Tentoonstelling van werken van wijlen FLORIS VERSTER
in het Stedelijk Mueseum de Lakenhal.
No. 20569
LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 2 April
EERSTE KAMER.
Zelfportret (schets in olieverf, geschilderd in 1921, in het bezit van het museum
Boymans te R'dam),
Hedenmiddag had de opening plaats van
de herinneringstentoonslelling, gewijd aan
Floris Verster, in de Hartevellszaal van het
Museum en het daarbij aansluitend vertreK,
waar anders de collectie Crone is onderge
bracht, dezelfde zalen dus, waar de Jan
Steen-tenloonstelljng is gehouden.
Door samenwerking van het Museum-be
stuur, de Leidsche Kunstvereeniging en
enkele particulieren, is deze buitengewoon
belangrijke tentoonstelling, die zoo overzich
telijk mogelijk is en werk laat zien, vanaf
zijn begintijd tot aan het eind van zijn zou
tragisch besloten leven, tot stand gebracht
Talrijke particulieren heeft men bereid
gevonden hun schatten tijdelijk af te slaan
en in de eerste plaats moeten we al noemen
Mevr. H. Kröller Müller, die ditmaal van
haar principe, nooit voor tentoonstellingen
werk uit haar Museum te leenen, afzag.
Haar bezit aan Versier's omvat pl.m. 20
uitgelezen werken, o.a. het mooiste zelf
portret (1911) dat van hem bekend is, dan
het prachtige portret van Mevr. Kröller Mul
ler zelf (1910), het groot jeugdwerk „Do
Steenbikkers" (1887), de eieren in houten
aap (1914) en het witle Delftsche vaasje
met donker roode tulpen (1920).
Mevr. Hanna Wolfskehl slond af het vrij
wel onbekende stilleven van een tinnen
schaaltje met eieren, dat van een onover
troffen seneriteit is. De heer G. Ribbius Pe
letier zond o. ra. de waskrijlteekening
„Dorpshuis te Borger" (1903) en „het witte
huis" (1889). Mevr. C E. van Beuningen—
Fentener van Vlissingen, de bekende was
krijlteekening van de „Hooglandsche Kerk-
gracht" (1898), het stilleven met donkere
tulpen (1915), de blauwe riddersporen en
maandroosjes (1921), en de superbe inkt-
zwammen (1922). Uit de collectie van den
heer L. Warendorf is er o.a. het stilleventje
met de drie Chineesche theebusjes (1919) en
„de roode en witte zinnia's" (1910(. De heer
"W. C. A. Huinck zond „Boerderij te Noor
den bij avond" (1822), en een damesportret
(1920). Mevr. HuinckKelfkens o. a. het
rijke bloemkransje en glazen bloemvaasje
11918). Uit de collectie van den heer Brem-
mer is o.a. het groole bloemslilleven met de
kolossale zwarte vaas en de pastel van een
sneeuwgezicht uil de omgeving van Groen-
oord (1905). De heer W. Scherjon is de
eigenaar van hel bekende stilleven „Cactus
in pot" (1918) en het „stilleven met hulst"
(1919). Mej. L. Hubrechl zond .bloemen en
bladen" en „de chrysanten". Behalve het
zelfportret uit de verzameling van Mevr. H
Kröller Müller zijn er nog enkele anderen,
o.a dal uit hel Centraal Museum te Utrecht,
en hel Museum Bovmans benpvens een aan
tal merkwaardige dames- en heerenportret
ten. waarbij dal van dr ir. G W. van Heu-
kelom (1922) en, wal voor velen een ver
rassing zal zijn, ook epnige kinderportretten
We doen hier en daar uit de bijna 200 num
mers maar een greep; vermelden we ten
slotte nog de 9chels in olieverf van een .wit
Deltsch vaasje met toefje lichtroode tulpen
op lichten ondergrond en voor lichle fond",
naar men zegt, 's meester laatste werk,
eigendom van den heer Harry ter Kuile.
Behalve „De Lakenhal" met het ->dele
„stilleven van de blikken kan met judas
penningen" (1924) de teekening in gekleurd
krijt van een tak Eucalyptus (1896) en de
kortgeleden geschonken portrellen van wij
len Mevr. J VersierKamprling Onnes
(1923), echtgenoote van den schilder en wij
len den heer F. A. Verster van Wulvertvrst
(1902), vader van den kunstenaar, zijn d-^
volgpnde openbare Musea vertegenwoordigd-
Het Rijksmuseum Ip Amsterdam, het Ge
meente-Museum te Den Haag (met de doode
loeker. de blikkpn kannen en hef stilleven
en hef stilleven mei groole aarden kruik, z g
baardman o.ahef Bovmans Museum 1'
Rotterdam, het Dordtsche Museum, met een
van de schoonste stillevens (aarden kruiken)
die van Verster bekend zijn en ten slotte het
Centraal Museum te Utrecht.
Te zamen vormt dit alles een verrukke
lijke kleuren-symphonie, vol bezieling, e.'n
wonderlijk samenspel van nooit gehoorde
klanken. De wanden langsgaand staat men
telkens weer voor nieuwe verrassingen. Heel
vroeg werk is er, naar aanleiding van om
gang mei Brielner ontstaan. Verster werkte
toen veel in de Doele-kazprne, (dit jeugdwerk
heeft men in hoofdzaak bijeengehouden in
een afgeschoten deel van de gang, die toe
gang geeft lot de Harteveltzaal), dan volgen
mooie landschappen, waarin invloed ,Tan
Weissenbruch. die hij te Noorden ontmoette,
te bespeuren valt. Zoo is hier. behalve een
aantal leekeningen, ojm. het stuk met de
schuiten (1889), eigendom van mej. E. Snel
len. Allengs komt de eigenlijke Versier meer
en meer naar voren, de reeksen 9tille\r?ns
ontstaan. Steeds rijker en brillanler, glan
zend van licht. Waar anderen- geen schi-
keering meer zien, daar roept hij nog de
delikaatste kleurmengelingen op. Hartstoch
telijk en verfijnd beide, groeit hij tot de
rijkste colorist, d e Holland ooit gehad heeft.
Nu eens gloeiend en fonkelend als een edel
steen, dan weer leilloos van vorm, koel en
zuiver, ongerept en verklaard, of ingehouden
voornaam, soms, vooral tegen het einde ver
schijnen zeldzame kleurstemmingen. uit
vloeiingen van een diep 9c)iouwen en weer
is er het licht vol luister, maar stiller, nu
minder openbaar; er is daarin een hoogheid,
d e hem afzonderlijk tusschen zijn tijdge-
nooten doet staan, eenzaam als alle grootèn.
Steeds herkent me den weergaloos kleur-
gevoelige, die de omringende wereld altijd
weer zoo verwonderd en bewogen zag in
bloeienden pracht.
Tot de talrijke aanwezigen werd het woord
gerichl door Prof. Albert Verwey, die onge
veer als volgl sprak:
Nu deze keus uit Versler's voltooide
levenswerk de wanden vult in het museum
van zijn vaderstad, gaan mijn gedachten
vanzelf terug naar dat Groenoord, waar ik
hem zoo lang gekend heb, naar het stem
mige huis, welks achtergevel in het water
staat, en dal zijn ingang heeft in den tuin
met zijn oude boomen. zijn volière, zijn
moesgrond en zijn overgroeide paden Er zijn
uit den eerslen" tijd, dat hij daar woonde,
verschillende kunslewerken over. maar be
halve de herinneringen van zijn vrienden zoo
goed als géén gefuicpnissen betreffende se
stemming waarin hij ze maakte. Verster was
geen schrijver, ook geen hriefsehrijver. Des-
temper moeten we ons gelukkig prijzen a!s
een brief uit die jaren ons in handen komt
en we zien, dal hij daar werkelijk, in een
oogenblik van ontspanning en vooruilzicht,
iels zei over zichzelf. Ik ken er een, uit het
jaar 1895. geschreven aan een van zijn
vertrouwdste stadgenooten, een jong geleer
de dip een reis naar' hel Oosten maakte un
op dat oogenblik in Boedapest verloeTde.
,.We zitlen hier" lees ik daar „mijn
vrouw en ik. samen (e schrijven in den
tuin. ons altijd door verheugende in een
heerlijke, prachlige zomer. en. bij ons e-=>n
zeldzaamheid, zomeravonden." Hij vertelt
dan #verder van de pas-geëindigde Lustrum
feesten: ..prachtig geslaagd, en we hebben
er ook aan deelgenomen: we hebben ge
danst." Dan komt er evenwel op eens- „Ik
dank den hemel, dat 't over is. Prins Mau-
rits en consorten begonnen mij danig te
vervelen." Maar. nu eenmaal aan 't schrij
ven, gaal hij door, en zegt ons. wat we
wensr-hlen te welen ..In den laalsten tijd
heb ik w^er wat tot stand kunnen brengen
na veel gewurm en getob, want het wi'de
maar nie! zonal® ik wildp. en dat maakt zoo
.afgemal. maar ik ben wper beter en heb
weer moed k ben voor mijzplf zoo ge
lukkig, dat lk weinig afleiding noodig heb
Sneeuwgezicht (pastel met krijt, landschap uit de omgeving van Groenoord, te Leiden, gemaakt in 1905, eigendom van den
heer H. P. Bremmer te Den Haag).
buitenaf, en om te kunnen werken zou ik
nooit cosmopolite kunnen zijn; ik bedoel
reizen en trekken, mijn aard is le droomeng
daartoe; ik kan onder een Hollandschen
hemel nog zooveel moois zien, dat ik nooit
tevoren ontdekt had, dat 't mij hier altijd
nog nieuw lijkt en onontgonnen." Hoe onge
woon het voor Verster was. zoo opzettelijk
over zichzelf te spreken, blijkt wel uit het
zinnetje, dat hij erop volgen laai: „Ver-
-geef die kleine ontboezeming in de late
avondlucht." Toen hij dezen brief schreef,
was hij in het tijdperk van wat ik zijn oe-
keering zou willen noemen. De tijd van
anders willen en nog niet anders kunnen,
Van vallen laten en weer opvallen, viu
hopen en wanhopen. Inplaats van in de
vlucht de kortaanhoudende vlagen van
verrukking le grijpen, die ge in zijn vroegere
werk kunt bewonderen, trachtte hij de ont
roering, waarmee een blik op de omringen
de wereld hem vervulde, lang vast te hou
den, zijn visie uitvoerig en nauwkeurig, in
al haar onderdeelen uit te beelden. Hij bleW
wel een colorist, maar wie ontroering zegt,
zegt niet colorist, maar luminisl. Dal de
wereld onder een Hollandschen hemel hem
nog altijd onontgonnen voorkwam, wou zeg
gen, dat hij, bij dieper aandacht, rr iets
belangrijkers dan de kleur, namelijk het
wonder van de lichtspiegeling ontdekt had.
Hij werd do droomer droomerig van aard
noemde hij zich de droomer van hel licht
zooals dat in het oppervlak van de dingen
leefde en spiegelde En hier moeien we da
delijk opmerken, dat hij voor het waarne
men van dit lichtleven, van deze lichtspiege-
linaen. veel meer behoefte voelde aan kleiuö,
lichtvatlende voorwerpen, dan aan land
schappen of bewegende lichamen. Het won
der van het licht, op een bepaalde wijs zich
openbarend aan de gebondenheid van naar
keus geschikte voorwerpen, zoodat het dag
aan dag voor hem stil bleef staan en aan
dachtig kon worden waargenomen, dat was
wat hij noodig had. Dat bepaalde, duidelijk
te volgen lichtbeeld werd als het ware ver-
eenzelzigd met het voorwerp, het leek er de
ziel en het wezen van. Jaren lang heeft hij
zich, door het gebruik van waskrijt, ge
lucht tot het scheppen van deze nieuwe
kunstsoort. Eer9( toen hij zijn hand volko
men zeker zijn geest volkomen vast voelde,
veroorloofde hij zich weer de vrijheid van de
olieverf. Hoe langer hoe meer kon hij loen
al de ontroeringen waarmee dit wonder van
het licht hem aandeed, de fijnste en de fel
ste, de zilverigste en de stralendste, even
zoowel plotseling en onmiddellijk, als in uit
voerige schakeeringen, die nochtans de volle
groolheid van zijn opvatting behielden, weer
geven. In zijn laatste tijd, toen de Judas
penningen hier al in de Lakenhal geplaatst
waren, zei hij mij, bijna meer met een ge
baar dan met een woord, wat hij levenslang
bedoeld heeft: zuiver aandachtig zijn, en
toch bewogen.
Als U nu evenwel Uw blikken laat rusten
op de werken die hier zijn tenloongesipl 1,
dan zult U wel merken dal daar nog iets an
ders is dan aandacht, en nog iets meer ze'fs
dan innerlijke bewogenheid. Verster verwij
derde zich nooit van de werkelijkheid: hij
heeft nooit getracht iets te schilderen, wat
hij niet met zijn lichamelijke oogen zag.
Nochlans was zijn zien niet het Uwe en het
mijne. Niet alleen zijn gevoel, maar ook zijn
verbeelding nam deel er aan Hij zag het
„ding", maar hij zag het tegelijk al9 een
beeld van wal hem bewoog, als een symbool
waarvan hij de zin in woorden misschipn
niet zeggen kon. Maar in kleuren kon hij
zich uitdrukken en als het schilderij op het
doek stond, dan wa9 daar meer dan het met
aandacht, meer ook dan het met ontroering
waargenomene dan was daar een levend en
bloeiend zinnebeeld waarin de man die het
schilderde een van zijn eigen gemoedsloestan
den herkende We kunnen er zeker van zijn:
al wat er in hem omging, het smartelijke
zoowel al9 het vreugdevolle, heefl hij op
dpze. wes dwz langs d^n weg van de wer-
kelijkheidsschildering. in zijn werken uitge
beeld. Als wij ze langs gaan. dan zien wij
niet enkel een in hoogere potpntie wpergege-
ven uiterlijke werkelijkheid. maar wij zi*n
pn bplevpn tevens de diepsl-doorleefde
ofg- nhlikken van Verster zelf.
.Wij slaan nog niet ver genoeg van hem af t
om deze beteekenis van zijn werk geheel
in te zien. Het is voor ons nog te zeer bet
werk van een tijdgenoot. Maar er zal een lijd
komen dat deze kunstwerken als stille tijde-
looze verschijningen zullen gaan spreken
van een mensch en kunstenaar die lang ge
storven i9. Dan ik twijfel niel er aan
zal men hem gaan kennen zooals pu alleen
zijn vrienden vermoeden neen, weten
dat hij geweest is: niet alleen een talent,
maar ook een gemoed, een geest en een ka
rakter vpn ongewone waarde. De lecderheid
waarmede hij elk levensverschijnsel ontzag
en eerbiedigde, de mannelijkheid van een
zelfbeheersching, die hem iedere levens
noodzaak aanvaarden deed en ook de pijn
lijkste enkel deed omzeilen in het werk
waardoor hij zich uitte, de eerlijkheid tegen
over zichzelf die hem van iedere mooi
doenerij afkeerig maakte, de nauwheid van
zijn geweien die hem noodzaakte net zoo
lang met zichzelf de worstelen lol hij het
rechte trof, al deze eigenschappen, gebon
den aan een frissche natuurlijkheid, een
speelsche bevalligheid en de zeldzame be
scheidenheid van een wijze, zullen dan uit
zijn werk duidelijk worden en de kluizenaar
van Groenoord zal dan, zonder twijfel, nog
anders dan alleen als schilder, in de ge
dachtenis van de menschen voortleven.
Ik hoop dal ik U niet te lang staande
hield. Maar ik wilde U niet loslaten vóór ik,
al was het maar één oogenblik. de maker
van dit werk, in zijn heele menschelijke
volledigheid, voor U had opgeroepen. Men
zegt, en terécht, dal het goed is altijd door
eigen oogen te zien. Doch kunstenaars zijn
menschen die ons noodzaken le zien door
hun oogen. Ik geloof dat we er niel door
verliezen zullen als we bij de bezichtiging
van deze tentoonstelling ons een korle poos
met Verster vereenzelvigen en de schoonheid
van de wereld zien zooals h ij ze zag.
De tentoonslelling. die, zooals men begrij
pen kan. een diepen indruk maakt, werd
hierna bezichtigd. De duur is bepaald 'ot
half Mei.
DE UTRECHTSCHE SCHOUWBURG.
De gemeenteraad van Utrecht heeft zich
z. h. s. vereenigd met het voorstel van
B. en W. om den schouwburg weer voor
drie jaar, ingaande 1 September a.s., te
verpachten aan de N. V. „Het Schouw-
tooneer.
(Vervolg van gisteren).
STAATSBEGROOTING 1927.
Algemeene beschouwingen.
Na dupliek van den MINISTER worden
de algemeene beschouwingen gesloten.
Hoofdstuk II (Hooge Co.leges van Staat)
wordt na de pauze z. h. s. aangenomen.
BEGROOTING VAN FINANCIËN.
De heer DE JONG (R.-K.) informeert
naar den stand der werkzaamheden der
Commissie voor tabaksaccijnMieifing by de
bron. De tegenwoordige tabaksaccijns is
hinderlijk foor de klein-industrie. Moeten
de vaxatoire bepalingen der Tabakswet nog
steeds op onzen kiemen middenstand bryven
drukken i Spr. dringt aan op ophetiing, ten
einde den middenstand op de been te kunnen
houden. Een gelijke bate voor de schatkist
kan gevonden worden door accijnshei Lng
van tabak by de bron. Spr. vreest niet,
dat verplaatsing van de tabaksmarkl van
Amsterdam naar elders daarvan het gevolg
zal zyn.
De neer DE GIJSELAAR (C.-H.) kiaagt
over het fiscaal schatten bij de toepassing
van de belastingen. Men moet vaak toegeven
omdat het de Kosten niet waard is in be
roep te gaan. De menschen worden er door
verbitterd. MeD leert de menschen daardoor
knoeien. Iemand, die te hoog aangesiagen
wordt voor zyn onroerende goederen, trekt
b v. een f 5000 af van zyn effecten. Spr.
geeft eenige voorbeelden van het will keurig
verboogen door den Inspecteur vaD de aan
gegeven waarde van grond of effocten.
De heer DE GEER, Minister van Finan
ciën. deelt mede, dat het rapport der com
missie voor de tahgksaccynzeu spoedig is
te verwachten.
Hei is echter niet zeker, dat men den
door den heer De Jong gewensenten weg
zal opgaan, omdat dit denkbeeld reeds vóór
de invoering van de tegenwoordige wet is
overwogen en te licht bevonden.
Tegen de fiscale schattingen zal spr., als
men er staaltjes van geeft, door algemeene
of bijzondere instructies optreden, als ze
juisl zijn.
De begrooting wordt na re- en dupliek
z. b. s. aangenomen.
KLEINE ONTWERPEN.
Aan de orde zyn de w.o.: betreffende
een grondruiiing te YVageningen; den ver
koop van gronden aan Bergen-op-Zoom en
tot wijzigiug van de begroeting 1927 voor
het Leeningsfonds, die alle z. h. s. worden
aangenomen.
JUSTITIEBEGROOTING.
De heer MENDELS (S.-D.) klaagt over
lichtvaardig gebruik van schietwapens door
do politie. Waarom heelt de marechaussee,
die 's nachts in een caié te Zundert kwam
voer een requisitie dadelijk de revolver go-
trokken, toen de kasteiein een dreigetide
beweging maakte met 'n mes? Hij had toch ook
een mes, n.l. een groote sabel, met het
trekken waarvan de mareohaussee's zeer
handig zyn. Spr. komt er tegen op, dat
men een dergeijjk braut en ongemotiveerd
optreden gaat aannemen. Moest de kastelein
dauelijk worden doodgeschoten.
Hei doodschieten van een rechercheur te
Leiden in een geval van een opium-smokkil,
is nog erger. En waarom moet men op het
drukke stationemplacement schieten op men-
schen, die daarna op de vlucht gingen? Op
een stakenden taxi-chaulfeur te Amsterdam
is geschoten omdat hy niet bleef stilstaan.
Dat kan spr. ook overkomen, omdat hy
Jicbtelyk hardboorend is. Ook het doodschie
ten var. den bakker Ambrosius te Rotterdam
was een roekeloos gebruik van het vuur
wapen.
Spreker had publicatie van de instructies
vaa de rijksveldwacht eu van de gemeente
politie gewenscht Voor het publiek zyn die
instructies boeken met zeven zegelen. Dit
mag toch wel weten, waaraan het gevolg
moet geven of geen gevolg moet geven op
straffe van te worden doodgeschoten.
Ook vindt spr. het zeer gevaar.yk, dat
do burgemeesters vry zyn in het bepalen
vau de soort bewapening.
Spr. komt nu tot de practyk van de
Vreemdelingenwet, die door de bevoegde
macht zóó is geworden, dat ze volkomen in
stryd is met de letter ervan. Er loopt geen
enkele vreemdeling meer in ons land rond,
die geacht kan worden te zijn toegelaten
krachtens de wet van 1849, omdat er voor
het uitreiken van een reis en verblytpas
te veel waren. De uitreiking gal te veel
last. De oncontroleerbare politie kan iederén
vreemdeling, al heeft hy nog zulke goede
miócjelen van bestaan, over de grens zetten.
Dat beteekent, dat iedere vreemdeling in
ons land volmaakt rechteloos is. Maar oen
dergelijke opvatting is geheel onjuist, want
qp loslating geschiedt niet door uitreiking
van een reis- en verblyfpas. Dat blijkt uit
den tekst van de ivet. De politie en (le
administratie gedraagt zich zoo, alsof een
vreemdeling, die geen reis en verblylpas
heeft, e g-n ijk niet is toegelaten. Hy is dus
aan de Don gré van de politie overgelaten.
Dal is onduldbaar en Nederland onwaardig.
Spr. herinnert daarbij het gebeurde met
den schryver van een pacifistisch dram3,
Paui Beer. Spr. vraagt, hoe de eindconclusie
is van de nadere overweging door den
Minister naar aanleiding van een by hem
ingekomen stuk over deze zaak.
De heer HERMANS (S.D.A.P.) bepleit
rechtspositie voor de gemeen te-poli tie
Spr. behandelt daarna ons strafstelsel en
de celstraf. Hy kon alleen de gevangenissea
bezoeken, als hy te voren daarvaD mede-
deeliDg deed. Dat is geen controle. Spr.
werischt een strafmeth >de, die den g°stralte
zedelijk voordeel geeft van zyn straf.