■Clkrfv
ZEEP-RECLAME
No. 20557
LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 19 Maart
Tweede Blad
Anno 1927
BINNENLAND.
ivaai
een s;uk pr.ma Boldootzeep Cadeau
EERSTE KAMER.
VOOR DE HUISKAMER.
BEZOEK VAN DE KONINGIN
AAN AMSTERDAM.
De burgemeester van Amsteixiam heeft
de mededeeling ontvangen, dat het in het
voornemen van H. M. de Koningin ligt,
in de tweede helft van Mei het gewone
jaarlijksche bezoek aan de hoofdstad te
brengen.
OFFICIEELE BERICHTEN.
Bij Kon. besluit is benoemd tot rechter
in de rechtbank te 's-Gravenhage mr. dr.
W. A. J. M. Fick, thans rechter te Breda.
PRINSES-JULIANA-BLOEM.
Voor het Drentsche Veenkind.
De propaganda-comraissde voor het Drent,
sche Veenkind zal dezer dagen aan de
Colleges van B. en W. van alle gemeen
ten verzoeken, te bevorderen, dat in hun
gemeente een collecte worde gehouden ten
behoeve van het zwakke Drentsche Veen
kind, opdat alsnog zooveel mogelijk van
deze kinderen nieuwe gezondheid en le
venskracht zullen kunnen opdoen.
H. K. H. Prinses Juliana heeft op ver
zoek der propaganda-cororaiösie haar ln
stemming met dit denkbeeld betuigd en
haar toestemming verleend, haar naam aan
deze collecte te verbinden, zoodat de te
verkoopen bloem de Prinses-Julianabloem
zal heeten.
De collecte zal gehouden kunnen worden
op of na den 30sten April, den achttien
den verjaardag van Prinses Juliana.
Zoo als bekend is worden de kinderen
verpleegd in de omgeving, die de ouders
het meest wenechelijk achten. De propa-
ganda-oommissie bestaat dan ook uit le
den vam verschillende vereenigingen voor
vacantia- en herstedbngskolonies.
DE GEMEENTEN EN DE PERSONEELS
BELASTING.
De meening ran den Minister Financiën.
In een brief aan de Tweede Kamer deelt
do minister van Financiën mede, dat hij
een regeling, waarbij voor de gemeenten
de heffing van een eigen personeele belas
ting wordt toegestaan, mogelijk acht, al
zal dit niet kunnen geschieden in dep
destijds ontworpen vorm, waardoor feite
lijk aan de gemeenten de bevoegdheid
zou worden verleend een belasting te hef
fen op huurwaarden, meubilair, dienstbo
den, paarden., automobielen, biljarten en
plei zier vaartuigen zonder eenigen leidraad
omtrent het tarief en zonder eenige ver
houding, wat het tarief aangaat, tusschen
die zeven heffingen onderling.
Indien daarentegen de gemeentelijke
bevoegdheid tot het heffen van een eigen
personeele belasting in een zoodanigen zin
werd uitgewerkt., dat een bepaalde ver
houding kwam te bestaan tusschen den
druk, welke op elk der zeven grondslagen
zou mogen gelegd worden, dan ware dit
bezwaar vervallen.
Wenschelijk acht de minister intusschen,
zoolang de Rijksbelasting op het perso
neel bestaat, de eigen gemeentelijke hef
fing niet. Zijn meening is, dat de indiening
van zulk een wetsontwerp zijnerzijds niet
behoort te worden bevorderd.
De LANDARBEIDERSWET.
De uitvoering en toepassing door sommige
gemeentebesturen.
Op de vragen van den heer Bakker be
treffende de uitvoering en de toepassing
van de Landarbeiderswet door sommige ge
meentebesturen beeft de heer Kan, Minis
ter van Binnenland sche Zaken en Land
bouw het volgende geantwoord
Bij de toepassing van een wet, waarvan
de uitvoering zoo gedecentraliseerd is als
bij de Landarbeiderswet, doet zich uiter
aard bier en daar verschil van opvatting
in bepaalde opzichten voor. Men kan zelfs
zeggen, dat de decentrabsatae is aange
wend om zoodanig verschil mogelijk to
maken, opdat de toepassing der wet met
de noodige soepelheid zich aan de plaat
selijk uiteenioopende omstandigheden kan
aanpassen. Dit neemt niet weg, dat er ten
aanzien van de hoofdlijnen eenheid van
uitvoering behoort te zijn, zulks natuur
lijk in de eerste plaats ten opzichte v»
het bij de wet gestelde doel. Dat er- thans
zich gevallen zouden voordoen, waarin de
wijze van uitvoering niet in overeenstem
ming met het doel der wet zoude zijn, is
niet bekend. De ondergeteekende is ech
ter gaarne bereid, om, indien zoodanige
gevallen bepaaldelijk worden genoemd, te
onderzoeken of voor een ingrijpen, als
boven bedoeld, aanleiding bestaat.
Het is juist, dat sommige gemeentebe
sturen aan hetgeen voorkomt in art 3. on
der f, deT Landarbeiderswet de bevoegd
heid ontleen en, om voor het stichten van
een plaatsje een gegoedheid van meer dan
10 pCt. van de stichtingskosten te eischen.
Den gemeentebesturen is op deze bevoegd
heid gewezen bij circulaire van den Mi
nister van Financiën van 15 September
1923, afd. Generale Thesaurie, No. 30.
De steller der vragen erkent terecht,
dat deze handeling niet in strijd is met
de letter deT randairbciderswet. Een an
dere vraag is, hoever in de toepassing
van het beginsel der genoemde circulaire
moet worden gegaan. Dat van den land
arbeider niet mag worden geëischt h>et
aanwenden van zijn geheele bezit bij den
aankoop, is reeds in deze circulaire uitge
sproken. Voor inrichting van woning en
bedrijfje en eventueel voor het aanbren
gen van verbeteringen mag de landarbei
der een gedeelte reserveeren. Overwogen
zou echter kunnen worden, of de veran
derde tijdsomstandigheden niet een soepe
ler toepassing wettigen. De ondergetee
kende is bereid, hieromtrent overleg te
plegen met zijn ambtgenoot van Financiën.
Het resultaat van bovenbedoeld
tal uitwijzen, of het mogelijk is, wijziging I
uk de toepassing der wet m dezen zin te
brengen.
De wenschelijkbedd van het, ter bevor
dering van een ruime toepassing der Land
arbeiderswet, meer da® tot dusverre ver
lof geven tot afwijking van den maximum
kostprijs van een plaatsje is tot duaveT
nog nnet zoozeer gebleken. In het alge
meen kan men met f 4000 als maximum
kostprijs ruimschoots aan de verlangens
der landarbeiders voldoen. Ook thans ia
het maken van uifczonoeringen mogelijk.
De ondergeteekende zal intusschen ook
dit punt nader onderzoeken en daarna
overwegen, of aan de strekking dezer
vraag kan worden tegemoet gekomen.
DE WACHTGELDERS BIJ DE
SPOORWEGEN.
Regelmatig weer in vasten dienst
teruggenomen.
Naar wij vernemen, worden in den laatsten
tijd bij de Nederlandsche Spoorwegen regel
matig personen, die indertijd uit den dienst
me* wachtgeld waren ontslagen, weder in
vasten dienst teruggenomen.
Naar vermoed wordt, zal die terugneming
tegen de a.s. Zomerdienstregeling nog groo-
ter worden, zoodat, naar men verwacht,
binnen afzienbaren tijd het grootste gedeelte
van het op wachtgeld gestelde personeel
veaer tot het gewone personeel der Nederl.
Spoorwegen behooren.
DE INVALIDITEITSWET.
Op vragen van het Tweede Kamerlid
Smeenk betreffende een aan de uitvoerders
van de door het rijk gesubsidieerde of geheel
gefinancierde werkverschaffingen op te leg
gen verplichting om overeenkomstig de be
palingen der Invaliditeitswet voor de te werk
gestelde arbeiders zegels te plakken, heeft de
minister van arbeid, handel en nijverheid
geantwoord:
Ondergeteekende heeft na rijp beraad geen
vrijheid kunnen vinden tot het bevorderen
van een wijziging van de Invaliditeitswet,
strekkende tot het opleggen aan de uitvoer
ders van de door het rijk gesubsidieerde of
wel geheel gefinancierde werkverschaffingen
van de verplichting om overeenkomstig de
bepalingen van de Invaliditeitswet voor de
te werk gestelde arbeiders zegels te plakken.
Het nopens de vorenbedoelde wetswijzi
ging met zijn ambtgenoot van binnenland-
sche zaken en landbouw gepleegde overleg
heeft ondergeteekende overtuigd van de wen
schel ijkheid, dat niet door een wetswijziging
op de werkverschaffing het stempel worde
gedrukt van duurzaamheid of van gelijk
waardigheid met den gewone loondienst.
Ondergeteekende heeft nog overwogen, of
niet de thans bestaande, door hem in over
leg met zijn voornoemden ambtgenoot ge
troffen regeling, volgens welke de arbeiders
bij de werkverschaffing in de gelegenheid
worden gesteld, zonder kosten hunnerzijds
op hun rentekaart weekzegels ter waarde
van 25 cent te plakken, in dier voege zou
kunnen worden uitgebreid, dat voor deze
werkzegels zegels ter waarde van 40 cent in
de plaats komen.
Ook dit denkbeeld heeft ondergeteekende
echter gemeend te moeten laten varen, nadat
hem uit een gehouden onderzoek was geble
ken, dat voor of door de grdote meerderheid
der betrokken arbeiders over de weken,
waarin normale loondienst door hen is ver
richt of althans niet in werkverschaffing is
gewerkt, op zeer onvoldoende wijze zegels
zijn geplakt. Het doel van de overwogen wij
ziging der thans geldende regeling, om nl. te
voorkomen, dat de betrokken arbeiders a!s
gevolg van hun tijdelijk werkzaam zijn bij
een werkverschaffing hun eventueele ver
zekeringsaanspraken, voortvloeiende uit de
Invaliditeitswet, al te veel zouden zien ver
minderen, zou immers worden gemist, nu die
aanspraken reeds het gevolg van het onvol
doende plakken van rentezegels over tijd
vakken, gelegen vóór tewerkstelling in werk
verschaffing, aanzienlijk hebben geleden.
De niet onaanzienlijke kosten, welke ver
hooging van het bedrag van 25 cent tot een
bedrag van 40 cent zou medebrengen, zou-,
den dan ook in het belang der werkloos
heidsbestrijding of anderszins nuttiger kun
nen worden besteed.
DE MAIL VLUCHT NAAR MARSEILLE.
Naa* het Aneta-kantoor meedeelt, is de
terugtocht van de H-NADP van Marseille
naar Waalhaven vlot verloopen. Ongeveer
7 uur, dus in het donker, landde het toe
stel op Waalhaven. Luide toegejuicht ver
lieten de kranige vliegers de machine en
begaven zich naar het hotel, waar zij werden
toegesproken door generaal Snijders, die wees
op het belang van dezen tocht voor de
luchtverbinding n.et Ned.-Indië. Hij bracht
den vliegers hulde voor hun schitterende
prestaties en generaal Snijders hoopte, dat
hg met deze woorden niet alleen sprak uit
naam van het comité doch van het geheele
Nederlandsche volk.
Gevlogen is met een snelheid van 168
K M per uur.
Op één dag is een afstand afgelegd van
plm 2000 K.M. door een gewoon verkeers-
toestel en zonder tusschenlandingen.
POSTPAKKETTEN IN HET INTERN.
VERKEER.
Verhooging maximum gewicht.
Met ingang van 1 April a.s. zal het
maximum gewicht van postpakketten in bet
inlernatiunaal verkeer, met uitzondering van
Noorwegen, den Ierschen Vrjjstaat, Spanje
en Portugal, welke landen nog geen
pakketten van de hoogere gewichtenschaal
toelaten tot 10 K.G. worden verhoogd.
Voorts gelden de volgende beperkingen:
Turkije laat de bedoelde pakketten alleen
toe voor Konstantinopel.
Griekenland en Italië laten deze pakketten I
slechts toe voor bepaalde plaatsen, waar
omtrent aaD de postkantoren nadere inlich
tingen zijn te verkrijgen.
Voorts laten Curasao en Suriname, langs
den recbtstreekschen zeeweg reeds pakketten
toe tot een gewicht van 10 K.G.
Wat Ned.-Indië betreft is verhooging van
de gewichtsgrens in het rechtstreeksch ver
keer in overweging. Hier moet de uitslag
van het overleg tusschen de Indische post
administratie, welke in beginsel accoord gaat,
en de vervoermaatschappijen in Indiê wor
den afgewacht.
DOODEN VAN ZEEHONDEN.
Onder overweging, dat het wenschelijk is,
weder bepalingen vasl te stellen omtrent het
toekennen van premiën voor het dood^n
van zeehonden binnen het watergebied van
het Rijk, is, te rekenen van 1 Jan. j,l., bij
Kon Besluit o.m bepaald:
Voor het dooden van zeehonden binnen
het watergebied van het Rijk wordt een pre
mie toegekend van f 3 per zeehond.
Tot het verkrijgen van de premie wendt
de belanghebbende zich met den gedooden
zeehond tot den Burgemeester van een der
aan de Noordzee, de Zuiderzee, de Wadden
zee, den Dollaid, de Lauwerzee, de Zuid-
Hollandsche of Zeeuwsche stroomen of de
Zuid-Hollandsche benedenrivieren gelegen
gemeenten of tot den door den burgemeester
daartoe in zijne gemeente aangewezen per
soon.
POSTZEGELS VAN 71/» EN 60 CENT.
Gemeld wordt, dat po3tzegel9 van 7xft en
60 cent niet meer zullen worden gedrukt.
De voorraden zijn ter opruiming over de
kantoren verdeeld. Zij zullen niet worden
overdrukt.
UIT DE MIJNINDUSTRIE.
Vergadering der contact-commissie.
In de gisteren gehouden vergadering van
de Contact-Commissie voor het Mijnbedrijf
deelden de directies mede, dat het in de be
doeling ligt te bevorderen, dat inzake bet
verleenen van ontslag bij ziekte voortaan
op alle mijnen dezelfde gedragslijn zal wor
den gevolgd. Een daartoe strekkende regeling
is in voorbereiding.
Een voorstel van de gezamenlijke mijn
werkersbonden om een loonovereenkomst
aan te gaan voor den duur van een jaar met
een opzeggingstermijn van twee maanden
gaf opnieuw aanleiding tot uitvoerige dis
cussies.
Overeenstemming werd ook nu niet ver
kregen.
Omtrent het door de bonden gedane voor
stel tot invoering vam minimum-loonen voor
de ondergrondsche arbeiders deelden de
directies mede, aan een commissie uit de
bedrijfsleiders te hebben opgedragen te on
derzoeken in hoeverre de bestaande bepa
lingen inzake het garantieloon wijziging be
hoeven.
Met betrekking tot de dienstregeling voor
de bovengrondsche arbeiders op Zaterdagen
werd overeengekomen, dat de bonden hun
klachten daaromtrent schriftelijk zullen in
dienen. Daarna zal, voorzoover noodig, ter
zake een bespreking plaats hebben met de
betrokken directies.
Een voor het scheidsgerecht behandelde
loonkwestie waarbij de toepasselijkheid van
de collectieve arbeidsovereenkomst op onge
organiseerde arbeiders in het geding was ge
bracht gaf de directies aanleiding te verkla
ren, dat de gezamenlijke mijnondernemingen
op het standpunt staan, dat de C. A. O. van
toepassing is op alle in het bedrijf werk
zame arbeiders, ongeacht of deze al dan
niet lid zijn van een der contracteerende
bonden.
Tenslotte werd van werkgeverszijde de
vraag gesteld of de vakbonden ermee ac
coord gaan, dat voor invaliede arbeiders, die
bij wijze van werkverschaffing op de mijnen
worden tewerkgesteld de contractueele en op
volwaardige werkkrachten berekende loonen
buiten toepassing blijven.
De vertegenwoordigers der vakbonden
wenschten deze aangelegenheid nader onder
heUoog te zien en zullen hun antwoord ten
spoedigste aan de Contract-Commissie mede-
deelen.
DE NIEUWE C. O. IN HET MEUBEL
BEDRIJF.
Door de behangerspatroons verworpen.
Zooals wij reeds meldden is een collec
tieve overeenkomst tot stand gekomen tus
schen de werkgevers- en arbeidersorgani
saties in de meubelindustrie.
In een te Amersfoort gehouden vergade
ring van behangerspatrpons is echter dit
contract verworpen.
Naar de voorzitter van den Alg. Nederl.
Meubelmakersbond, de heer Woudenberg,
dienaangaande mededeelde, kan verwacht
worden, dat de werknemers aan de patroons
een ultimatum zullen zenden. Voorts gaf
de voorzitter als zijn meening te kennen
dat het proclameeren van plaatselijke sta
kingen geenszins tot de onmogelijkheden
behoort De volgende week zullen, naar wij
vernemen, de arbeidersorganisaties hun
houding nader bepalen. x
De Minister van Waierslaat heeft on
verzoek eervol ontslag verleend met dank
aan J H. Lijfering, hoofdbestuurslid van
den Bond van ambtenaren in dienst bij de
Ned. Spoorwegen te Amsterdam, als lid van
den Spoorwegraad en benoemd tot lid J.
Veenhuysen, hoofdbestuurslid van genoem
den Bond.
RECLAME.
WIE VOOK ÉÉN GULDEN 9676
ZEEP KOOPT, KRIJGT
(Vervolg van gisteren.)
HET NEDERL.-BELGISCH VERDRAG.
De heer Colijn acht
verwerping zeker.
Na de pauze is het woord aan den heer
HERMANS (S. D. A. P.). Spreker behoort
tot de voorstanders van het verdrag. Na de
redevoering van den heer Wibaut heeft hij
over het verdrag zelf niet veel meer te
zeggen. Wel wil hij dat doen ten aanzien
van de agitatie, die in het land is gevoerd.
Het is te betreuren, dat deze agitatie in de
Kamer niet algemeen is afgekeurd. Zelfs
heeft de heer v. d. Bergh, die beweging toe
gejuicht. De omvang daarvan is echter
geenszins zoo groot als door sommigen is
voorgesteld. Het gros van het volk staat
dan ook onverschillig ^egenover het verdrag.
Spreker critiseert onderscheidene artikelen
en ingezonden stukken. Hij heeft een ver
gadering bijgewoond van het Geldersch co
mité te Arnhem, waarop de heer Knotten
belt en dr. v. d. Mijle spraken. De laatste
ging zich te buiten aan uitdrukkingen als
„wie voor dit tractaat stemt, pleegt ver
raad aan het land. voor- en nageslacht, en
„dat er op het schavot zijn verschenen, om
minder ernstige misdaden."
Het is wel heel erg, dat dit kon geschie
den in het bijzijn van een Tweede Kamer
lid, zonder dat deze daartegen opkwam.
Hiermede heeft spreker willen demonstree-
ren hoeveel onechts er in deze actie zit
De heer COLIJN (A.-R.) heeft den indruk,
dat verreweg de meeste leden hun oordeel
reed9 gevestigd hebben.
Het nut van 'n redevoering is dus niet
meer, dat men eenig lid zou doen wijzigen
van meening.
Het verdrag is een rechtstreeksch product
van den wereldoorlog. Zonder dien zou er
geen drang tot herziening van het verdrag
van 1839 zijn gekomen. De onmiddellijke
aanleiding tot dien drang is geweest de
opheffing der Belgische neutraliteit. Men
wilde het tractatenrecht in overeenstem
ming brengen met den feitelijken toestand.
Wat moest de houding van de Nederland
sche diplomatie daar tegenover zijn? Alvo
rens die houding te bepalen moest men zich
eerst rekenschap geven van de beteekenis
der vervallen verklaring van de Belgische
neutraliteit. Die beteekenis was voor Ne
derland groot en een voordeel.
Spr. zeide, dat de heer Briët het een fout
van de Nederlandsche diplomatie noemde,
die opheffing der neutraliteit als een feit te
aanvaarden, zonder daartegenover iets an
ders te eischen. Er is echter niemand, die
in die dagen de zaken anders voelde dan de
Nederlandsche diplomatie. De kern van het
bezwaar van den heer Briët is dit dan ook
niet. Spr. is van meening, dat verzet tegen
die vervallenverklaring zoowel toen als op
een later tijdstip vruchteloos zou zijn ge
weest. Hoe zouden wij andere waarborgen
hebben kunnen scheppen? In de eerste
plaats had Nederland kunnen deelnemen
aan de conferentie van Locarno. Een dus
danig voorstel zou echter in de Staten-Ge-
ner'aal geen meerderheid hebben gekregen.
In de tweede plaats zou Nederland garantie
voor zijn grondgebied hebben kunnen vra
gen, doch dit had een belangrijke vrijheids
beperking voor ons met zich gebracht. Het
door den heer Briët bedoelde resultaat zou
ook bij verwerping van het tractaat nu niet
meer te bereiken zijn.
Toen men met de onderhandelingen be
gon. was er reeds een grondslag, n.l. de
resolutie van 4 Juni 1919 betreffende de
Waterwegen en de brief van den Franschen
minister van Buitenl. Zaken, waarin stond,
dat de mogendheden zich voorbehielden, bij
de herziening regelend op te treden. Wan
neer men nu beweert, dat dit machtsmis
bruik, was, zal spr. dat niet tegenspreken.
Maar er zijn oogenblikken, waarop men in
de practische politiek met machtsverhou
dingen rekening moet houden. De Neder
landsche politiek had tot taak, de nadeelen
voor de opheffing der Belgische neutraliteit
tot de kleinste verhoudingen terug te bren
gen. Na het vervallen der neutraliteit was
België vrij geworden van de voogdij der .ao-
gendheden, waaronder het sinds 1839 steeds
geleefd had. Voor de vrije ontwikkeling van
de toenadering tusschen Nederland en Bel
gië was het nu verder noodzakelijk, dat ook
voortaan zou uitgeschakeld zijn de invloed
der groote mogendheden. Voorwaarde daar
voor was, dat wrijvingsvlakken werden uit
den weg geruimd. Dit kon alleen, als men
zich van meet af aan de Belgische mede
werking verzekerde. Want België kon een
politiek naar ons toe, maar ook een politiek
van ons af voeren.
Nu is de vraag: op welk terrein moet ge
opereerd worden? Natuurlijk moest dat ge
beuren binnen zekere grenzen. Afstand van
grondgebied of souvereine rechten moest
worden uitgeschakeld. Dat heeft de minis
ter duidelijk gezieD. Uit eigen ervaring weet
spr., dat er onder de Nederlanders z.g. hooge
boomen waren, die over die zaak heel wat
slapper dachten dan minister v. Karnebeek.
Een andere kwestie was die van de ver
keerswegen. Het was begrijpelijk, dat België
na een Schelderegime van anderhalve eeuw
op die rivier wat meer zekerheid verlangde.
De heer v. d. BERGH: U moet niet ander
halve eeuw teruggaan, maar niet verder
dan 1839.
De heer COLIJN: Als ik den heer v. d.
Bergh anderhalf uur bij den keel vast heb,
zoodat hij bijna geen adem kan halen en
ik laat hem dan drie kwartier los, is hij dan
geheel gerust gesteld? Neen, evenmin ver
geet België de historie Een tegemoetko
mende politiek ten opzichte van België was
voor Nederland een staatkundige wensche-
lijkheid. De wederkeerigheid van 't nieuwe
verdrag kon dan ook niet wo^-d n afgewo
gen op de balans van een apotheker.
Nu voert men tegen dit alles aan, dat
men aan een toenadering met België niet
gelooft en men wijst op de Belgische eischen
van 1919. Maar in die dazen verkeerde ook
België in de oorlogspsychose en het an-
nexionisme was één dier verdwaasdheden.
DE GEMAKZUCHTIGE DIRECTEUR
EN DE SLIMME LEERLINGEN.
3
3
3
3
X
3
3
3
3
Een directeur stond aan het hoofd van
een internaat met 24 leerlingen, welke ge-
huisvest waren in 8 kamers, dus 3 in iedere
kamer. Deze kamers vormden de 4 zijden
van een vierkant, terwijl de middelste!
kamer (met een X gemerkt) door den direct
teur bewoond werd. Deze bezocht de kamers
dikwijls om zich te vergewissen, dat alle
leerlingen aanwezig waren; en om 'l zich
gemakkelijk te maken telde hij steeds alla
leerlingen in één rij kamers, welk aantal
steeds 9 moest zijn.
Doch de leerlingen waren hem te slim
af. Eerst gingen er 4 weg zonder verlof,
zoodat er slechts 20 over waren. Daaropi
kwamen deze terug en brachten 4 bezoe-
kers mee, het totaal brengende op 28. Ver-
volgens kwamen er nog 4 bezoekers en ten
slotte nog eens 4. zoodat er toen dus in
het geheel 36 waren In alle gevallen echter,
hetzij er 20, 28, 32 of 36 man in de kamen
waren, telde de directeur er steeds 9 in één
rij. Hoe legden de leerlingen dit aan?
De heer DE SAVORNIN LOHMAN: Neen,
dat ligt in de lijn van de Belgische voor-
oorlogsche politiek.
De heer COLIJN wijst er op, dat /er In
ieder land extremisten zijn-, ook in Duitsch-
land, ook in Frankrijk en toch is Locarnof
tot stand gekomen. Het zijn niet die klap
perende molenwieken, die de staatkunde
van een land bepalen. Dat i9 ook in België
zoo. (In den loop van zijn rede doet de heer
Colijn uitkomen, dat hij zich geen illusies
maakt over het lot van het tractaat).
Ware het nu, dat het tractaat zeer na-
deelig was voor ons, dan zou het moeten
worden verworpen. Doch daarvan is niets
bewezen. Natuurlijk is het tractaat niet
vlekkeloos.
In verband met de Scheldereserve eou
spreker nog antwoord wenschen op .de
vraag, of in het Protocol van 23 Maart ook
een dergelijke reserve is gemaakt ten aan*
zien van de oorlogsschepen, als die is ge
maakt ten aanzien van de Wielingen.
Voorts zou hij nog de volgende vraag willen
stellen: Wat is in het diplomatiek verkeetj
de juiste beteekenis van zulk een pretentie,
ook al9 zij wordt afgewezen door de onder-
teekening van het protocol waarin zij voor
komt.
De heer Colijn komt nu op het hoofd
bezwaar tegen het verdrag, n.l. het Moer
dijkkanaal. De vraag, waar het op aankomt
is, of al het verkeer, dat Antwerpen zal
winnen, beslist van Rotterdam afgaat.
Waaraan moet die vrees voor Rotterdam
worden toegeschreven? De afstand naar
Antwerpen blijft altijd nog grooter dan naar
Rotterdam. Buiten den afstand, ziet spr. nog
6 factoren, die in hoofdzaak beslissen, n.l,
de bediening, de outillage, de natuurlijke
ligging, de kosten, de gelegenheid van ver
scheping en den ecquisitiedienst van het
achterland. In bediening en outillage kun
nen beide havens gelijk zijn. In de kosten
wordt door het kanaal geen verschil ge
maakt. De acquisitiedienst in het Achter
land kan voor Rotterdam nog veel verbe
terd worden. Men moet ook de concurrent
Hamburg niet uilschakelen. Hoe zal zich in
't algemeen het watervervoer over den Rijn
zich gaan verhouden tot het spoorwegver
keer naar de Noordelijke Noordzeebanen?
Hamburg doet zijn best, het Rijnstukgoede-
renvervoer tot zich te trekken, ten nadeele
ook van Antwerpen. Het massavervoer
blijft voor Rotterdam bestemd.
De heer BLOMJOUS: Of voor Antwerpen
door het Moerdijkkanaal.
De heer COLIJN vraagt den minister of
hij aanneming van het verdrag de surtaxes
d'entrepót direct zullen verdwijnen. Is dat
reeds als zekerheid te aanvaarden? Dit is
van groot belang, omdat Rotterdam door
dien Franschen maatregel 800.000 ton ver
loor. De onderstelling is gewettigd, dat Rot
terdam die 800000 ton zal terugkrijgen.
Hierin is een onmiddellijke compensatie ge
legen, evenals in de opheffing van den
gratis sleepdienst.
De compensaties vormen een magere lijst,
maar is er iemand, die concrete compensa
ties heeft aangegeven? Aan die lijst ontbre
ken er niet zooveel zaken, dat men daarom
tegen het tractaat moet stemmen. Moet men
dan het tractaat verwerpen op grond van
de vijandige stemming in ons volk?
We hebben hier te doen met een gevolg
van zwarigheden, opgekomen uit den oor
log. Daarom moet men verwerping niet te
licht opnemen. Bovendien, wanneer het
tractaat verworpen wordt en de regeering
terug komt met een nieuw tractaat, waarin
het Ruhrortkanaal zit? En zulk een trac
taat zou spreker nooit aanvaarden. Dan zou
het met onze binnenschipperij finaal ge
daan zijn. Om daar af te komen, dat i9 spr.
alles waard.
Tenslotte wijst de heer Colijn er op, dat
bij aanvaarding van dit tractaat wij de mo
gendheden niet meer op onzen weg vinden.
Spr. acht verwerping van het tractaat
zeker, doch vraagt zich af. of het bij zulk
een negatief gebaar moet blijven. Is het on
mogelijk voor de tegenstanders, een con
structieve politiek te voeren? Het wil den
heer Colijn voorkomen, dat er bij de tegen
standers elementen zijn samen te voegen
die zulk een constructieve politiek mogelijk
maken.