örmon
IsrM bof Pdfijo
P ód( 15 dQ Prüi dio
waard 15
Een speelbal der fortuin
fLYSMA dubbol
No. 20571
LEIDSCH DAGBLAD, Dinsdag 5 April
Tweede Blad
Anno 1927
BINNENLAND.
dai 5n°QpQrig var?
aard 15
FEUILLETON.
STATENVERKIEZING IN LIMBURG.
1 Bij deze verkiezing zijn uitgebracht vol
gend aantal stemmen:
Tweede Kamer
verkiezing: 182ö.
Werkl.groep (Hellebrand) 2666
Communisten (Wijnkoop)427
Lijst Jansen 344
Communisten 832 488
B-K. Staatspartij 134789 141843
Vrijheidsbond 4335 2071
R.-K. Volkspartij 367
S. D. A. P14695 23665
Vrijz.-Dem. Bond 2406 2023
Dissident-Kath3593
Chr.-Hist. U. en Anti-Rev. 5403 2190
Dem. Partij 1070
Gekozen zijn:
Nieuwe Oude
samenstelling samenstelling
R.K. Staatspartij t 38 38
S D. A. P6 4
Chr.^Hist1 1
Vrijheidsbond 1 1
Vrijz. Democr0 1
De S. D. A. P. wint 1 zetel ten koste van
de Vrij.-Democraten.
Gekozen zijn:
Roomsch-Kalholieken: J. Th. Verheggen;
M. J. Vrancken, J. H. M. Smeets; Th. J. H.
Aquarius; J. L. M. van Uden; mr. M. J. H.
Paulussen; J. M. H. Schoonbrood; P. J.
Kaanen; E. E. H. Regout; C. H. J. A. Jans
sen de Limpens; H. J. L. Merckelbach; E.
H. van Oppen; mr. J. G. S. N. Beckers; G.
H. F. H. Corten; P. L. Janssen; C. Bux;
graaf M. V. E. H. J. M. de Marchant et d'An-
eembourg; F. A. L. M.Daamen; J. H. Maenen;
H. J. H. Dresen; P. D. M. Beckers; W. J.
Koken; W. H. Cals; W. F. J. Quaedvlieg;
W. M. A. Galliard; P. H. van Kempen; H.
A. A. Meuwessen; M. Tops; J. M. H. Breu-
kers; mr. R. H. van Basten Batenburg; J.
W. J. Janssen; G. H. Faessen; H. II. Frie-
nekens, H. F. P. Donné; J. A. Poels; Th P.
Rutten; J. H. Janssen; F. X. L. N. J. Tho-
meer.
RECLAME.
Christelijk-Historisch: mr. dr. W. F. J.
Frowein.
Vrijheidsbond: ir. J. Korter.
S. D. A. P.: J. H. Paris; C. H. Pieters; H.
v. d. Ploeg (2-maal gekozen); H. v. Deute-
kom
NEDERLAND EN BELGIË.
Uit den Belgischen Ministerraad.
In den gistermiddag onder voorzitterschap
van minister-president Jaspar gehouden Ka
binetsraad, heeft de Minister van Buitenl.
Zaken, Vandervelde, die de vorige verga
dering, de eerste na de verwerping van
het iNederlandsch-Belgisch verdrag, wegens
zqn reis naar Weenen niet kon bqwonen,
een uiteenzetting gegeven van den inter
nationalen toestand en speciaal van de ver
houding, door het votum van de Eerste
Kamer van de Sta ten-Generaal tusschen Ne
derland en België geschapen.
Over de in deze kwestie door de Bel
gische regeering te aanvaarden houding,
werd door de ministers bondig van ge
dachten gewisseld, maar een definitief be
sluit werd niet genomen. Wel bljjken er
in den schoot van den Raad stemmen te
zjjn opgegaan tegen de internationalisatie
van het Belgisch-Nederlandsche vraagstuk
en voor het afwachten van een Neder-
landsch voorstel tot hervatting van de
onderhandelingen op een nieuwe basis. De
meerderheid zou echter nog steeds naar de
internationalisatie van het probleem over
hellen.
Geen Engelsche tnsschenkomst
Reuter verneemt thans, dat de Belgische
regeering dezer dagen niet-officieele stap
pen heeft gedaan bij de Britsche regeering,
om te vragen of zq voornemens was op
te treden als bemiddelaarster met betrekking
tot de Schelde, maar aldus vernam
Reuter Engeland heeft geantwoord, dat
de kwestie er een is, die zich leent voor
directe onderhandelingen tusschen de twee
betrokken regeeringen.
Maar als het onmogelijk blijkt directe
onderhandelingen te hervatten, wordt ge
loofd, dat Engeland bereid is de definitieve
voorstellen van beide zijden in zake de
oplossing van het geschil te overwegen.
EERSTE KAMER.
Staatsbegrooting 1927.
Hoofdstuk VI (Dep. van Marine).
Verschenen is de Memorie van Antwoord
betreffende hoofdstuk VI (Dep. van Marine)
der Staatsbegrooting voor 1927.
N. a. v. desbetreffende opmerkingen in het
Voorl. Verslag inzake ontwapening verwijst
minister Lambooy naar het debat aangaande
het initiatief-voorstel-Ter Laan in de Tweede
Kamer.
Er is geen sprake van, dat op de samen
smelting van het Dep. van Marine en Oorlog
zal worden vooruitgeloopen, alvorens de wet
gevende macht in de gelegenheid zal zijn
gesteld zich hieromtrent uit te spreken.
Waar enkele leden zich beklaagden, dat
op essentieele marine-belangën niet is be
zuinigd geworden, wenscht de Minister naar
voren te brengen, dat niet van hem ver
wacht kan worden, dat hij zou bezuinigen
in dien zin, dat essentieele marinebelangen
daardoor geschaad zouden worden.
De Minister sluit zich gaarne aan bij
de hulde, gebracht aan de bemanning en
de bouwmeesters van Hr. Ms. onderzeeboot
„K XIII", naar aanleiding van haar succes
vollen tocht van Nieuwediep naar Soerabaja
via Panama. Hij wenscht echter ook den
ontwerper van de boot, den hoofd-ingenieur
der marine ir. J. van der Strqyf, -in de
hulde te doen deelen.
Wat betreft het voornemen de watervlieg
tuigen uit de formatie van de boot in Ne
derland te doen vervallen, o. m. herinnerd
aan hetgeen dienaangaande reeds is ge
schreven en gezegd bij de behandeling dezer
begrooting in de Tweede Kamer.
Zeer waarschijnlijk zullen op den duur
geen watervliegtuigen worden aangehouden;
voor zoover dit voorloopig wenscheiijk mocht
blijven, zullen de gebouwen van het vlieg
kamp de Mok, voor zooveel noodig, daartoe
worden benut.
Het ligt in de bedoeling in het najaar
van 1927 het watervliegkamp de Mok te
sluiten, evenals dit gedurende den afgeloo-
pen winter geschiedde.
Of dit kamp in het voorjaar 1928 nog
zal worden opengesteld, zal nader worden
overwogen, als de definitieve organisatie
wordt vastgesteld.
Hoe de uiteindelijke oplossing van net
marine-vraagstuk ook moge zijn, in alle ge
val zal Nederland in de kosten van het
deel der vloot in Indië moeten bijdragen,
omdat de handhaving der souvereinitaits-
rechten is een gemeenschappelijk belang
van Nederland en Indië, waarvoor beide
gebiedsdeelen zich opofferingen moeten ge
troosten.
Het onderzoek naar het al dan niet wen-
schelijke van het overbrengen van het loods
wezen naar een ander Departement is nog
niet beëindigd.
Hoofdstuk VÜI (Dep. van Oorlog).
Aan de Memorie van Antwoord betreffende
hoofdstuk VIH (dep. van Oorlog) der Staats
begrooting voor 1927 is het volgende ont
leend
De Minister betoogt, dat ook bij ons te
lande een belangrijke sterktevermindering
van het leger ontoelaatbaar is.
Aangaande de drachtsvergrooting van het
veldgeschut wordt aangeteekend, dat het
verloop der tot nu genomen proeven wel
degelijk de verwachting wettigt, dat de
diaoht ongeveer 12 K.M. zal worden.
Omtrent munitievoorraden in andere landen
is weinig bekend; over het algemeen worden
deze gegevens geheim gehouden. Echter
bleek kortgeleden uit een reeks artikelen
in Belgische bladen, welke den indruk maak
ten te zijn geschreven met gebruikmaking
van officieele gegevens, dat de munitie-
voorraad van het veldgeschut daar te lande
minder dan 1500 schoten per stuk bedraagt
De onze is ruim het dubbele daarvan.
Het is den Minister niet duidelijk, dat
hem door eenige leden Let verwijt wordt
gedaan, dat van versobering van de weer
macht niet zou kunnen worden gesproken.
Voor een te sterke inkrimping van het
beroepskader behoeft geen vrees te bestaan.
Bjj den Minister zit de bedoeling voor niet
meer beroepskader in dienst te houden, dan
voor den vredesdienst strikt noodzakelijk is,
doch geenszins om de getalsterkte van dit
kader zoozeer in te krimpen, "dat de op
leiding der dienstplichtigen daardoor zou
worden geschaad.
Bij een eerlang in te dienen ontwerp ca-
pilulantenwet zal nader op deze aangelegen
heid worden teruggekomen.
Een overzicht van de Belgische begrooting
voor de landsverdediging, toegestaan voor
1926 en geraamd voor 1927. met verge
lijkende overzichten van de afdeelingen dier
begrootihgen, zijn als bijlagen bjj de Me
morie gevoegd.
Het standpunt, ingenomen ten aanzien
van het vestingstelsel, is aangeduid onder
„Vestingstelsel" in de Memorie van Ant
woord aan de Tweede Kamer betreffende
de ontwerp-Oorlogsbegrooting 1926.
Voor wat betreft de maatregelen, welke
rader ten aanzien van de wallen, enz., van
Naarden zullen worden genomen, is de Mi
nister niet voornemens anders te handelen
dan blijkens het Voorloopig Verslag wordt
gewenscht.
De aanwezigheid van een patroon fabriek te
Dordrecht acht de regeering een voordeel
van onze weerbaarheid. De Dordtsche fabriek
voert, naar den Minister meent, orders voor
het buitenland uit.
T. a. v. de vragen omtrent het tijdstip
van indiening van het wetsontwerp tot vast
stelling van een nieuw wetboek van militaire
strafvordering en omtrent de wenschelijkheid
van invoering van het instituut der revisie
in het militaire strafproces, verwijst de
Minister naar het daaromtrent gestelde in de
Memorie van Antwoord betreffende het IVde
hoofdstuk der Staatsbegro *:ng voor 1927.
HET NEDERLANDSCH GEZANTSCHAP
TE BRUSSEL.
De correspondent te Brussel van de „N.
R. Ct." seint:
Ik verneem uit de beste bron. dat in ver
band met de benoeming van jhr. Beelaerls
van Blokland tot Minister van Buitenland-
sche Zaken, gezant jhr. dr. C. G. W. F. van
Vredenburch definitief te Brussel blijft. In
zijn plaats .zal te Rome een nieuwe gezant
worden benoemd.
UITVOERING DER JACHTWET.
Grondige opruiming van konijnen.
In antwoord op het advieé der drie cen
trale landbouw-organisaties inzake de Jacht
wet 1923 deelde de minister van Binnen-
landsche Zaken en Landbouw mede, dat bij
de behandeling van art. 60 dier wet in de
Tweede Kamer een amendement-Lovink is
aangenomen, strekkende om in genoemd
wetsartikel nadrukkelijk tot uiting te bren
gen, dat de daarin genoemde vergunningen
niet namens, doch door den met de zaken
van de jacht belasten minister zouden
worden verleend. Aangezien de Kamer haar
verlangen omtrent de uitvoering van dit
artikel zoo positief heeft te kennen gegeven,
kan dé minister, mede met het oog op het
geen door zijn toenmaligen ambtgenoot bij
de behandeling van genoemd amendement
is gezegd, bezwaarlijk de door de organisa
ties voorgestelde wijziging, n.l. verleening
der vergunningen door de Commissarissen
der Koningin namens den minister, in
voeren.
Anders staal de minister tegenover het
voorstel tot uitschakeling van de adviezen
van de Commissarissen der Koningin. Hij
is bereid na te gaan, in hoeverre daartoe
kan worden besloten.
Ook aan het verzoek om in de vergun
ningsformulieren voor het vangen of dooden
van schadelijk gedierte den tijd van een
half uur na zonsondergang (wanneer van
de vergunning geen gebruik meer mag wor
den gemaakt) tot ten minste een uur uit
te breiden, omdat verschillende dieren, ko
nijnen bijv., over het algemeen pas langen
tijd na zonsondergang onder schot komen,
zal de minister gaarne zooveel mogelijk
tegemoet komen. De organisaties zullen ech
ter willen bedenken, dat met de beslissing
voorzichtigheid moet worden betracht, om
dat de openbare veiligheid spoedig in gevaar
gebracht kan worden. Een vaste regeling
in dezen kan dan ook bezwaarlijk worden
getroffen.
Wat de kwestie van betrouwbaarheid be
treft van dengene, die een vergunning als
bedoeld in art. 60 aanvraagt, merkt de mi
nister op, dat de gevallen van onbetrouw
baarheid zeer kunnen uiteenloopen. Voor
een goede uitvoering komt het hem beter
voor, ieder geval op zichzelf te beoordeel en,
dan vast te houden aan al te strakke regels.
De minister geeft den organisaties intus-
schen de verzekering, dat zijnerzijds zal
worden getracht haar wenschen aangaande
dit punt zooveel mogelijk nabij te komen.
Ten slotte schrijft de minister, dat de or
ganisaties ervan overtuigd mogen zijn. dat
bij hem de bedoeling voorzit te bereiken,
dat het schadelijk gedierte, met name de
konijnen, ter plaatse waar zij de cultuur
schade veroorzaken, zoo grondig mogelijk
wordt opgeruimd. Zulks is in de eerste
plaats tot groot voordeel voor den landbouw,
terwijl bovendien daardoor de werkzaam
heden van de wildschade-commissies tot het
uiterste kunnen worden beperkt. Op welke
wijze daartoe zal zijn te geraken, daarover
hoopt de minister binnenkort met de wild
schade-commissies in overleg te treden.
CENTRALE BOND
VAN SPOOR- EN TRAMWEGPERSONEEL.
Zaterdag j.l. hield de vakgroep administra-
lief-personeel van den Centralen Bond van
Spoor- en Trampersoneel hare jaarvergade
ring in Nijmegen. De voorzitter de heer v. d.
Hoorn, opende met een welkom.
Hierna hield de Bondsvoorzitter, de heer
Cramer, een rede waarin geschetst werd het
geen in hel afgeloopen jaar door den Bond
is verricht met betrekking tot het adin.
personeel.
Notulen en ingekomen stukken werden af
gehandeld waarna de voorzitter aan den
secretaris den heer Ketelaar gelegenheid gaf
voor het uitbrengen van zijn jaarverslag.
Vervolgens kwamen het verslag en de be
grooting van den penningmeester, den heer
Jansen i/d Wal aan de orde. Na eenige dis
cussie werden alle verslagen goedgekeurd.
De aftredende bestuursleden de heeren A.
Ketelaar (Utrecht) en J. Lammers (Lichten
voorde) werden herkozen eveneens het
Bondsraadslid de heer C. Jansen i/d Wal
(Utrecht).
Voor het Hoofdbestuur bleef de voorzitter
RECLAME.
IteJt jt£*uHHuLfyte. mirhlcC
texge*i ixeuAverkouxlkeuL.
o&rkJt vvr+CLMnA. 1
576
de heer W. Chr. v. d. Hoorn (Utrecht) aan
gewezen.
Als plaats voor de volgende jaarvergade
ring werd Utrecht gekozen.
Daarna kwamen de door het bestuur en de
afdeelingen ingezonden voorstellen in behan
deling.
Vastgesteld, werd te ijveren voor de vol
gende punten:
A.: de commiezen, nadat zij drie jaar hun
maximum salaris hebben genoten, door te
laten loopen lot het maximum van loon
schaal 11;
B.: opnieuw aan te dringen om op de
groote stationskantoren chefs de bureau te
benoemen;
C.: de 1ste haltechefs en haltechefs te be
noemen tot stationschef, zoodat alle chefs
van stations en halten den titel krijgen van
stationschef en hun loon meer in overeen
stemming te brengen met de verantwoorde
lijkheid hunner positie;
D.: de stationsopzichters ook in aanmer
king te doen komen voor de toelage van
f 100 bedoeld onder qq. blz. 173 R. D. V,
1926 S.S./H.S.;
E.: de stationsambtenaren te plaatsen In
loonschaal 9;
F.: bureel-ambtenaren te plaatsen in loon
schaal 8;
G.: invoering van een rang tusschen bu
reel-ambtenaar en commies n.l. adj.-com-
mies als perspectief voor de bur. ambtena
ren;
H.: eenige wijzigingen in de bevorderings-
voorwaarden van bureau-bedienden en idem
in die voor de loopjongens
I.: overgangsbepalingen voor schrijvers
die thans nog niet tot bur. ambtenaar zijn
benoemd.
Een voorstel van het Hoofdbestuur om in
vakgroep I op te nemen de arb. tel. en
ass. st. dienst, voorheen in vakgr. III onder
gebracht, werd met algemeene stemmen
goedgekeurd.
Daarna werd de vergadering door den
voorzitter gesloten.
CENTRALE VAN JONGEREN
IN DEN VRIJHEIDSBOND.
Tweede congres.
Het tweede congres der Centrale van Jon
geren in den Vrijheidsbond is Zaterdag en
Zondag te Groningen gehouden.
Zaterdagmiddag is het congres geopend
door den voorzitter mr. N. J. C. M. Kappeijne
van de Coppello met een korte welkomst-
rede.
Hierop bracht de heer B, Gobits het jaar
verslag uit.
Het aantal afdeelingen heeft zich geleide
lijk uitgebreid, zoodat welhaast het getal 20
bereikt is. Zoo zijn er eenige honderden
jonge liberalen in ons land in eene landelijke
organisatie vereenigd. Verschillende afdee
lingen zullen binnenkort opgericht worden,
Met algemeene stemmen werd een voor-
stel-Amsterdam aangenomen, waarbij het
hoofdbestuur werd opgedragen in de richting
van een eigen orgaan voort te werken.
Zaterdagavond is eene openbare vergade
ring gehouden, waarin als sprekers optraden
de heeren mr. N. J. C. M. Kappeijne van ie
Coppelo, voorzitter van de Centrale van
Jongeren in den Vrijheidsbond en mr. H.
Smeenge, lid van de Eerste Kamer.
Zondagmorgen is het congres voortgezet.
Aan de orde kwamen verschillende reor
ganisatievoorstellen van het hoofdbestuur.
Langdurig werd gediscusieerd over een voor
stel tot instelling van een dagelijksch be
stuur van drie leden, waarnaast een voorzit
ters-commissie in het leven zal worden ge
roepen, waarin de voorzitters der afdeelingen
of hun plaatsvervangers zitting zullen heb-
ben.
%BB3BDZnBIKm
Naar het Engelsch
van
RAFAEL SABAT1NI.
Geautoriseerde vertaling van A. T.
50)
Achter zich kon hij de voetstappen van
zijn dienaren hooren, die de kamer weer bin
nenkwamen. Maar het was niet hun komst,
die zijn oogen deed uitpuilen van schrik, die
zijn wangen doodsbleek maakte en hem op
eens van het hoofd tot de voeten deed beven
en sidderen.
Een oogenblik lang was hij als iemand,
die verlamd is. Zijn ledematen weigerden
dienst; zij waren als lood geworden, lang
zaam vielen zijn armen neer, en langzaam
ging hij van haar weg. sleeds starend, zijn
mond open, zijn gelaat dat van iemand in
den grootsten schrik.
Plotseling verhief hij zijn rechterhand om
met een sidderenden vinger naar haar keel te
wijzen. Heesch, met schorre stem, sprak bij:
,,De teekens IDe teekensl"
De drie dienaren, die op dat oogenblik
binnenkwamen, hielden stil en stonden op
den drempel, als of zij plotseling in steen
verkeerd waren.
Holles, die tot bewustzijn teruggekeerd
wa9, verhief zich even. het haar achterover
werpend, dat door bloed op zijn voorhoofd
kleefde, keek versuft rond. om de bevende,
wijzende hand van den Hertog te zien. de
trillende stem van den Hertog nog eens te
hooren zeggen:
„De teekens!"
Zijn Genade week terug, stap voor stap,
hijgend van vrees, tot dat hij zich plotse
ling omdraaide naar zijn dienaren.
„Terug." beval hij hun met schrille stem.
„Terug! weg! Hier vandaan! Zij is besmet 1
Mijn God! Zij heeft de pest! De teekens zijn
bij haar te zien."
Toen de Hertog bij hem kwam, keerden
zij om in plotselinge vrees voor hem. Kon
hij zelf niet reeds de vreeselijke besmetting
bij zich dragen? Met woeste angstkreten
vluchtten zij voor hem de kamer en het
huis uit, en zij letten niet op de bevelen,
die hij hun, onder het haastig vluchten,
toeriep.
HOOFDSTUK XXI.
Onder het roode kruis.
De groote deur sloeg dicht achter deze
haastig vluchtende mannen. Hun snelle
schreden klonken op de ongelijke straat-
steenen, en waren weldra buiten het ge
hoor.
Kolonel Holles en de vtouw, die hij jaren
geleden zoo hartstochtelijk gezocht bad, tot
dat hij in wanhoop het zoeken had opge
geven, waren eindelijk samen in dit huis,
waarheen zijn ironisch noodlot hen gebracht
had, in vreeselijke omstandigheden, die nog
vreeselijker geworden waren. De daad,,
waardoor hij haar eindelijk gevonden had,
deed hem onherroepelijk voor hem verloren
zijn.
Het harde dichtslaan van de deur scheen
hem verder tot bewustzijn te brengen. Hij
stond pijnlijk op en keek met versufte
oogen de kamer rond.
Hij zag Nancy, haar schouders naar hem
toegekeerd, zich bekijkende in een langwer-
pigen, Veneliaanschen spiegel, die den muur
achter de tafel versierde, en in den spiegel
zelf zag hij de weerkaatsing van haar gelaat.
Het was aschgrauw, en er lag een vreeselijke
angst in haar blik.
Zij wankelde achteruit, en wist, zonder
macht, om zich op te houden, dat zij viel,
toen zij zich opeens opgevangen en gesteund
voelde.
Zij keek op en zag het doodsbleeke, met
bloed bevlekte gezicht van Randal Holles,
die haar te hulp gekomen was. Een oogen
blik bleef zij hem aanstaren, met sombere
oogen en even samengetrokken wenkbrau
wen. Dof sprak zij:
„Raak me niet aan. Hebt ge het niet ge
hoord? Ik heb de pest."
,.Ja.... ik heb het gehoord," antwoord
de hij.
„Ge zult besmet worden, waarschuwde
zij hem.
„Dat is zeer waarschijnlijk," zei hij.
„Maar dat komt er niet op aan."
Daarop nam hij haar op in zijn armen zoo
als hij haar dien avond al eens had opgeno
men. Ondanks zijn ongunstigen toestand
kostte hem dit maar weinig inspanning,
want zij was heel tenger en licht. Zonder
weerstand te bieden want zij was nu te
versuft en zwak voor eenig lichamelijk ver
zet liet zij zich door hem naar het rustbed
dragen. Daar legde hij haar languit op, en
schikte zorgvuldig de wijnkleurige kussens,
om het haar gemakkelijk te maken.
Toen ging hij naar de vensters, maakte de
blinden los en liet de zuivere, koele nacht
lucht in die benauwde kamer binnenkomer.
De frissche lucht bracht haar wat bij. deed
haar pols regelmatiger kloppen, en ontnam
haar geest wat van de verdooving, die over
haar was gekomen. Even lag zij zoo, een
beetje hijgend, den staat van zaken en haar
eigen toestand zich herinnerend en begrij
pend. Toen sloeg zij haar oogen op, om naar
het doodsbleeke, magere gelaat boven haar
te zien en dien angstigen blik te ontmoeten.
Een kort oogenblik keek zij hem aan, terwijl
haar eigen gezicht zonder uitdrukking was.
„Waarom blijft ge," vroeg zij hem einde
lijk met doffe stem. „Gaga heen mijn
heer, en laat mij hier sterven. Dat is geloof
ik, het eenige wat overblijft. En.... en ik
geloof, dat ik gemakkelijker zal sterven zon
der uw gezelschap."
Hij trad achteruit, alsof zij hem geslagen
had. Hij scheen haar te willen antwoorden;
toen sloten zijn lippen zich weer op elkaa-
der, zijn kin zonk tot op zijn borst. Hij keer
de om en met 9lepende voelen ging hij lang
zaam de kamer uit en sloot zacht de deur.
Zij lag daar, plotseling ten prooi aan
groote vrees. Zii spande haar ooren in, om
den klank van zijn voetstappen in de gang
te hooren, totdat eindelijk het dichtslaan der
straatdeur haar zeide. dat hij haar bij haar
woord genomen had, en inderdaad heenge
gaan was. Zij ging met schrik recht op zit
ten, hield haar adem in, en luisterde naar
zijn schreden. di,e nu bijna in draf op Je
straat klonken. Eindelijk kon zij ze niet lan
ger hooren. Haar angst 9teeg. Want ondanks
haar dappere woorden, vulde de gedach'e
van alleen, verlaten, in dit ledige huis te
sterven, haar met schrik; zoodat het haar
scheen, dat zelfs het gezelschap van dien
lafaard beter zou geweest zijn dan deze
schri kvan eenzaamheid in het uur van den
dood.
Zij trachtte op te staan, hem te volgen, het
gezelschap van menschen op te zeken, die
haar nog eenige hulp konden geven en haar
lijden konden verzachten, Maar haar voeten
weigerden haar den dienst. Zij stond op, ora
weder uitgeput neer te zinken. En nu wierp
zij zich voorover op dat rustbed, en weende
luid, totdat de brandende pijn in haar borst
sterker was dan zelfbeklag, en haar krim
pend van pijn neerwierp als op een pijn
bank. Eindelijk werd zij gelukkig bewuste
loos.
En intusschen ging Holle9 werktuigelijk
en instinctmatig haastig door Sermon Lane
in de richting van St. Paul's. Waarom hij
dien weg gekozen had in plaats van een
anderen, had hij niet kunnen zeggen.
Toen hij Carter Lane naderde, kwam een
lantaarn, flikkerend als een dwaallichtje ora
den hoek hem tegemoet, en weldra werd de
donkere omtrek van een man, die haar
droeg, zichtbaar. Deze man liep met behulp
van een staf, die dichterbij in het licht der
lantaarn, rood bleek te zijn. Met een kreet
van verlichting snelde Holles naar hem toe.
„Blijf op een afstand, heer! Blijf op een
afstand." waarschuwde een stem hem uil de
duisternis. „Pas op de besmetting."
Maar Holles ging vastberaden voort, tot
dat de lange, roode staf opgeheven en naar
hem toe gericht werd, om zijn naderkomen
tegen te houden.
„Zijt ge krankzinnig, heer," riep de man
scherp. Holles zag nu den bleeken omtrek
van zijn gezicht, dat door den breeden rand
van zijn punthoed bijna geheel in de scha
duw was gebleven. „Ik ben onderzoeker van
besmette huizen."
„Dat is. wat ik hoopte," hijgde Holles
„dat zoo iets uw ambt was. Ik heb een dok
ter noodig man. spoedig, voor iemand, die
door pest aangetast is."
De houding van den onderzoeker werd
dadelijk levendig.
(Wordt vervolgd}. J