De Collects op School Een Moedige Redding. ders toe en vocht als een leeuw met hen, daardoor Jantje de gelegenheid gevend te ontsnappen. De jongens, die er in dat oogenblik hee- Icmaal niet aan dachten, dat het allen tegen één was, vielen hem als een zwerm bijen aan en vóór iemand het wist, lag Robert op den grond met minstens een half dozijn jongens, die boven op hem ge tallen waren. Een pijnlijke kreet ontsnapte aan zijn lippen. ,,Ilij is gewond 1 O, ik weet zeker, dat hij gewond 16 1" riep plotseling een stem, trillend van aandoening. Bet was Jantje, die op dat oogenblik friet aan eigen veiligheid dacht, maar al heel gauw teruggekeerd was om zijn be schermer hulp te verleenen. Het mocht een geluk genoemd worden, "(dat hij zijn stem verhief, want onmiddel lijk begrepen de jongens, dat er iets nicU in den haak was en stonden zij op. Robert probeerde ook overeind te komen, maar één blik op hem was voldoende om ieder to overtuigen, dat hij ernstig bezeerd was. „Het is niets, Jantje, kijk maar niet zoo ernstig 1" zei hij, terwijl hij trachtte zijn stem opgewekt te laten klinken. „Dragen jullie me maar," zed hij tegen de anderen. #,Ik geloof, dat mijn been gebroken is." Dit was inderdaad het geval en Robert van Assen lag gedurende een maand weer op de Ziekenzaal. Maar hoe anders waren de omstandigheden nul Jantje was zijn trouwe metgezel, die hem elk vrij oogenbbkje gezelschap kwam hou den. Maar niet alleen Jantje was voortdu rend bij hem Ook de anderen zochten hem dikwijls op. Zoodra zij tot bezinning waren gekomen, hadden zij spijt over het gebeur de en bewonderden „dollen Rob" die nu „kranige Rob" werd genoemd. Als me neer Mclcbior cr geen stokje voor gesto ken had, zou de Ziekenzaal niet alleen 's morgens, 'b middags en 'a avonds, maar ook zelfs 'e nticbts vol jongens zijn ge weest. Op een mooien middag, toen een vtoo- lijk lachen van het speelterrein tot de beide jongens in. de Ziekenzaal doordroüg, zei Jantje: „Het spijt me zoo. Rob, dat jij nu hier moet liggen voor mij." „Ik voel me zoo gelukkig," antwoordde RobeTt, terwijl hij droomerig vóór zich uit keek. En ik zou de laatste twee maanden voor niet* ter wereld gemist willen heb ben! Wij moeten altijd vrienden blijven. Jantje." Jantje wilde niets liever. Een damlcbare blik was zijn eenig antwoord. door C. H. liet was eind Januari en bitter koud. Met Oud en Nieuw was het nog zacht en regen achtig geweest, doch weldra vroor het, dat het kraakte. Weken aan één stuk zwaaide de Wintervorst nu reeds zijn schepter en het scheen wel, alsof hij voorloopig nog volstrekt niet van plan was zijn biezen te pakken. Op de school van juffrouw Verbeek had den de meisjes dikwijls een middag vrij om schaatsen te rijden, iets, dat voor nagenoeg allen een groot genot wa9, want welk Hol- landsch jongens- en meisjeshart klopt niet van vreugde bij het woord schaatsenrijden? Eén meisje echter, Eva Kroon, stond bui ten alle winterpret. Zij was mank en eigen lijk had zij het in dezen tijd van sneeuw en winterpret dubbel moeilijk, want het gebeurde maar al te dikwijls, dat zij tot mikpunt van het sneeuwballen-gooien werd gekozen. Dan hoorde zij roepen: „Die manke daar, die zullen wij eens raken!" En dan spoedde het arme kind zich zoo vlug. als zij daartoe in staat was, naar huis, naar haar moeder, die altijd een open oor had voor alles wat Eva haar vertelde en haar troostte. Doch het was niet alleen buiten de school dat Eva veel te verduren had. Ook in school, van haar eigen klasgenootjes, moest zij veel verdragen. De meisjes wilden niet, dat zij met hun spelletjes meedeed en of Eva al hunkerend stond toe te kijken, wachtend op een vriendelijk woord, dat haar tot den kring der speelsters zou uitnoodigen, het mocht haar niet baten. Het arme kind. dat niet wilde vragen en zich niet wilde op dringen. stond vrijwel overal buiten. Er waren wel aardige meisjes in de klas, die trachtten haar te beschermen, doch deze konden toch niet op tegen de bijdehands Truus Verdoorn, Mcna van Tol en Anna Smal. De laatste zat naast Eva in de bank en was altijd heel onaardig tegen het arme kind, dat toch werkelijk niemand een strootje in den weg legde en het immers niet helpen kon, dat zij mank was en zich daardoor niet zoo vlug en gemakkelijk be wegen kon als de anderen. Op zekeren middag trad juffrouw Ver beek geheel onverwacht de klasse binnen. Zij kwam ditmaal niet om eens te hooren welke vorderingen de meisjes gemaakt hadden. Het doen van haar bezoek was een lieel ander Juffrouw Verbeek deelde de meisjes mede, dat er den volgenden dag in de verschillende klassen een collecte gehouden zou worden ten bate van arme kinderen, die Jetlerlijk aan alles gebrek leden. Allen mochten zij geven, wat zij konden missen: de kleinste gift was wel kom en ieder was geheel vrij. Na met nog een enkel woord het gebrek dier arme kin deren afgeschilderd te hébben, verliet juf- fjouw Verbeek weer het schoollokaal. De meisjes hadden allen vol medelijden gehoord van de arme kinderen, die het aan het allcrnoodigste ontbrak en ieder voor zich nam het besluit, als zij thuis gekomen was. den inhoud van haar spaarpot eens na te tellen cn er een goede greep uit te doen. De volgende dag brak aan. Eva Kroon had twee kwartjes meegebracht. Dit was haar grootste schat, want haar moeder do weduwe Kroon moest heel zuinigjes leven en rekende en overlegde van den vroegen ochtend tot den laten avond om het haar drie kinderen: Jan. Eva en Dikkie, goed te geven. Eva wilde echter zoo gaarne alles wat zij bezat ten bate van die arme kindertjes afslaan, zoodat haar moeder haar toestemming zaj, blij als zij was. dat haar dochtertje zulk een medelijdend harlje be zat. Eva was dien morgen laat. Zij had a!s naar gewoonte Dikkie naar de bewaarschool gebracht doch het kleine ventje had zóó met zijn boterham getreuzeld, dat zij pas op het allerlaatste oogenblik op haar plaals zat. De les begon en het duurde niet lang. of er werd met collectceren een aanvang ge maakt. ..Wat geef jij?" vroeg Truus Verdoorn aan Anna Smal. ,Jk een kwartje." „Ikikke niets. Tc heb al mijn geld versnoept en 'k durfde er Moeder dus niet om vragen. Echt vervelendI Iedereen zal 't merken en wat zal juffrouw Verbeek wel van me denken?" Eva Kroon had het gesprek tusschen Truus en Anna gehoord. Zij hield van geen der beide meisjes, die haar altijd achteraf zetten. Toch had zij nu wel medelijden met Anna Smal. Z ij had immers twee kwartjes. Als zij er nu maar eens één't was im mers toch voor 't zelfde doel.aan Anna meegaf, dan was deze geholpen Ja, dat zou ze doen! Moeder had haar immers altijd voorgehouden kwaad met goed te vergelden. Nu was zij daartoe in de gelegenheid. Even voordat de bus bij de bank van Eva en Anna kwam, liet de eerste een kwartje in Anna's schoot glijden, terwijl z;j haar buurvrouw in het oor fluisterde: „Ik heb twee kwartjes; geef jij er maar één van, dat komt immers toch op hetzelfde neer. Eerst kon Anna haar ooren bijna niet gelooven. Was Eva, die zij altijd zoo on aardig behandeld had. werkelijk zoo edel moedig, haar in dit afschuwelijke oogenblik bij te slaan? Daar voelde zij het bewuste kwartje op haar schoot. Eén oogenblik meende zij het te moeten weigeren, want was het niet laf, nu zij in verlegenheid zat. iets aan te nemen van iemand, die door haar altijd onvriendelijk bejegend was? Dat k o n zij immers niet doen! Eva keek haar echter zoo smeekend aan, dat zij over haar bezwaren heenstapté en haar buurvrouw onder de bank hartelijk de hand drukte. Zij nam zich echter op dit oogenblik pleehb'g voor, Eva nooit meer achteraf te zetten. Voortaan zou zij voor haar in de bres sprin- gne. Dit was de eenige manier, waardoor zij toonen kon. hoe zij Eva's grootmoedig heid op prijs stelde. Zij begreep, dat zij Eva een schuld had af te doen. die maar niet zoo^ gemakkelijk te betalen was. Voor Eva werd het na dien dag op school veel prettiger. Wie haar te na kwam of ook maar heel even onvriendelijk tegen haar was, kreeg met Anna Smal te doen en het arme, manke kind werd weldra door de anderen niet alleen geduld, doch deze deden zulke spelletjes, waarbij Eva ook mee kon doen. Naar hot Engelsch van H. A. WOOLI.EY. Vrij bewerkt door C. E. de Lille Hogerwaard. liet was een mooie avond. De maan be scheen n*?t haar heldere stralen een troepje Padvinders, die van een wedstrij den-avond. welke in de naburige stad ge houden was. naar hun dorpje, terugkeerden. De jongens hadden twee wedstrijden ge wonnen en praatten druk over den heer lijken avond, dien zij gehad hadden. liet was een avond van allerlei emoties geweest, maar de vroolijk huiswaarts koerende jongens vermoedden niet, dat het grootste avontuur hun nog wachtle. „Het was een eenig leuke avond," zei Ben Foster, „en we mogen tevreden zijn met den uitslag der wedstrijden, maar Plotseling hield hij op met spreken. „Wat is dat?" ging hij even later voort en hij snoof flink op. „Ruik jij niets. Leo?" „Ja, antwoordde Leo Moor, de leider, „ik rook al wat, terwijl jij sprak." Vlug liep hij nu naar een hek aan den kant van den weg. „Hel is net een brandlucht!" zei een derde jongen. „Zou er ergens Vanaf den weg was er niets te zien, daar de boomen alle uitzicht belemmerden. Door hot hek kon men echter verder kijken. Plotseling schoot het Leo Moor door da gedachte, dat de brandlucht van Boschlust, het aardige buitenhuis moest komen. In minder dan geen lijd was hij over het hek gaklauterd. De andere jongens volgden hem. „Vlug. George!" klonk het boven van het hek. „Het is het huis van meneer Walton, dat in brand staat. Als zij de alarmklok nog niet geluid hebben, moet de brandweer ge waarschuwd worden. Doe jij dat, George dan ga ik met de anderen naar liet bran dende huis." Bij de laatste woorden zag hij kleine rookwolkjes uit het huis opstijgen. Het leed geen twijfel: de woning stond in brand 1 „Kom mee, jongens!" riep Leo, terwijl hij aan den anderen kant vlug het hek af sprong. „Er is werk voor onsl Maak voort!" George was al weg en al de andere Pad vinders snelden nu naar het brandende huis, Leo achterna. Deze riep hun reeds tegemoet: „Zijn waarschijnlijk uitl Krijg geen ant woord 1 Maar geloof, dat 'k een kind hoor huilen. Zeker al naar bed en Het huis was niet groot en er waren geen dienstboden voor dag en nacht. Uitwendig zag men niet veel van den brand: slechts een paar kleine rookwolkjes boven het dak waren zichtbaar. De lucht verried echter duidelijk, dat er brand was. En terwijl de Padvinders op orders van hun leiders ston den te wachten, hoorden zij een krakend geluid, dat maar al te duidelijk de hevig heid van den brand verried. Als er kinderen in hurs waren, zouden rij in bed liggen, waarschijnlijk aan den ach terkant van het huis. schoot het snel door Leo's brein. Hij zond nu de Padvinders on middellijk om het huis heen, terwijl hij en Ben Foster aan den voorkant door een raam, dat een eindje openstond, naar binnen keken. „Wij moeten naar binnenI" zei Leo. „Ja." stemde Ben in. „En ik geloof, dat je gelijk hebt ik hoorde daareven ook een kinderstem." Maar nog vóór hij uitgesproken had, had Leo het raam hoogcr opgeschoven en was

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1927 | | pagina 18