örmon IsrM bof Pdfijo P ód( 15 dQ Prüi dio waard 15 Een speelbal der fortuin fLYSMA dubbol No. 20571 LEIDSCH DAGBLAD, Dinsdag 5 April Tweede Blad Anno 1927 BINNENLAND. dai 5n°QpQrig var? aard 15 FEUILLETON. STATENVERKIEZING IN LIMBURG. 1 Bij deze verkiezing zijn uitgebracht vol gend aantal stemmen: Tweede Kamer verkiezing: 182ö. Werkl.groep (Hellebrand) 2666 Communisten (Wijnkoop)427 Lijst Jansen 344 Communisten 832 488 B-K. Staatspartij 134789 141843 Vrijheidsbond 4335 2071 R.-K. Volkspartij 367 S. D. A. P14695 23665 Vrijz.-Dem. Bond 2406 2023 Dissident-Kath3593 Chr.-Hist. U. en Anti-Rev. 5403 2190 Dem. Partij 1070 Gekozen zijn: Nieuwe Oude samenstelling samenstelling R.K. Staatspartij t 38 38 S D. A. P6 4 Chr.^Hist1 1 Vrijheidsbond 1 1 Vrijz. Democr0 1 De S. D. A. P. wint 1 zetel ten koste van de Vrij.-Democraten. Gekozen zijn: Roomsch-Kalholieken: J. Th. Verheggen; M. J. Vrancken, J. H. M. Smeets; Th. J. H. Aquarius; J. L. M. van Uden; mr. M. J. H. Paulussen; J. M. H. Schoonbrood; P. J. Kaanen; E. E. H. Regout; C. H. J. A. Jans sen de Limpens; H. J. L. Merckelbach; E. H. van Oppen; mr. J. G. S. N. Beckers; G. H. F. H. Corten; P. L. Janssen; C. Bux; graaf M. V. E. H. J. M. de Marchant et d'An- eembourg; F. A. L. M.Daamen; J. H. Maenen; H. J. H. Dresen; P. D. M. Beckers; W. J. Koken; W. H. Cals; W. F. J. Quaedvlieg; W. M. A. Galliard; P. H. van Kempen; H. A. A. Meuwessen; M. Tops; J. M. H. Breu- kers; mr. R. H. van Basten Batenburg; J. W. J. Janssen; G. H. Faessen; H. II. Frie- nekens, H. F. P. Donné; J. A. Poels; Th P. Rutten; J. H. Janssen; F. X. L. N. J. Tho- meer. RECLAME. Christelijk-Historisch: mr. dr. W. F. J. Frowein. Vrijheidsbond: ir. J. Korter. S. D. A. P.: J. H. Paris; C. H. Pieters; H. v. d. Ploeg (2-maal gekozen); H. v. Deute- kom NEDERLAND EN BELGIË. Uit den Belgischen Ministerraad. In den gistermiddag onder voorzitterschap van minister-president Jaspar gehouden Ka binetsraad, heeft de Minister van Buitenl. Zaken, Vandervelde, die de vorige verga dering, de eerste na de verwerping van het iNederlandsch-Belgisch verdrag, wegens zqn reis naar Weenen niet kon bqwonen, een uiteenzetting gegeven van den inter nationalen toestand en speciaal van de ver houding, door het votum van de Eerste Kamer van de Sta ten-Generaal tusschen Ne derland en België geschapen. Over de in deze kwestie door de Bel gische regeering te aanvaarden houding, werd door de ministers bondig van ge dachten gewisseld, maar een definitief be sluit werd niet genomen. Wel bljjken er in den schoot van den Raad stemmen te zjjn opgegaan tegen de internationalisatie van het Belgisch-Nederlandsche vraagstuk en voor het afwachten van een Neder- landsch voorstel tot hervatting van de onderhandelingen op een nieuwe basis. De meerderheid zou echter nog steeds naar de internationalisatie van het probleem over hellen. Geen Engelsche tnsschenkomst Reuter verneemt thans, dat de Belgische regeering dezer dagen niet-officieele stap pen heeft gedaan bij de Britsche regeering, om te vragen of zq voornemens was op te treden als bemiddelaarster met betrekking tot de Schelde, maar aldus vernam Reuter Engeland heeft geantwoord, dat de kwestie er een is, die zich leent voor directe onderhandelingen tusschen de twee betrokken regeeringen. Maar als het onmogelijk blijkt directe onderhandelingen te hervatten, wordt ge loofd, dat Engeland bereid is de definitieve voorstellen van beide zijden in zake de oplossing van het geschil te overwegen. EERSTE KAMER. Staatsbegrooting 1927. Hoofdstuk VI (Dep. van Marine). Verschenen is de Memorie van Antwoord betreffende hoofdstuk VI (Dep. van Marine) der Staatsbegrooting voor 1927. N. a. v. desbetreffende opmerkingen in het Voorl. Verslag inzake ontwapening verwijst minister Lambooy naar het debat aangaande het initiatief-voorstel-Ter Laan in de Tweede Kamer. Er is geen sprake van, dat op de samen smelting van het Dep. van Marine en Oorlog zal worden vooruitgeloopen, alvorens de wet gevende macht in de gelegenheid zal zijn gesteld zich hieromtrent uit te spreken. Waar enkele leden zich beklaagden, dat op essentieele marine-belangën niet is be zuinigd geworden, wenscht de Minister naar voren te brengen, dat niet van hem ver wacht kan worden, dat hij zou bezuinigen in dien zin, dat essentieele marinebelangen daardoor geschaad zouden worden. De Minister sluit zich gaarne aan bij de hulde, gebracht aan de bemanning en de bouwmeesters van Hr. Ms. onderzeeboot „K XIII", naar aanleiding van haar succes vollen tocht van Nieuwediep naar Soerabaja via Panama. Hij wenscht echter ook den ontwerper van de boot, den hoofd-ingenieur der marine ir. J. van der Strqyf, -in de hulde te doen deelen. Wat betreft het voornemen de watervlieg tuigen uit de formatie van de boot in Ne derland te doen vervallen, o. m. herinnerd aan hetgeen dienaangaande reeds is ge schreven en gezegd bij de behandeling dezer begrooting in de Tweede Kamer. Zeer waarschijnlijk zullen op den duur geen watervliegtuigen worden aangehouden; voor zoover dit voorloopig wenscheiijk mocht blijven, zullen de gebouwen van het vlieg kamp de Mok, voor zooveel noodig, daartoe worden benut. Het ligt in de bedoeling in het najaar van 1927 het watervliegkamp de Mok te sluiten, evenals dit gedurende den afgeloo- pen winter geschiedde. Of dit kamp in het voorjaar 1928 nog zal worden opengesteld, zal nader worden overwogen, als de definitieve organisatie wordt vastgesteld. Hoe de uiteindelijke oplossing van net marine-vraagstuk ook moge zijn, in alle ge val zal Nederland in de kosten van het deel der vloot in Indië moeten bijdragen, omdat de handhaving der souvereinitaits- rechten is een gemeenschappelijk belang van Nederland en Indië, waarvoor beide gebiedsdeelen zich opofferingen moeten ge troosten. Het onderzoek naar het al dan niet wen- schelijke van het overbrengen van het loods wezen naar een ander Departement is nog niet beëindigd. Hoofdstuk VÜI (Dep. van Oorlog). Aan de Memorie van Antwoord betreffende hoofdstuk VIH (dep. van Oorlog) der Staats begrooting voor 1927 is het volgende ont leend De Minister betoogt, dat ook bij ons te lande een belangrijke sterktevermindering van het leger ontoelaatbaar is. Aangaande de drachtsvergrooting van het veldgeschut wordt aangeteekend, dat het verloop der tot nu genomen proeven wel degelijk de verwachting wettigt, dat de diaoht ongeveer 12 K.M. zal worden. Omtrent munitievoorraden in andere landen is weinig bekend; over het algemeen worden deze gegevens geheim gehouden. Echter bleek kortgeleden uit een reeks artikelen in Belgische bladen, welke den indruk maak ten te zijn geschreven met gebruikmaking van officieele gegevens, dat de munitie- voorraad van het veldgeschut daar te lande minder dan 1500 schoten per stuk bedraagt De onze is ruim het dubbele daarvan. Het is den Minister niet duidelijk, dat hem door eenige leden Let verwijt wordt gedaan, dat van versobering van de weer macht niet zou kunnen worden gesproken. Voor een te sterke inkrimping van het beroepskader behoeft geen vrees te bestaan. Bjj den Minister zit de bedoeling voor niet meer beroepskader in dienst te houden, dan voor den vredesdienst strikt noodzakelijk is, doch geenszins om de getalsterkte van dit kader zoozeer in te krimpen, "dat de op leiding der dienstplichtigen daardoor zou worden geschaad. Bij een eerlang in te dienen ontwerp ca- pilulantenwet zal nader op deze aangelegen heid worden teruggekomen. Een overzicht van de Belgische begrooting voor de landsverdediging, toegestaan voor 1926 en geraamd voor 1927. met verge lijkende overzichten van de afdeelingen dier begrootihgen, zijn als bijlagen bjj de Me morie gevoegd. Het standpunt, ingenomen ten aanzien van het vestingstelsel, is aangeduid onder „Vestingstelsel" in de Memorie van Ant woord aan de Tweede Kamer betreffende de ontwerp-Oorlogsbegrooting 1926. Voor wat betreft de maatregelen, welke rader ten aanzien van de wallen, enz., van Naarden zullen worden genomen, is de Mi nister niet voornemens anders te handelen dan blijkens het Voorloopig Verslag wordt gewenscht. De aanwezigheid van een patroon fabriek te Dordrecht acht de regeering een voordeel van onze weerbaarheid. De Dordtsche fabriek voert, naar den Minister meent, orders voor het buitenland uit. T. a. v. de vragen omtrent het tijdstip van indiening van het wetsontwerp tot vast stelling van een nieuw wetboek van militaire strafvordering en omtrent de wenschelijkheid van invoering van het instituut der revisie in het militaire strafproces, verwijst de Minister naar het daaromtrent gestelde in de Memorie van Antwoord betreffende het IVde hoofdstuk der Staatsbegro *:ng voor 1927. HET NEDERLANDSCH GEZANTSCHAP TE BRUSSEL. De correspondent te Brussel van de „N. R. Ct." seint: Ik verneem uit de beste bron. dat in ver band met de benoeming van jhr. Beelaerls van Blokland tot Minister van Buitenland- sche Zaken, gezant jhr. dr. C. G. W. F. van Vredenburch definitief te Brussel blijft. In zijn plaats .zal te Rome een nieuwe gezant worden benoemd. UITVOERING DER JACHTWET. Grondige opruiming van konijnen. In antwoord op het advieé der drie cen trale landbouw-organisaties inzake de Jacht wet 1923 deelde de minister van Binnen- landsche Zaken en Landbouw mede, dat bij de behandeling van art. 60 dier wet in de Tweede Kamer een amendement-Lovink is aangenomen, strekkende om in genoemd wetsartikel nadrukkelijk tot uiting te bren gen, dat de daarin genoemde vergunningen niet namens, doch door den met de zaken van de jacht belasten minister zouden worden verleend. Aangezien de Kamer haar verlangen omtrent de uitvoering van dit artikel zoo positief heeft te kennen gegeven, kan dé minister, mede met het oog op het geen door zijn toenmaligen ambtgenoot bij de behandeling van genoemd amendement is gezegd, bezwaarlijk de door de organisa ties voorgestelde wijziging, n.l. verleening der vergunningen door de Commissarissen der Koningin namens den minister, in voeren. Anders staal de minister tegenover het voorstel tot uitschakeling van de adviezen van de Commissarissen der Koningin. Hij is bereid na te gaan, in hoeverre daartoe kan worden besloten. Ook aan het verzoek om in de vergun ningsformulieren voor het vangen of dooden van schadelijk gedierte den tijd van een half uur na zonsondergang (wanneer van de vergunning geen gebruik meer mag wor den gemaakt) tot ten minste een uur uit te breiden, omdat verschillende dieren, ko nijnen bijv., over het algemeen pas langen tijd na zonsondergang onder schot komen, zal de minister gaarne zooveel mogelijk tegemoet komen. De organisaties zullen ech ter willen bedenken, dat met de beslissing voorzichtigheid moet worden betracht, om dat de openbare veiligheid spoedig in gevaar gebracht kan worden. Een vaste regeling in dezen kan dan ook bezwaarlijk worden getroffen. Wat de kwestie van betrouwbaarheid be treft van dengene, die een vergunning als bedoeld in art. 60 aanvraagt, merkt de mi nister op, dat de gevallen van onbetrouw baarheid zeer kunnen uiteenloopen. Voor een goede uitvoering komt het hem beter voor, ieder geval op zichzelf te beoordeel en, dan vast te houden aan al te strakke regels. De minister geeft den organisaties intus- schen de verzekering, dat zijnerzijds zal worden getracht haar wenschen aangaande dit punt zooveel mogelijk nabij te komen. Ten slotte schrijft de minister, dat de or ganisaties ervan overtuigd mogen zijn. dat bij hem de bedoeling voorzit te bereiken, dat het schadelijk gedierte, met name de konijnen, ter plaatse waar zij de cultuur schade veroorzaken, zoo grondig mogelijk wordt opgeruimd. Zulks is in de eerste plaats tot groot voordeel voor den landbouw, terwijl bovendien daardoor de werkzaam heden van de wildschade-commissies tot het uiterste kunnen worden beperkt. Op welke wijze daartoe zal zijn te geraken, daarover hoopt de minister binnenkort met de wild schade-commissies in overleg te treden. CENTRALE BOND VAN SPOOR- EN TRAMWEGPERSONEEL. Zaterdag j.l. hield de vakgroep administra- lief-personeel van den Centralen Bond van Spoor- en Trampersoneel hare jaarvergade ring in Nijmegen. De voorzitter de heer v. d. Hoorn, opende met een welkom. Hierna hield de Bondsvoorzitter, de heer Cramer, een rede waarin geschetst werd het geen in hel afgeloopen jaar door den Bond is verricht met betrekking tot het adin. personeel. Notulen en ingekomen stukken werden af gehandeld waarna de voorzitter aan den secretaris den heer Ketelaar gelegenheid gaf voor het uitbrengen van zijn jaarverslag. Vervolgens kwamen het verslag en de be grooting van den penningmeester, den heer Jansen i/d Wal aan de orde. Na eenige dis cussie werden alle verslagen goedgekeurd. De aftredende bestuursleden de heeren A. Ketelaar (Utrecht) en J. Lammers (Lichten voorde) werden herkozen eveneens het Bondsraadslid de heer C. Jansen i/d Wal (Utrecht). Voor het Hoofdbestuur bleef de voorzitter RECLAME. IteJt jt£*uHHuLfyte. mirhlcC texge*i ixeuAverkouxlkeuL. o&rkJt vvr+CLMnA. 1 576 de heer W. Chr. v. d. Hoorn (Utrecht) aan gewezen. Als plaats voor de volgende jaarvergade ring werd Utrecht gekozen. Daarna kwamen de door het bestuur en de afdeelingen ingezonden voorstellen in behan deling. Vastgesteld, werd te ijveren voor de vol gende punten: A.: de commiezen, nadat zij drie jaar hun maximum salaris hebben genoten, door te laten loopen lot het maximum van loon schaal 11; B.: opnieuw aan te dringen om op de groote stationskantoren chefs de bureau te benoemen; C.: de 1ste haltechefs en haltechefs te be noemen tot stationschef, zoodat alle chefs van stations en halten den titel krijgen van stationschef en hun loon meer in overeen stemming te brengen met de verantwoorde lijkheid hunner positie; D.: de stationsopzichters ook in aanmer king te doen komen voor de toelage van f 100 bedoeld onder qq. blz. 173 R. D. V, 1926 S.S./H.S.; E.: de stationsambtenaren te plaatsen In loonschaal 9; F.: bureel-ambtenaren te plaatsen in loon schaal 8; G.: invoering van een rang tusschen bu reel-ambtenaar en commies n.l. adj.-com- mies als perspectief voor de bur. ambtena ren; H.: eenige wijzigingen in de bevorderings- voorwaarden van bureau-bedienden en idem in die voor de loopjongens I.: overgangsbepalingen voor schrijvers die thans nog niet tot bur. ambtenaar zijn benoemd. Een voorstel van het Hoofdbestuur om in vakgroep I op te nemen de arb. tel. en ass. st. dienst, voorheen in vakgr. III onder gebracht, werd met algemeene stemmen goedgekeurd. Daarna werd de vergadering door den voorzitter gesloten. CENTRALE VAN JONGEREN IN DEN VRIJHEIDSBOND. Tweede congres. Het tweede congres der Centrale van Jon geren in den Vrijheidsbond is Zaterdag en Zondag te Groningen gehouden. Zaterdagmiddag is het congres geopend door den voorzitter mr. N. J. C. M. Kappeijne van de Coppello met een korte welkomst- rede. Hierop bracht de heer B, Gobits het jaar verslag uit. Het aantal afdeelingen heeft zich geleide lijk uitgebreid, zoodat welhaast het getal 20 bereikt is. Zoo zijn er eenige honderden jonge liberalen in ons land in eene landelijke organisatie vereenigd. Verschillende afdee lingen zullen binnenkort opgericht worden, Met algemeene stemmen werd een voor- stel-Amsterdam aangenomen, waarbij het hoofdbestuur werd opgedragen in de richting van een eigen orgaan voort te werken. Zaterdagavond is eene openbare vergade ring gehouden, waarin als sprekers optraden de heeren mr. N. J. C. M. Kappeijne van ie Coppelo, voorzitter van de Centrale van Jongeren in den Vrijheidsbond en mr. H. Smeenge, lid van de Eerste Kamer. Zondagmorgen is het congres voortgezet. Aan de orde kwamen verschillende reor ganisatievoorstellen van het hoofdbestuur. Langdurig werd gediscusieerd over een voor stel tot instelling van een dagelijksch be stuur van drie leden, waarnaast een voorzit ters-commissie in het leven zal worden ge roepen, waarin de voorzitters der afdeelingen of hun plaatsvervangers zitting zullen heb- ben. %BB3BDZnBIKm Naar het Engelsch van RAFAEL SABAT1NI. Geautoriseerde vertaling van A. T. 50) Achter zich kon hij de voetstappen van zijn dienaren hooren, die de kamer weer bin nenkwamen. Maar het was niet hun komst, die zijn oogen deed uitpuilen van schrik, die zijn wangen doodsbleek maakte en hem op eens van het hoofd tot de voeten deed beven en sidderen. Een oogenblik lang was hij als iemand, die verlamd is. Zijn ledematen weigerden dienst; zij waren als lood geworden, lang zaam vielen zijn armen neer, en langzaam ging hij van haar weg. sleeds starend, zijn mond open, zijn gelaat dat van iemand in den grootsten schrik. Plotseling verhief hij zijn rechterhand om met een sidderenden vinger naar haar keel te wijzen. Heesch, met schorre stem, sprak bij: ,,De teekens IDe teekensl" De drie dienaren, die op dat oogenblik binnenkwamen, hielden stil en stonden op den drempel, als of zij plotseling in steen verkeerd waren. Holles, die tot bewustzijn teruggekeerd wa9, verhief zich even. het haar achterover werpend, dat door bloed op zijn voorhoofd kleefde, keek versuft rond. om de bevende, wijzende hand van den Hertog te zien. de trillende stem van den Hertog nog eens te hooren zeggen: „De teekens!" Zijn Genade week terug, stap voor stap, hijgend van vrees, tot dat hij zich plotse ling omdraaide naar zijn dienaren. „Terug." beval hij hun met schrille stem. „Terug! weg! Hier vandaan! Zij is besmet 1 Mijn God! Zij heeft de pest! De teekens zijn bij haar te zien." Toen de Hertog bij hem kwam, keerden zij om in plotselinge vrees voor hem. Kon hij zelf niet reeds de vreeselijke besmetting bij zich dragen? Met woeste angstkreten vluchtten zij voor hem de kamer en het huis uit, en zij letten niet op de bevelen, die hij hun, onder het haastig vluchten, toeriep. HOOFDSTUK XXI. Onder het roode kruis. De groote deur sloeg dicht achter deze haastig vluchtende mannen. Hun snelle schreden klonken op de ongelijke straat- steenen, en waren weldra buiten het ge hoor. Kolonel Holles en de vtouw, die hij jaren geleden zoo hartstochtelijk gezocht bad, tot dat hij in wanhoop het zoeken had opge geven, waren eindelijk samen in dit huis, waarheen zijn ironisch noodlot hen gebracht had, in vreeselijke omstandigheden, die nog vreeselijker geworden waren. De daad,, waardoor hij haar eindelijk gevonden had, deed hem onherroepelijk voor hem verloren zijn. Het harde dichtslaan van de deur scheen hem verder tot bewustzijn te brengen. Hij stond pijnlijk op en keek met versufte oogen de kamer rond. Hij zag Nancy, haar schouders naar hem toegekeerd, zich bekijkende in een langwer- pigen, Veneliaanschen spiegel, die den muur achter de tafel versierde, en in den spiegel zelf zag hij de weerkaatsing van haar gelaat. Het was aschgrauw, en er lag een vreeselijke angst in haar blik. Zij wankelde achteruit, en wist, zonder macht, om zich op te houden, dat zij viel, toen zij zich opeens opgevangen en gesteund voelde. Zij keek op en zag het doodsbleeke, met bloed bevlekte gezicht van Randal Holles, die haar te hulp gekomen was. Een oogen blik bleef zij hem aanstaren, met sombere oogen en even samengetrokken wenkbrau wen. Dof sprak zij: „Raak me niet aan. Hebt ge het niet ge hoord? Ik heb de pest." ,.Ja.... ik heb het gehoord," antwoord de hij. „Ge zult besmet worden, waarschuwde zij hem. „Dat is zeer waarschijnlijk," zei hij. „Maar dat komt er niet op aan." Daarop nam hij haar op in zijn armen zoo als hij haar dien avond al eens had opgeno men. Ondanks zijn ongunstigen toestand kostte hem dit maar weinig inspanning, want zij was heel tenger en licht. Zonder weerstand te bieden want zij was nu te versuft en zwak voor eenig lichamelijk ver zet liet zij zich door hem naar het rustbed dragen. Daar legde hij haar languit op, en schikte zorgvuldig de wijnkleurige kussens, om het haar gemakkelijk te maken. Toen ging hij naar de vensters, maakte de blinden los en liet de zuivere, koele nacht lucht in die benauwde kamer binnenkomer. De frissche lucht bracht haar wat bij. deed haar pols regelmatiger kloppen, en ontnam haar geest wat van de verdooving, die over haar was gekomen. Even lag zij zoo, een beetje hijgend, den staat van zaken en haar eigen toestand zich herinnerend en begrij pend. Toen sloeg zij haar oogen op, om naar het doodsbleeke, magere gelaat boven haar te zien en dien angstigen blik te ontmoeten. Een kort oogenblik keek zij hem aan, terwijl haar eigen gezicht zonder uitdrukking was. „Waarom blijft ge," vroeg zij hem einde lijk met doffe stem. „Gaga heen mijn heer, en laat mij hier sterven. Dat is geloof ik, het eenige wat overblijft. En.... en ik geloof, dat ik gemakkelijker zal sterven zon der uw gezelschap." Hij trad achteruit, alsof zij hem geslagen had. Hij scheen haar te willen antwoorden; toen sloten zijn lippen zich weer op elkaa- der, zijn kin zonk tot op zijn borst. Hij keer de om en met 9lepende voelen ging hij lang zaam de kamer uit en sloot zacht de deur. Zij lag daar, plotseling ten prooi aan groote vrees. Zii spande haar ooren in, om den klank van zijn voetstappen in de gang te hooren, totdat eindelijk het dichtslaan der straatdeur haar zeide. dat hij haar bij haar woord genomen had, en inderdaad heenge gaan was. Zij ging met schrik recht op zit ten, hield haar adem in, en luisterde naar zijn schreden. di,e nu bijna in draf op Je straat klonken. Eindelijk kon zij ze niet lan ger hooren. Haar angst 9teeg. Want ondanks haar dappere woorden, vulde de gedach'e van alleen, verlaten, in dit ledige huis te sterven, haar met schrik; zoodat het haar scheen, dat zelfs het gezelschap van dien lafaard beter zou geweest zijn dan deze schri kvan eenzaamheid in het uur van den dood. Zij trachtte op te staan, hem te volgen, het gezelschap van menschen op te zeken, die haar nog eenige hulp konden geven en haar lijden konden verzachten, Maar haar voeten weigerden haar den dienst. Zij stond op, ora weder uitgeput neer te zinken. En nu wierp zij zich voorover op dat rustbed, en weende luid, totdat de brandende pijn in haar borst sterker was dan zelfbeklag, en haar krim pend van pijn neerwierp als op een pijn bank. Eindelijk werd zij gelukkig bewuste loos. En intusschen ging Holle9 werktuigelijk en instinctmatig haastig door Sermon Lane in de richting van St. Paul's. Waarom hij dien weg gekozen had in plaats van een anderen, had hij niet kunnen zeggen. Toen hij Carter Lane naderde, kwam een lantaarn, flikkerend als een dwaallichtje ora den hoek hem tegemoet, en weldra werd de donkere omtrek van een man, die haar droeg, zichtbaar. Deze man liep met behulp van een staf, die dichterbij in het licht der lantaarn, rood bleek te zijn. Met een kreet van verlichting snelde Holles naar hem toe. „Blijf op een afstand, heer! Blijf op een afstand." waarschuwde een stem hem uil de duisternis. „Pas op de besmetting." Maar Holles ging vastberaden voort, tot dat de lange, roode staf opgeheven en naar hem toe gericht werd, om zijn naderkomen tegen te houden. „Zijt ge krankzinnig, heer," riep de man scherp. Holles zag nu den bleeken omtrek van zijn gezicht, dat door den breeden rand van zijn punthoed bijna geheel in de scha duw was gebleven. „Ik ben onderzoeker van besmette huizen." „Dat is. wat ik hoopte," hijgde Holles „dat zoo iets uw ambt was. Ik heb een dok ter noodig man. spoedig, voor iemand, die door pest aangetast is." De houding van den onderzoeker werd dadelijk levendig. (Wordt vervolgd}. J

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1927 | | pagina 5