Bij den Slager O, Jaapje! door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. juw de Wit komt op een morgen, el fijn en deftig aangekleed, ager Metworst m den winkel, ials zij dat zoo dikwijls deed. eneer, zoo zegt zij ik kom klagen. De biefstuk was verschrikTijk taai! een der familie kon hem eten. ?lfs Lorre niet. mijn papegaai 1 lager moet nu toch wel lachen, beide handen in de zij raagt dan Hoor ik goed? Familie? Behoort de papegaai daarbij? at kon ik werk'lijk niet vermoeden, Ik dacht, het was een ander dier an uw familie en hij lijkt toch Op geen van allen maar een zier! le slaapkamer binnen, waar hg een adeD heer den nienwen dokter 't bed van zgn moeder zag zitten, tiding voelde Karei, dat al het bloed ijn gezicht wegtrok, want de e dokter was niemand anders, dan - de heer, dien hg 's morgens be- ;wkogeld had. Was het geen reuzen en kwam de gedachte bij Karei op, Je dokter hem misschien niet herken- zon, maar één blik op diens gelaat tuigde hem onmiddellijk van het teeen- odsbleek naderde Karei zgn moeder, ontstelde niet weinig van het uiterlgk haar zoontje en zei heelemaal niet oedend, wat de reden van zijn bleek- was „Dokter, ik geloof, dat u hem pols ook wel eens moogt voelen." at geloof ik pok, mevrouw," zei de ;e geneesheer en de daad bg het i voegend, nam hij Kareis pols tus- zgn vingers. ht was een ware marteling voor Karei, &Q eens doodsbleek en dan weer vuur- 2a£. Ddelgk zei de dokter: adelijk onder de wol. Vanavond en ênochtend temperatuur opnemen en niet ed komen, vóór ik er morgen geweest Begrepen?" Och nee, zegt de „mevrouw", 'k versprak mij, Ik was een oogenblikje dom, 'k Heb veel aan 't hoofdik wou maar zeggen Och ja, waar kwam ik ook weer om? Ik weet het al: vijf karbonades Kwam ik bestellen, niet te vet, Ook niet te mager: die verbranden, Vóór je ze hebt op 't vuur gezet. - Heel goed. mevrouw, ik zal wel zorgen, Dat u vandaag tevreden is. Mijn knechtje Beer zal ze u brengen, Een sieraad heusch voor uwen disch. Ik doe hier al veel jaren zaken, Nooit was er iemand ontevrêe, Door goed de klanten te bedienen, Kom je in 't leven 't verste mee. Karei knikte slechts en volgde het bevel dadelgk op, blij, dat hg zich uit de voeten kon maken. Hg voelde zich rillerig en on plezierig en dacht nu zelf ook niet anders of hg had werkelgk koorts. De dokter zei niets van dien noodlottigen sneeuwbal. Zou hij hem dan toch niet herkend hébben? „Is het ernstig, dokter?" vroeg me vrouw ten Hoet, zoodra Karei de kamer veriaten had. Niet wejnig verbaasd keek zg, toen de geneesheer haar lachend ant woordde „Heelemaal niet, mevrouw. Uw zoontje beeft mij vanmorgen vóór schooltgd met een sneeuwbal den hoed afgegooid en mg nu bg zgn binnenkomen berkend. Vandaar zgn bleek worden en zjjn ontsteltenis. Over een uurtje kom ik weer terug en dan zal ik hem genezen verklaren van zgn sneeuw ballen-koorts. En nu, mevrouw, maar doen, zooals ik gezegd heb: het bed dus houden. Maandag kom ik terug. Ik hoop dan bg uw zoontje geen nienwen aanval van sneeuw ballen-koorts te constateeren." Lachend nam de dokter nu afscheid van zgn patiënte, om een uur later weer aan te bellen en zich door Mina de kamer van Karei te laten wgzen. „Zoo, zoo," zei de geneesheer, opgewekt bg den vermeenden zieke binnentredend. „Hoe gaat het er mee?" „G goed, dokter," antwoordde Karei, al sloeg bet angstzweet hem opnieuw uit. De dokter ging vóór zgn bed zitten, voelde zijn pols en zei: „Merkwaardig, zoo gauw als die koorts weer verdwenen is „Had ik dan koorts, dokter?" waagde Karei het te vragen. „Ja, jongen, en niet weinig ook. 't Zit in de lucht. Je hebt sneeuwballen-koorts, maar ik geloof wel, dat ze nu heelemaal gezak' is." Karei proestte het plotseling uit. Sneeuwballen-koorts! Hg lag in bed met sneenwballen-koorts?! De dokter had hem er dus eens eventjes „tusschen genomen". Maar dit moest Karei zicb- zelven wel bekennen verdiend was 'tl „Ik ben totaal genezen, dokter," zei hg lachend, ,,'t Was een aanval, die niet lang duurde." „Toch zou je vandaag en morgen eigen- lgk in bed moeten blgven, ten einde een instorting te voorkomen." „Maar dokter, ik veel mij heelemaal beter." „Goed, sta dan maar weer op, maar denk er aan: een tweede maal zou wel eens erger gevolgen kunneD hebben." „Ja, dokter," zei Karei, die natuurlijk dadelgk begreep, hoe hg deze woorden moest uitleggen. Lachend gaf de dokter hem nu een hand en wenschte hem geluk met zgn spoedig herstel. Dat Karei geen last meer had van sneeuwballen-koorts, laat zich denken. - „Daar heeft de dokter mg tegen Ingeënt," zei hij tegen zijn moeder, die gelukkig met een paar dagen weer beter was. „In bet vervolg gooi ik alleen jongens, die ik ken en nooit meer heeren of mannen, want je knnt vooruit niet zeggen, of de ziekte een goed verloop zal hebben." Met den nieuwen dokter bleef Karei de beste vrienden. In de lente liep blond Jaapje, 't Had geregend en het woei, Modder lag op 't pad, maar 't knaapje Zag geen grond, geen modder, foeil Jaapje's bol was bij de slede, Jaapje's oog dwaald' in de lucht, Jaapje's beenen klepperd' méde, Jaapje's handschoennajn de vluchtl Eerst vijf warme wollen vingers, Dan de hand met kleurig boord Modder (als choc'la van Ringersl) Grepen.kleefden.niet zoo 't hoord'l Jaapje's bol dacht aan een herder, Jaapje's oog keek naar een kraai, Jaapje's beenen holden verder. Jaapje's handschoenpakt' de waail Floep!floep, floep 1 joeg het windje oolijk Lust'ge handschoen langs de baan, Hipp'len deed hem hupsch en vroolijk Achter 't hollend Jaapje aanl Jaapje's bol dacht weer aan sleden. Jaapje's oog bleef in de lucht Jaapje's beenen spróngen deden, Jaapje's handschoendanst' geduchtl Werd van 't hupp'len eind'lijk loorae, Stil ging liggen.wét een kruis! Kwam mal Jaapje door zijn droomen Met éénéénenlhand schoen thuis 1 „Jaap," sprak Moeder, ,,'k kén niet v<»len, Je zóo weinig snugger doetf" Lachte Jaap: ,,'t kan m' ook niet schélen, 'n Handschoen is maar meisjes-goed I" CLARA WITTE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1927 | | pagina 15