiker e® citroen. Voor de vulling stampt meD noten en amandelen fijn, roert er poedersuiker, vanille of ge raspte citroenschil en tot schuim geroerde eierdooiers dot rheen Ook kan men roten met honig vermengen. Als het deeg goed gerezen is, rolt men het uit, bestrijkt het eerst met gesmolten boter, vervolgens met do noten of aman delen, rolt het op, bestrijkt, het gebak van buiten met boter en laat heft bakken in een matig warmen oven Koud geworden 6nijdt meD den koek in schijven. In Tirol bakt men bij allerlei f eestelij k heden vruchtenbrood, dat wekenlang goed blijft. Men neemt daarvoor 2 pond gedroog de pruimen, 2 pond vijgen, 2 pond groote rozijnen, 25 D.G. dadels, alles in kleine stukjes gesneden. Dan nng 6 D.G. noten, 15 D.G. hazelnoten, 15 D.G. gepelde aman delen, 25 D.G citrowaat, 15 D.G. Aran- oini, de fijngesneden schil van 2 citroenen, een weinig kaneel, kruidnagelen. 2 deci liter Kirsehgeest of rbum en poedersuiker naar smaak. De vruchten blijven met rbum of likeur bevochtigd, een nacht staan. Men kneedt dan 'n deeg van 2 powd meel, wat boter, wat gist en melk, zoo men wil ook eieren en laat dit deeg goed rijzen. Dan kneedt men er de vruchten door, vormt er broodjes vans die men nogmaals laat rijzen en bakt ze langzaam in den oven. RECLAME. RECLAME. Doorzitten bij wielrijden verzacht en geneest, men met Doos 30, Tube 80 ct. Paaschgebak komt vrijwel overal voor, maar de aard er van is nog al verschil lend. Oorspronkelijk was dat gebak mis schien ook als offergave bedoeld of had het een zinnebeeldige beteekenis, welke laatste o.a. het geval was met een soort van krakelingen, die den liefdeknoop voor stelden Aan dien heidensohen oorsprong herin nert nog de naam, waaronder een Paasch gebak in Hessen bekend staat, dat nog altijd Heidenweckc' heet. Naar de gewoonte van verschillende lan den en streken is het Paaschgebak nar tuur lijk zeer verschillend. In Zuid-Tirol b.v„ in Görz Gradiska, enz., bakt men eeD heerlijke, fijne koek, de z.g. „Oster pnnza", waarvan men i® de noordelijke landen nauwelijks den naam kent. Voor het deeg worden ongeveer 25 a 30 eieren gebruikt de dooiers moeten met 2 pond poedersuiker een uur lang geroerd worden Om het deeg te laten rijzen dient ver sche, geurige wijngist, die gemaakt wordt uit het bezinksel van het eerste af tapse! van jongen wijn en slechts verkrijgbaar is Het is eigenaardig, hoe het publiek bg het koopen van verf naar den prjjs kg kt, terwgi de prgs toch niet de hoofdzaak mag zjjn Er is geen vak, waar zoo in geknoeid kan worden dan juist in verf en wel omdat slechte verf en goede verf er oogenschgnlijk eendei uitzien. Het is begrijpelijk, dat verf, die vermengd is met krgt, litophoonwit of zwaarspaat veel goedkooper is, als men be denkt, dat zwaarspaat nog geen tien centen per Kilo kost en krgt nog minder. Het is dus in ons vak geen kunst om goedkoope verf te verkoopen. Wij willen daar evenwel niet aan meedoen, daar goede waar nooit te duur is en slechte waar altgd. Onze klan ten moeten steeds terugkomen en dat doen zij ook. Er zgn wel eens menschen, die verleid worden door lage prijzen, maar die zullen tot hun schade ondervinden, dat zij hun geld hebben weggegooid. Onze zaak bestaat ruim 83 jaar en Is een zaak van 3 geslachten. Indien wij niet steeds het beste hadden geleverd, hadden wij nu nog niet den goeden naam in Leiden en om liggende dorpen, welke onze zaak kenmerkt. Verf is een artikel van vertrouwen. Komt daarom bij ons Uw verf koopen en wij zullen U goed bedienen. 1323 H. C. VISSER ZOON, in verfwaren, L. Mare 38. (Opger. Ao. 1844). Tel. no. 318. De feestdagen, die een zoo prèllige en dus gewenschle afwisseling brengen in het prozaïsche alledaagsche leven, worden ook in den regel gevierd met een of andere ver rassing, die uit de keuken afkomstig is of heet te zijn. De feestvreugde onzer voorva deren openbaarde zich voor een goed deel in eten en drinken en het nageslacht heeft deze gewoonte in eere gehouden. Kerst- en Paaschbrooden zijn vrij algemeen bekend en bijzondere gerechten voor de feestdagen kee- ren hier en daar elk jaar terug. Gedeeltelijk hebben ook die buitengewone nummers op het menu een bijbeteekenis. Reeds de Witte Donderdag, welke in het Duitsch „Grün Donnerstag" heet, kenmerkt zich in som mige streken in Duitschland nog door spe ciale gerechten. Op dien dag willen sommi gen bepaaldelijks iets groens eten, een volks overlevering die in verband wordt gebracht met den naam. hoewel o. i. 'ten onrechte. Maar waar men op dat gebruiken van iels groens staat, gelooft men ook vast en zeker, dat degene, die er zich aan houdt, het heele jaar gezond blijft en altijd .geld in den zak zal hebben. Prei, sla, spinazie, boerenkool, raapstelen staan daar bijzonder in de gunst. In Neder-Oostenrijk heet het, dat wie op den Paaschmorgen „op zijn nuchtere maag" honig gebruikt, het heele jaar be schut is tegen den beet van dolle honden. In Bohemen wasschen de boerenknechts zich op Paaschmorgen zwijgend in slroo- mend water en werpen daarna er even zwij gend een stuk brood met honig in, om het water vrij te houden van ongedierte. Ook op den akker wordt brood met honig gelegd tus schen het jonge koren. De Paascheieren brengen volgens bet Zuid-Duitsche volksgeloof geluk aan. worden over het huis geworpen en op de plaats, waar zij neerkomen, wordeD zij ingegraven, omdat zij den bliksem afweren. Neemt men zoo'n ei mee naar de kerk, dan kan men er door heen alle heksen zi^n. Ook kan men iemand als heks herkennen, wanneer meD zich met een Paaschei op een kruisweg van wegen plaatst. In sommige streken laten de bewoners op Paaschmorgen hun maal in de kerk wijden en ook bestaat in de Zuidduitsche berg streken nog het gebruik van een gemeen- schappelijken maaltijd, waaraan een schaap den hoofdschotel levert. Het zout, dat op Paaschmorgen gewijd is, geldt in vele streken als een uitstekend mid del tegen veeziekte en ook tegen enkele ziek ten der menschen. Brood met rozijnen of krenten 6chijnt een zeer geliefd Paaschgerecht te zijn en het draagt op verschillende plaatsen verschil lende namen. De schalen der Paascheieren worden hier en daar bewaard en met wijwater ge vuld, als beschutting tegen slecht weer, maar in het Holsteinsche worden ze fijn- geslagen, opdat geen heks er zich in ver schuilen kan. Uit alles blijkt, dat vroom gebruik, bijge loof en heidensche overlevering vermengd zijn. In Italië. Door geheel Italië, maar vooral in Rome, wordt Paschen als een groot en heilig feest beschouwd. De sombere dagen, die eraan vooraf gaan, maken de overstelpende blijd schap van den dag zelf nog grooter, zoo lezen wij in het maandblad .Astra". De klokken van Rome luiden sinds den nacht van Witten Donderdag niet meer, geen ge luid verbreekt de doodelijke stilte der rou wende stad. Geen lichten verhelderen Sint Pieter op Goeden Vrijdag. De priesters leg gen hun statie-gewaden ter zijde, om aan het volk hun diepe nederigheid te toonen. De Paus zelf wascht de voeten van dertien priesters en bedient hen aan het avondmaal. (De dertiende stelt den engel voor, die, naar de overlevering wil, aan Gregorius den Groote is verschenen). Op Zaterdagmorgen barsten de klokken uit in een vreugdegelui: kanonschoten wor den gelost van hel fort van Sint Angela, en een bonte, blijgezinde menigte beweegt zich door de herleefde stad. En Sint Pieter wordt langs alle bogen en lijnen verlicht door een zee van gloed. In Rusland. In Rusland is Paschen het voornaamste feest van het jaar, zooals in andere landen Sint Nicolaas of Kerstmis. De Russen vasten in de stille week met de meeste strengheid en gaan eiken dag naar de kerk. (Zou het in Rusland nu nog zoo wezen?) Op Paasch- avond worden de kathedralen overstroomd met menschen en zoodra is de dag der Op standing niet aangebroken, of 't volk worlt door een intense opwinding aangegrepen: als dol van vreugde, beweegt het zich door de straten: onbekenden vallen elkander in de armen onder hel juichend uitspreken d-*r woorden: Christos voskressl (De Heer is waarlijk opgestaan!) In elk huis, hoe armelijk hel zij, viert men feest, en geschenken, altijd in den vorm van min of meer kostbare Paascheieren, zijn aan de orde van den dag. In Schotland. In Schotland kent men geen Paschen als feest. De kinderen gaan gewoon naar school op Goeden Vrijdag en tweeden Paaschdag. en mannen en vrouwen doen hun werk. Wel is waar worden er in de kerken Paasch- hyranen gezongen, en hier en daar étalecrt een winkel een Paasch-ei, maar dit blijft toch maar zeer sporadisch. In Tyrol. In Tyrol trekken er „Paaschzangers"' vin dal tot dal, en zingen, bij hun guitaar, Paaschliederen. De roem dezer zangeres heeft zich door geheel Duitschland verbreid. Paschen wordt in Tyrol als een ernstig, hei lig feest beschouwd. In Monaco. In Monaco trekt met Paschen de optocht van een mysteriespel rond. De oude, kronke lende straatjes vormen bij het doffe sche merlicht een idealen achtergrond voor dit levend schilderij, en de geheele geschiedenis van Jezus wordt met evenveel ontroerende toewijding gespeeld als in de Passiespelen van Ober-Ammergau. L Een lustig kibbelpartgtje om bet bezit van het hevig begeerde „tooverkokertje" met de grillige kleur-scherfjes, was in mijn prille kinderjaren schering en inslag. We vochten ora het primitieve speelgoedje, dat ons kinderoog verrukte met z'n verrassend kleurenspel van lichtende kristaLgntjes. 't Fgne van 't spelletje zat 'm hierin, dat je nooit zeker was van het terugvinden van het bepaalde kleureffect, dat je 'n kort moment héél bgzonder had bekoord en als je blauw-geel-rood, al draaiend met je kin- der-viugers, trachtte te combineeren met wit-paars-blauw, dan werd 't meestal groen- zv.arl-wit en soms bruin-grgs-oranjeDe grillige surprise was de prikkel der kinder begeerte. In die nooit volprezen dagen kon ik niet vermoeden, dat het dingske, door m'n moeder met een lastig, onbegrepen woord „Kaleidoscoop" genoemd, eigenlijk een miniatuur was van het levensbeeld, door groote-menschen-oogen op rijperen leeftijd in verrassende verscheidenheid bekeken, spel van indrukken, in oneindige variëteit van tinten en kleuren opgevangen en vastgelegd. Eik werelddeel, elk land, elke stad toont 'n eigen beeld in duizend vormen, elke stad in 't bgzonder een eigen sfeer, 'n eigen stempel in locale kleur, belichting over waard. De Noorderlingen, die Friesland en Groningen, de Zuidelingen, die Brabant en Limburg bevolken, leveren scherpe con trasten in taal, zeden en gewoonten, al leven ze dan ook als kindoren van één stam broederlgk te saam op 't kleine plekje van den wereldbol, Nederland geheeten. Maar zelfs buren als Leeuwarders en Groningers, Bosschenaren en Maastrichte naars, handhaven in 't levensbeeld een eigen, RECLAME. Doos30* 60,Tube 80ct. Bij Apoth.en Drogisten 1SU5 scherp omlijnd type, uitgesproken in duizend en-één vormen, voor oog en oor te herkennen in even zoovele afwijkingen, krachtig ge- teekend en koppig volgehouden. Ue stad, waar „Naatje van den Dam" het schuldeloos hoofd op hoogen leeftijd offeren moest, de stad van Kotte's haven- glore en het schoonste Dorp van Europa, welks stedelpe ooievaar door de overmacht van het Hofvijver en Rijksgebouwen om zwevende meeuwenvolk weldra haar fiere plaats in het stadswapen zal moeten ont ruimen, ook deze drie naaste geburen gaan prat op eigen karakteristiek. Is het dan niet een prettig spelletje het laatstgenoemde „Dorp" in de Kaleidoscoop te plaatsen en, al draaiend, grillige stads beelden te tooveren achter het kgkgbasje? Grillig want, let eens op de keur van titulaluurjsvaarop dit Dorp aanspraak maakt: „Die Haglïe" „De Residentie" ,,'s-Gra- venhago" „Den Haag" „Het Haagje"! „Die Haghe" laten wij vol eerbied rusten in den slaap der eeuwen, toen het vlak omringd lag tusschen de wonden, waar ever zwijn, hert en vos den wedloop des doods renden, ópgestooten door het hoorngeschal van den jagenden edelman met zijn kornuiten en de ooievaar met zjjn neef de reiger, de hop en de goudvink, mitsgaders het vol tallige meezen-geslacht bij duizenden nog het hooge en lage geboomte bevolkten. L j geschiedschrijver heeft hier zijn taak vol bracht tot onze „leeringhe ende vermaeck! In mijn kaleidoscoop is slechts plaats voor de vier andere figuren, beelden van het heden, elk verschillend in plunje, doch allo vier typeerend het Dorp der dorpen. Nu draait de „Residentie" voor mijn kijk glas en ik zie het Noordeinde met zijn Koninklijk Paleis, het Binnenhof met zijn Staten-Generaal en imposante Ridderzaal, het Plein en Lange Voorhout met hun Depar tementen, statige wachters aan de vadar- landsche poorten, een beeld van majesteit en kracht, de minst grillige figuur nit het Dorp. Aan wie de beurt?VGraven- hage" vraagt beleefd uw aandacht, vooral „beleefd"! Let op de volmaakte correctheid van deze inderdaad deftige figuur. Aan haar is alles vormelijk, model, strak van lijn. ,,'s-Gravenhage" is het Dorp der officieole stukken: belastingen, dagvaardingen, circu laires, missieven, in één woordeen min of meer stijve juffer, die naar vaste re cepten leeft, met voorliefde verkeert in da Kechtsgebouwen, het Stadhuis, de belasting-, notaris-, advocaten-kantoren en die, bij hooge uilzondering, zich laat verleiden tot iets, wat naar een deftigen, zuurzoeten glimlach zweemtI Doch ziet!daar komt „Den Haag" zelfbewust en parmantig aanstappen. Veer krachtig is haar tred, fier opgeheven het edele hoofd, stralend de krachtige blik. „Den Haag" weet wat zjj wil, welke bekoring van haar uitgaat. Zj) voelt zich de Hohaud- sche woonstad bij uitnemendheid, de immer bekorende tuinstad met haar verrassende oasen van bloemrijke pleinen, door hoog geboomte omzoomd, haar groene lanen en parken temidden der huizenreeksen, die gretig de armen strekken rondom naar nieuwe terreinen, tot waar de Noordzee de stranden bespoelt en tot in de kom der aangrenzende gemeenten. „Den Haag" is de stad van rentenier, van den Indisch gast in ruste, van den ambtenaar en van allen, die „veel tijd" hebben. Deze figuur in de kaleidoscoop heeft het altijd druk met onbegrensde be slommeringen. Haar taak is veelomvattend ais die van een gastvrouw met „open huis", waar de talrijke gasten in-en-uitgaan naar believen; gasten, wien zij het verblijf aan genaam moet maken, die zij moet bezig houden, met telkens weer nieuwe attracties. „Den Haag" levert inderdaad een grillig aspect, een dankbaar nummer ter aandach tige beschouwing. Onder haar ressort leeft de Haagsche étiquette, dwingeland, aan wie zoowel de Haagsche inboorling als de geïm porteerde inwoner moét en zhl gehoorza men! Zij alléén kan de origincele, onver- valschte „houten ham" opdisschen met aan geboren gratie, zij alléén kan haar spreek- v/uordelijken wind doen blazen tot mikpunt der gedegen ironie harer degelijke zuster steden! „Den Haag" is het kleurscherfje, waarnaar de kindervingers onvermoeid draaien, hunkerend naar het fleurig tafe reeltje, voor een enkel, kort momentje in het tooverkokertje vastgelegd. „Fardon, na U....1 Voor geen goud, „meneer! Meneer, alstublieft, ga U vóér, „ik ben hier thuis in 't Haagje...." Ze stapten eindelijk, na hoofseh duel in goede manieren, achter elkaar het post kantoor nit. „Meneer, vindt U 't niet „merkwaardig, dat on» Haagje zich zéé „behelpen moet met z'n postkantoor? Altijd „in de file, meestal de schrijftafels bezet „en dan dien uitgang.... nee maar!.... ik „vind 't heuseh héél, héél erg, en U? We „konden toch waarempel niet eens naast „mekaoi het gebouw verlaten I U zult wel „met me eens zijn, dat het Haagje een runn, „modern postkantoor hard noodig beeft" „Hel Haagje"! We zijn er, in hei Haagje van 3en geboren en getogen Hagenaar. Deze inboorling heeft mijn volle sympathie. Op onderdeelen mag bij al eens cntiseeren, overigens ziet hij alléén deugden, gebreken negeert hij vierkant. Zijn Haagje is volmaakt in orde, van binnen en vaa buiten, in alle seizoenen, mèt of zonder Scheveningen, mét of zonder ijsvermaak en in zijn aandoenlijke liefde voor de oude binnenstad met om-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1927 | | pagina 13