■Clkrfv ZEEP-RECLAME No. 20557 LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 19 Maart Tweede Blad Anno 1927 BINNENLAND. ivaai een s;uk pr.ma Boldootzeep Cadeau EERSTE KAMER. VOOR DE HUISKAMER. BEZOEK VAN DE KONINGIN AAN AMSTERDAM. De burgemeester van Amsteixiam heeft de mededeeling ontvangen, dat het in het voornemen van H. M. de Koningin ligt, in de tweede helft van Mei het gewone jaarlijksche bezoek aan de hoofdstad te brengen. OFFICIEELE BERICHTEN. Bij Kon. besluit is benoemd tot rechter in de rechtbank te 's-Gravenhage mr. dr. W. A. J. M. Fick, thans rechter te Breda. PRINSES-JULIANA-BLOEM. Voor het Drentsche Veenkind. De propaganda-comraissde voor het Drent, sche Veenkind zal dezer dagen aan de Colleges van B. en W. van alle gemeen ten verzoeken, te bevorderen, dat in hun gemeente een collecte worde gehouden ten behoeve van het zwakke Drentsche Veen kind, opdat alsnog zooveel mogelijk van deze kinderen nieuwe gezondheid en le venskracht zullen kunnen opdoen. H. K. H. Prinses Juliana heeft op ver zoek der propaganda-cororaiösie haar ln stemming met dit denkbeeld betuigd en haar toestemming verleend, haar naam aan deze collecte te verbinden, zoodat de te verkoopen bloem de Prinses-Julianabloem zal heeten. De collecte zal gehouden kunnen worden op of na den 30sten April, den achttien den verjaardag van Prinses Juliana. Zoo als bekend is worden de kinderen verpleegd in de omgeving, die de ouders het meest wenechelijk achten. De propa- ganda-oommissie bestaat dan ook uit le den vam verschillende vereenigingen voor vacantia- en herstedbngskolonies. DE GEMEENTEN EN DE PERSONEELS BELASTING. De meening ran den Minister Financiën. In een brief aan de Tweede Kamer deelt do minister van Financiën mede, dat hij een regeling, waarbij voor de gemeenten de heffing van een eigen personeele belas ting wordt toegestaan, mogelijk acht, al zal dit niet kunnen geschieden in dep destijds ontworpen vorm, waardoor feite lijk aan de gemeenten de bevoegdheid zou worden verleend een belasting te hef fen op huurwaarden, meubilair, dienstbo den, paarden., automobielen, biljarten en plei zier vaartuigen zonder eenigen leidraad omtrent het tarief en zonder eenige ver houding, wat het tarief aangaat, tusschen die zeven heffingen onderling. Indien daarentegen de gemeentelijke bevoegdheid tot het heffen van een eigen personeele belasting in een zoodanigen zin werd uitgewerkt., dat een bepaalde ver houding kwam te bestaan tusschen den druk, welke op elk der zeven grondslagen zou mogen gelegd worden, dan ware dit bezwaar vervallen. Wenschelijk acht de minister intusschen, zoolang de Rijksbelasting op het perso neel bestaat, de eigen gemeentelijke hef fing niet. Zijn meening is, dat de indiening van zulk een wetsontwerp zijnerzijds niet behoort te worden bevorderd. De LANDARBEIDERSWET. De uitvoering en toepassing door sommige gemeentebesturen. Op de vragen van den heer Bakker be treffende de uitvoering en de toepassing van de Landarbeiderswet door sommige ge meentebesturen beeft de heer Kan, Minis ter van Binnenland sche Zaken en Land bouw het volgende geantwoord Bij de toepassing van een wet, waarvan de uitvoering zoo gedecentraliseerd is als bij de Landarbeiderswet, doet zich uiter aard bier en daar verschil van opvatting in bepaalde opzichten voor. Men kan zelfs zeggen, dat de decentrabsatae is aange wend om zoodanig verschil mogelijk to maken, opdat de toepassing der wet met de noodige soepelheid zich aan de plaat selijk uiteenioopende omstandigheden kan aanpassen. Dit neemt niet weg, dat er ten aanzien van de hoofdlijnen eenheid van uitvoering behoort te zijn, zulks natuur lijk in de eerste plaats ten opzichte v» het bij de wet gestelde doel. Dat er- thans zich gevallen zouden voordoen, waarin de wijze van uitvoering niet in overeenstem ming met het doel der wet zoude zijn, is niet bekend. De ondergeteekende is ech ter gaarne bereid, om, indien zoodanige gevallen bepaaldelijk worden genoemd, te onderzoeken of voor een ingrijpen, als boven bedoeld, aanleiding bestaat. Het is juist, dat sommige gemeentebe sturen aan hetgeen voorkomt in art 3. on der f, deT Landarbeiderswet de bevoegd heid ontleen en, om voor het stichten van een plaatsje een gegoedheid van meer dan 10 pCt. van de stichtingskosten te eischen. Den gemeentebesturen is op deze bevoegd heid gewezen bij circulaire van den Mi nister van Financiën van 15 September 1923, afd. Generale Thesaurie, No. 30. De steller der vragen erkent terecht, dat deze handeling niet in strijd is met de letter deT randairbciderswet. Een an dere vraag is, hoever in de toepassing van het beginsel der genoemde circulaire moet worden gegaan. Dat van den land arbeider niet mag worden geëischt h>et aanwenden van zijn geheele bezit bij den aankoop, is reeds in deze circulaire uitge sproken. Voor inrichting van woning en bedrijfje en eventueel voor het aanbren gen van verbeteringen mag de landarbei der een gedeelte reserveeren. Overwogen zou echter kunnen worden, of de veran derde tijdsomstandigheden niet een soepe ler toepassing wettigen. De ondergetee kende is bereid, hieromtrent overleg te plegen met zijn ambtgenoot van Financiën. Het resultaat van bovenbedoeld tal uitwijzen, of het mogelijk is, wijziging I uk de toepassing der wet m dezen zin te brengen. De wenschelijkbedd van het, ter bevor dering van een ruime toepassing der Land arbeiderswet, meer da® tot dusverre ver lof geven tot afwijking van den maximum kostprijs van een plaatsje is tot duaveT nog nnet zoozeer gebleken. In het alge meen kan men met f 4000 als maximum kostprijs ruimschoots aan de verlangens der landarbeiders voldoen. Ook thans ia het maken van uifczonoeringen mogelijk. De ondergeteekende zal intusschen ook dit punt nader onderzoeken en daarna overwegen, of aan de strekking dezer vraag kan worden tegemoet gekomen. DE WACHTGELDERS BIJ DE SPOORWEGEN. Regelmatig weer in vasten dienst teruggenomen. Naar wij vernemen, worden in den laatsten tijd bij de Nederlandsche Spoorwegen regel matig personen, die indertijd uit den dienst me* wachtgeld waren ontslagen, weder in vasten dienst teruggenomen. Naar vermoed wordt, zal die terugneming tegen de a.s. Zomerdienstregeling nog groo- ter worden, zoodat, naar men verwacht, binnen afzienbaren tijd het grootste gedeelte van het op wachtgeld gestelde personeel veaer tot het gewone personeel der Nederl. Spoorwegen behooren. DE INVALIDITEITSWET. Op vragen van het Tweede Kamerlid Smeenk betreffende een aan de uitvoerders van de door het rijk gesubsidieerde of geheel gefinancierde werkverschaffingen op te leg gen verplichting om overeenkomstig de be palingen der Invaliditeitswet voor de te werk gestelde arbeiders zegels te plakken, heeft de minister van arbeid, handel en nijverheid geantwoord: Ondergeteekende heeft na rijp beraad geen vrijheid kunnen vinden tot het bevorderen van een wijziging van de Invaliditeitswet, strekkende tot het opleggen aan de uitvoer ders van de door het rijk gesubsidieerde of wel geheel gefinancierde werkverschaffingen van de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Invaliditeitswet voor de te werk gestelde arbeiders zegels te plakken. Het nopens de vorenbedoelde wetswijzi ging met zijn ambtgenoot van binnenland- sche zaken en landbouw gepleegde overleg heeft ondergeteekende overtuigd van de wen schel ijkheid, dat niet door een wetswijziging op de werkverschaffing het stempel worde gedrukt van duurzaamheid of van gelijk waardigheid met den gewone loondienst. Ondergeteekende heeft nog overwogen, of niet de thans bestaande, door hem in over leg met zijn voornoemden ambtgenoot ge troffen regeling, volgens welke de arbeiders bij de werkverschaffing in de gelegenheid worden gesteld, zonder kosten hunnerzijds op hun rentekaart weekzegels ter waarde van 25 cent te plakken, in dier voege zou kunnen worden uitgebreid, dat voor deze werkzegels zegels ter waarde van 40 cent in de plaats komen. Ook dit denkbeeld heeft ondergeteekende echter gemeend te moeten laten varen, nadat hem uit een gehouden onderzoek was geble ken, dat voor of door de grdote meerderheid der betrokken arbeiders over de weken, waarin normale loondienst door hen is ver richt of althans niet in werkverschaffing is gewerkt, op zeer onvoldoende wijze zegels zijn geplakt. Het doel van de overwogen wij ziging der thans geldende regeling, om nl. te voorkomen, dat de betrokken arbeiders a!s gevolg van hun tijdelijk werkzaam zijn bij een werkverschaffing hun eventueele ver zekeringsaanspraken, voortvloeiende uit de Invaliditeitswet, al te veel zouden zien ver minderen, zou immers worden gemist, nu die aanspraken reeds het gevolg van het onvol doende plakken van rentezegels over tijd vakken, gelegen vóór tewerkstelling in werk verschaffing, aanzienlijk hebben geleden. De niet onaanzienlijke kosten, welke ver hooging van het bedrag van 25 cent tot een bedrag van 40 cent zou medebrengen, zou-, den dan ook in het belang der werkloos heidsbestrijding of anderszins nuttiger kun nen worden besteed. DE MAIL VLUCHT NAAR MARSEILLE. Naa* het Aneta-kantoor meedeelt, is de terugtocht van de H-NADP van Marseille naar Waalhaven vlot verloopen. Ongeveer 7 uur, dus in het donker, landde het toe stel op Waalhaven. Luide toegejuicht ver lieten de kranige vliegers de machine en begaven zich naar het hotel, waar zij werden toegesproken door generaal Snijders, die wees op het belang van dezen tocht voor de luchtverbinding n.et Ned.-Indië. Hij bracht den vliegers hulde voor hun schitterende prestaties en generaal Snijders hoopte, dat hg met deze woorden niet alleen sprak uit naam van het comité doch van het geheele Nederlandsche volk. Gevlogen is met een snelheid van 168 K M per uur. Op één dag is een afstand afgelegd van plm 2000 K.M. door een gewoon verkeers- toestel en zonder tusschenlandingen. POSTPAKKETTEN IN HET INTERN. VERKEER. Verhooging maximum gewicht. Met ingang van 1 April a.s. zal het maximum gewicht van postpakketten in bet inlernatiunaal verkeer, met uitzondering van Noorwegen, den Ierschen Vrjjstaat, Spanje en Portugal, welke landen nog geen pakketten van de hoogere gewichtenschaal toelaten tot 10 K.G. worden verhoogd. Voorts gelden de volgende beperkingen: Turkije laat de bedoelde pakketten alleen toe voor Konstantinopel. Griekenland en Italië laten deze pakketten I slechts toe voor bepaalde plaatsen, waar omtrent aaD de postkantoren nadere inlich tingen zijn te verkrijgen. Voorts laten Curasao en Suriname, langs den recbtstreekschen zeeweg reeds pakketten toe tot een gewicht van 10 K.G. Wat Ned.-Indië betreft is verhooging van de gewichtsgrens in het rechtstreeksch ver keer in overweging. Hier moet de uitslag van het overleg tusschen de Indische post administratie, welke in beginsel accoord gaat, en de vervoermaatschappijen in Indiê wor den afgewacht. DOODEN VAN ZEEHONDEN. Onder overweging, dat het wenschelijk is, weder bepalingen vasl te stellen omtrent het toekennen van premiën voor het dood^n van zeehonden binnen het watergebied van het Rijk, is, te rekenen van 1 Jan. j,l., bij Kon Besluit o.m bepaald: Voor het dooden van zeehonden binnen het watergebied van het Rijk wordt een pre mie toegekend van f 3 per zeehond. Tot het verkrijgen van de premie wendt de belanghebbende zich met den gedooden zeehond tot den Burgemeester van een der aan de Noordzee, de Zuiderzee, de Wadden zee, den Dollaid, de Lauwerzee, de Zuid- Hollandsche of Zeeuwsche stroomen of de Zuid-Hollandsche benedenrivieren gelegen gemeenten of tot den door den burgemeester daartoe in zijne gemeente aangewezen per soon. POSTZEGELS VAN 71/» EN 60 CENT. Gemeld wordt, dat po3tzegel9 van 7xft en 60 cent niet meer zullen worden gedrukt. De voorraden zijn ter opruiming over de kantoren verdeeld. Zij zullen niet worden overdrukt. UIT DE MIJNINDUSTRIE. Vergadering der contact-commissie. In de gisteren gehouden vergadering van de Contact-Commissie voor het Mijnbedrijf deelden de directies mede, dat het in de be doeling ligt te bevorderen, dat inzake bet verleenen van ontslag bij ziekte voortaan op alle mijnen dezelfde gedragslijn zal wor den gevolgd. Een daartoe strekkende regeling is in voorbereiding. Een voorstel van de gezamenlijke mijn werkersbonden om een loonovereenkomst aan te gaan voor den duur van een jaar met een opzeggingstermijn van twee maanden gaf opnieuw aanleiding tot uitvoerige dis cussies. Overeenstemming werd ook nu niet ver kregen. Omtrent het door de bonden gedane voor stel tot invoering vam minimum-loonen voor de ondergrondsche arbeiders deelden de directies mede, aan een commissie uit de bedrijfsleiders te hebben opgedragen te on derzoeken in hoeverre de bestaande bepa lingen inzake het garantieloon wijziging be hoeven. Met betrekking tot de dienstregeling voor de bovengrondsche arbeiders op Zaterdagen werd overeengekomen, dat de bonden hun klachten daaromtrent schriftelijk zullen in dienen. Daarna zal, voorzoover noodig, ter zake een bespreking plaats hebben met de betrokken directies. Een voor het scheidsgerecht behandelde loonkwestie waarbij de toepasselijkheid van de collectieve arbeidsovereenkomst op onge organiseerde arbeiders in het geding was ge bracht gaf de directies aanleiding te verkla ren, dat de gezamenlijke mijnondernemingen op het standpunt staan, dat de C. A. O. van toepassing is op alle in het bedrijf werk zame arbeiders, ongeacht of deze al dan niet lid zijn van een der contracteerende bonden. Tenslotte werd van werkgeverszijde de vraag gesteld of de vakbonden ermee ac coord gaan, dat voor invaliede arbeiders, die bij wijze van werkverschaffing op de mijnen worden tewerkgesteld de contractueele en op volwaardige werkkrachten berekende loonen buiten toepassing blijven. De vertegenwoordigers der vakbonden wenschten deze aangelegenheid nader onder heUoog te zien en zullen hun antwoord ten spoedigste aan de Contract-Commissie mede- deelen. DE NIEUWE C. O. IN HET MEUBEL BEDRIJF. Door de behangerspatroons verworpen. Zooals wij reeds meldden is een collec tieve overeenkomst tot stand gekomen tus schen de werkgevers- en arbeidersorgani saties in de meubelindustrie. In een te Amersfoort gehouden vergade ring van behangerspatrpons is echter dit contract verworpen. Naar de voorzitter van den Alg. Nederl. Meubelmakersbond, de heer Woudenberg, dienaangaande mededeelde, kan verwacht worden, dat de werknemers aan de patroons een ultimatum zullen zenden. Voorts gaf de voorzitter als zijn meening te kennen dat het proclameeren van plaatselijke sta kingen geenszins tot de onmogelijkheden behoort De volgende week zullen, naar wij vernemen, de arbeidersorganisaties hun houding nader bepalen. x De Minister van Waierslaat heeft on verzoek eervol ontslag verleend met dank aan J H. Lijfering, hoofdbestuurslid van den Bond van ambtenaren in dienst bij de Ned. Spoorwegen te Amsterdam, als lid van den Spoorwegraad en benoemd tot lid J. Veenhuysen, hoofdbestuurslid van genoem den Bond. RECLAME. WIE VOOK ÉÉN GULDEN 9676 ZEEP KOOPT, KRIJGT (Vervolg van gisteren.) HET NEDERL.-BELGISCH VERDRAG. De heer Colijn acht verwerping zeker. Na de pauze is het woord aan den heer HERMANS (S. D. A. P.). Spreker behoort tot de voorstanders van het verdrag. Na de redevoering van den heer Wibaut heeft hij over het verdrag zelf niet veel meer te zeggen. Wel wil hij dat doen ten aanzien van de agitatie, die in het land is gevoerd. Het is te betreuren, dat deze agitatie in de Kamer niet algemeen is afgekeurd. Zelfs heeft de heer v. d. Bergh, die beweging toe gejuicht. De omvang daarvan is echter geenszins zoo groot als door sommigen is voorgesteld. Het gros van het volk staat dan ook onverschillig ^egenover het verdrag. Spreker critiseert onderscheidene artikelen en ingezonden stukken. Hij heeft een ver gadering bijgewoond van het Geldersch co mité te Arnhem, waarop de heer Knotten belt en dr. v. d. Mijle spraken. De laatste ging zich te buiten aan uitdrukkingen als „wie voor dit tractaat stemt, pleegt ver raad aan het land. voor- en nageslacht, en „dat er op het schavot zijn verschenen, om minder ernstige misdaden." Het is wel heel erg, dat dit kon geschie den in het bijzijn van een Tweede Kamer lid, zonder dat deze daartegen opkwam. Hiermede heeft spreker willen demonstree- ren hoeveel onechts er in deze actie zit De heer COLIJN (A.-R.) heeft den indruk, dat verreweg de meeste leden hun oordeel reed9 gevestigd hebben. Het nut van 'n redevoering is dus niet meer, dat men eenig lid zou doen wijzigen van meening. Het verdrag is een rechtstreeksch product van den wereldoorlog. Zonder dien zou er geen drang tot herziening van het verdrag van 1839 zijn gekomen. De onmiddellijke aanleiding tot dien drang is geweest de opheffing der Belgische neutraliteit. Men wilde het tractatenrecht in overeenstem ming brengen met den feitelijken toestand. Wat moest de houding van de Nederland sche diplomatie daar tegenover zijn? Alvo rens die houding te bepalen moest men zich eerst rekenschap geven van de beteekenis der vervallen verklaring van de Belgische neutraliteit. Die beteekenis was voor Ne derland groot en een voordeel. Spr. zeide, dat de heer Briët het een fout van de Nederlandsche diplomatie noemde, die opheffing der neutraliteit als een feit te aanvaarden, zonder daartegenover iets an ders te eischen. Er is echter niemand, die in die dagen de zaken anders voelde dan de Nederlandsche diplomatie. De kern van het bezwaar van den heer Briët is dit dan ook niet. Spr. is van meening, dat verzet tegen die vervallenverklaring zoowel toen als op een later tijdstip vruchteloos zou zijn ge weest. Hoe zouden wij andere waarborgen hebben kunnen scheppen? In de eerste plaats had Nederland kunnen deelnemen aan de conferentie van Locarno. Een dus danig voorstel zou echter in de Staten-Ge- ner'aal geen meerderheid hebben gekregen. In de tweede plaats zou Nederland garantie voor zijn grondgebied hebben kunnen vra gen, doch dit had een belangrijke vrijheids beperking voor ons met zich gebracht. Het door den heer Briët bedoelde resultaat zou ook bij verwerping van het tractaat nu niet meer te bereiken zijn. Toen men met de onderhandelingen be gon. was er reeds een grondslag, n.l. de resolutie van 4 Juni 1919 betreffende de Waterwegen en de brief van den Franschen minister van Buitenl. Zaken, waarin stond, dat de mogendheden zich voorbehielden, bij de herziening regelend op te treden. Wan neer men nu beweert, dat dit machtsmis bruik, was, zal spr. dat niet tegenspreken. Maar er zijn oogenblikken, waarop men in de practische politiek met machtsverhou dingen rekening moet houden. De Neder landsche politiek had tot taak, de nadeelen voor de opheffing der Belgische neutraliteit tot de kleinste verhoudingen terug te bren gen. Na het vervallen der neutraliteit was België vrij geworden van de voogdij der .ao- gendheden, waaronder het sinds 1839 steeds geleefd had. Voor de vrije ontwikkeling van de toenadering tusschen Nederland en Bel gië was het nu verder noodzakelijk, dat ook voortaan zou uitgeschakeld zijn de invloed der groote mogendheden. Voorwaarde daar voor was, dat wrijvingsvlakken werden uit den weg geruimd. Dit kon alleen, als men zich van meet af aan de Belgische mede werking verzekerde. Want België kon een politiek naar ons toe, maar ook een politiek van ons af voeren. Nu is de vraag: op welk terrein moet ge opereerd worden? Natuurlijk moest dat ge beuren binnen zekere grenzen. Afstand van grondgebied of souvereine rechten moest worden uitgeschakeld. Dat heeft de minis ter duidelijk gezieD. Uit eigen ervaring weet spr., dat er onder de Nederlanders z.g. hooge boomen waren, die over die zaak heel wat slapper dachten dan minister v. Karnebeek. Een andere kwestie was die van de ver keerswegen. Het was begrijpelijk, dat België na een Schelderegime van anderhalve eeuw op die rivier wat meer zekerheid verlangde. De heer v. d. BERGH: U moet niet ander halve eeuw teruggaan, maar niet verder dan 1839. De heer COLIJN: Als ik den heer v. d. Bergh anderhalf uur bij den keel vast heb, zoodat hij bijna geen adem kan halen en ik laat hem dan drie kwartier los, is hij dan geheel gerust gesteld? Neen, evenmin ver geet België de historie Een tegemoetko mende politiek ten opzichte van België was voor Nederland een staatkundige wensche- lijkheid. De wederkeerigheid van 't nieuwe verdrag kon dan ook niet wo^-d n afgewo gen op de balans van een apotheker. Nu voert men tegen dit alles aan, dat men aan een toenadering met België niet gelooft en men wijst op de Belgische eischen van 1919. Maar in die dazen verkeerde ook België in de oorlogspsychose en het an- nexionisme was één dier verdwaasdheden. DE GEMAKZUCHTIGE DIRECTEUR EN DE SLIMME LEERLINGEN. 3 3 3 3 X 3 3 3 3 Een directeur stond aan het hoofd van een internaat met 24 leerlingen, welke ge- huisvest waren in 8 kamers, dus 3 in iedere kamer. Deze kamers vormden de 4 zijden van een vierkant, terwijl de middelste! kamer (met een X gemerkt) door den direct teur bewoond werd. Deze bezocht de kamers dikwijls om zich te vergewissen, dat alle leerlingen aanwezig waren; en om 'l zich gemakkelijk te maken telde hij steeds alla leerlingen in één rij kamers, welk aantal steeds 9 moest zijn. Doch de leerlingen waren hem te slim af. Eerst gingen er 4 weg zonder verlof, zoodat er slechts 20 over waren. Daaropi kwamen deze terug en brachten 4 bezoe- kers mee, het totaal brengende op 28. Ver- volgens kwamen er nog 4 bezoekers en ten slotte nog eens 4. zoodat er toen dus in het geheel 36 waren In alle gevallen echter, hetzij er 20, 28, 32 of 36 man in de kamen waren, telde de directeur er steeds 9 in één rij. Hoe legden de leerlingen dit aan? De heer DE SAVORNIN LOHMAN: Neen, dat ligt in de lijn van de Belgische voor- oorlogsche politiek. De heer COLIJN wijst er op, dat /er In ieder land extremisten zijn-, ook in Duitsch- land, ook in Frankrijk en toch is Locarnof tot stand gekomen. Het zijn niet die klap perende molenwieken, die de staatkunde van een land bepalen. Dat i9 ook in België zoo. (In den loop van zijn rede doet de heer Colijn uitkomen, dat hij zich geen illusies maakt over het lot van het tractaat). Ware het nu, dat het tractaat zeer na- deelig was voor ons, dan zou het moeten worden verworpen. Doch daarvan is niets bewezen. Natuurlijk is het tractaat niet vlekkeloos. In verband met de Scheldereserve eou spreker nog antwoord wenschen op .de vraag, of in het Protocol van 23 Maart ook een dergelijke reserve is gemaakt ten aan* zien van de oorlogsschepen, als die is ge maakt ten aanzien van de Wielingen. Voorts zou hij nog de volgende vraag willen stellen: Wat is in het diplomatiek verkeetj de juiste beteekenis van zulk een pretentie, ook al9 zij wordt afgewezen door de onder- teekening van het protocol waarin zij voor komt. De heer Colijn komt nu op het hoofd bezwaar tegen het verdrag, n.l. het Moer dijkkanaal. De vraag, waar het op aankomt is, of al het verkeer, dat Antwerpen zal winnen, beslist van Rotterdam afgaat. Waaraan moet die vrees voor Rotterdam worden toegeschreven? De afstand naar Antwerpen blijft altijd nog grooter dan naar Rotterdam. Buiten den afstand, ziet spr. nog 6 factoren, die in hoofdzaak beslissen, n.l, de bediening, de outillage, de natuurlijke ligging, de kosten, de gelegenheid van ver scheping en den ecquisitiedienst van het achterland. In bediening en outillage kun nen beide havens gelijk zijn. In de kosten wordt door het kanaal geen verschil ge maakt. De acquisitiedienst in het Achter land kan voor Rotterdam nog veel verbe terd worden. Men moet ook de concurrent Hamburg niet uilschakelen. Hoe zal zich in 't algemeen het watervervoer over den Rijn zich gaan verhouden tot het spoorwegver keer naar de Noordelijke Noordzeebanen? Hamburg doet zijn best, het Rijnstukgoede- renvervoer tot zich te trekken, ten nadeele ook van Antwerpen. Het massavervoer blijft voor Rotterdam bestemd. De heer BLOMJOUS: Of voor Antwerpen door het Moerdijkkanaal. De heer COLIJN vraagt den minister of hij aanneming van het verdrag de surtaxes d'entrepót direct zullen verdwijnen. Is dat reeds als zekerheid te aanvaarden? Dit is van groot belang, omdat Rotterdam door dien Franschen maatregel 800.000 ton ver loor. De onderstelling is gewettigd, dat Rot terdam die 800000 ton zal terugkrijgen. Hierin is een onmiddellijke compensatie ge legen, evenals in de opheffing van den gratis sleepdienst. De compensaties vormen een magere lijst, maar is er iemand, die concrete compensa ties heeft aangegeven? Aan die lijst ontbre ken er niet zooveel zaken, dat men daarom tegen het tractaat moet stemmen. Moet men dan het tractaat verwerpen op grond van de vijandige stemming in ons volk? We hebben hier te doen met een gevolg van zwarigheden, opgekomen uit den oor log. Daarom moet men verwerping niet te licht opnemen. Bovendien, wanneer het tractaat verworpen wordt en de regeering terug komt met een nieuw tractaat, waarin het Ruhrortkanaal zit? En zulk een trac taat zou spreker nooit aanvaarden. Dan zou het met onze binnenschipperij finaal ge daan zijn. Om daar af te komen, dat i9 spr. alles waard. Tenslotte wijst de heer Colijn er op, dat bij aanvaarding van dit tractaat wij de mo gendheden niet meer op onzen weg vinden. Spr. acht verwerping van het tractaat zeker, doch vraagt zich af. of het bij zulk een negatief gebaar moet blijven. Is het on mogelijk voor de tegenstanders, een con structieve politiek te voeren? Het wil den heer Colijn voorkomen, dat er bij de tegen standers elementen zijn samen te voegen die zulk een constructieve politiek mogelijk maken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1927 | | pagina 5