Sneeuwballen-Koorts.
De koning werd zwak en lusteloos.
En omdat hij nu graag weer beter wilde
worden, liet hij aan zijn onderdanen zeg
gen. dat wie hem genezen kon, de helft van
zijn rijkdommen zou krijgen. Nu kwamen
er vele dokters aan het hof De één was al
wijzer dan de ander. Ze brachten van
allerlei medicijnen mee. en telkens als de
koning een drankje moest slikken, trok hij
wel een vies gezicht, maar beter werd hij
niet. Dit werd een moeilijk geval en de
dokters overlegden met elkaar, maar kregen
ruzie om het verschil van hun opinies.
Bovendien was elk er op uit, de helft van
s' konings rijkdommen te krijgen; dus gaf
hij eiken anderen dokter ongelijk
Maar toen de dokters juisi weer in een
groote zaal aan het kibbelen waren, hoorde
men een luid geklop aan de paleispoort En
toen de portier opendeed, stond daar dezelfde
eenvoudige man. die eens gekomen was
met den druppej water in het glas.
De lakeien kwamen bijeen om te beraad
slagen. of ze den man binnen zouden laten.
Maar daar ze de doktors hoorde kibbelen
en geen van de dokters de helft van
's konings rijkdommen gunden, zeiden ze
tegen elkaar ..Laat dien <fcvaas er maar in!
Wie weet. gaan de dokters dan wel weg."
Toen de koning hoorde, dat de man van
het glas er weer was. zei hij: „Als al deze
wijze dokters mij niet kunnen helpen, laat
ik het dan maar eens met een dwaas pro-
beeren." En toen mocht de man binnen
komen.
Dat deed hij En alle dokters lachten hem
uit. toen ze hem de zaal door zagen gaan.
Want in zijn handen droeg hij een vol glas
water.
Eén van de dokters vroeg hem: „Wat
draag je daar?"
En de man zei: „Het is de medicijn voor
den koning!'
Toen lachten de dokters nog harder en
haalden de schouders op. Maar dé man
ging kalm verder.
Bijna geruischloos ging hij over de dikke
tapijten de slaapkamer van den koning
binnen.
Achter dikke gordijnen lag de koning.
Zijn wangen waren ingevallen en zijn
oogen dof Hij keek den man niet eens aan,
toen hij vroeg ..Wat breng je me?"
De maii antwoordde niet dadelijk, maar
bracht zijn gezicht tot dicht bij den koning.
En toen zag de koning, dat de man mooie»
glanzende oogen had diep bruin en blij.
„Hoe heet je?" vroeg de koning.
„N<*em mij ..vriend", zei de man; „dat is
de beste naam. dien je mij geven kunt."
Toen reikte hij den koning het glas water
Coe en zei: „Deze parels en geen andere
zullen je rijk maken Even rijk als de hout
hakker in het bosch. even rijk als de arbei
der op bet veld
De koning glimlachte, maar hij nam het
glas aan. en dronk het langzaam leeg. De
man zat stil naar hem te kijken En toen
de koning het water had gedronken, zei hij:
„Konmg. stemt gij toe. dat ik U meeneem
en U laat genezen door het water?"
De koning zei eerst niets. Hij keek den
man maar aan en dacht na. Maar hij wist,
dat in een groote zaal van zijn paleis vele
knappe dokters bijeen waren en hem niet
konden genezen.
En daarom zei hij zacht: „Goed vriend.
En ik zal je dan de helft van al mijn rijk
dommen geven 1"
De man glimlachte; hij riep een lakei en
zei: „Zorg. dat binnen een half uur alle
dokters weg zijn."
De lakei deed zooals hem gezegd was.
Toen nam de man den koning heel een
voudig in zijn armen en droeg hem weg
uit het paleis Hij zette hem in een klein
karretje, en een vlug paard trok hen voort,
de straten uit. verder en verder, de wijde
wereld in. Bosschen en bergen gingen ze
voorbij
De koning lag achterover in het karretje
en was verbaasd, dat hij niet ongerust was.
Integendeel: hij lag stil te kijken naar wat
ze voorbijgingen en hoog boven zijn hoofd
zag hij de wolken drijven aan de blauwe
lucht.
Bij een klein huis hielden ze stil. Daar
stapte de man uit en droeg den koning het
kleine huis binnen.
Er scheen niemand anders in te wonen
dan de man zelf. Maar het huisje zag er
netjes uit. En de zon blonk door de ruiten.
Op een rustbank legde de man den
koning neer. En hij bracht hem weer een
glas water.
De koning dronk het. Vermoeid sloot hij
de oogen. en sliep.
Er volgdén een paar rustige dagen. Er
waren geen hofheeren. En het voedsel was
heel eenvoudig De koning voelde iets in
zich veranderen. Hij had nooit geweten,
dat de wolken zoo mooi waren en dat
's nachts de sterren zoo helder schenen. In
het paleis waren er altijd dikke gordijnen
voor de ramen
Dicht bij het huis was een waterval En
de koning luisterde geboeid naar den val
van het water. Altijd maar door viel het
water. Het bruiste, het donderde soms den
berg af. rusteloos was het, en scheen een
deel van de zon en een deel van den regen
te zijn.
De eerste wandeling, die de koning
maakte met zijn vriend, was langs den
waterval. En toen zag de koning het water
naar beneden storten en plotseling voelde
hij. dat het water een groote macht bezat.
Hij bleef lang bij den waterval staan
luisteren.
Eu eiken dag dronk hij beider water.
En er kwam weer glans in zijD oogen en
kracht in zijn gang.
Zijn vriend nam bem du op zijn tochteD
mee. En overal, waar de komng kwam
was water Het glansde in dauwdruppels
in de bloemen, het lag als diamanten op
de bladeren van de boomen, het was in
de cellen van ieder blad en het werd op
gezogen door lederen boom. Het schitter
de in het zonlicht en het dreef in grauwe
en witte wolken lange d€d hemel. Het
kletterde tegen de nuten en het drenkte
•de gansche wereld. Het gaf leveD aan de
aarde. Het deed de planten groeien, en
de dieren maakte het sterk en vlug.
Toen zei de koning tegen zijE vriend:
„Je hebt gelijk! Een druppel water is de
allerschoonste parei Het is de schoonste
en reinste parel, die de aarde te geven
heeft. Maar de mensch is zoo arm ge-
woTd-en, Jat hij de waarde van het water
vergeten heeft Met zijn neus op den grond
zoekt hij naar parels. En boven zijn hoofd
drijven de onschatbare wolken en naast'
hem bloeien de bloemen, gedrenkt door
de parels. Overal ts leven, zoo schoon, dat
niemand het vast kan houden, want aet
heeft een eeuwigen gang. Maar de mensch
zoekt naar parels eD is er door millioenen
omringd Hij verzamelt geld en sluit zach
op in donkere huizen. En het leven lacht
hem uit!"
De vriend knikte.
Ze keken naar een hoogen berg, die in
de zon lag, en het kleurige leven droog op
zijn hoogen rug.
De koning zei„Laat mij hier blijven.
Ik verlaDg niet meei terug te gaan naar
het paleis. Ik verlang alleen mijn vnend
bij mij te hebbeD en te leven midden in
het schoone leven, onder de wolken, in
regen, zon en wind
Zoo gebeurde het, dat de koning al zijn
achatten weggaf aan een neef en deze tyas
daar heel blij om Hij vond deD koning
dwaas, om zoo maar afstand van zijn rijs
en zijn schatten te dipen.
Maar <Ie koning liep Daast zijn vriend
en wist, dat de druppel water de zege
had behaald. Hij droeg een lach in zijn
oogen en een stille vreugde in zijn hart.
En samen met zijn vriend deed hij Dog
vele mensch en goed, maar nooit meer
noemde hij anch koning.
En alle koningen, die koning wilden zijn,
liet hij rustig aar hun lot over, wetende
dat, wanneer ue druppel water werd ver
bannen, geen mensch meer menscb en geen
koning meer koning kon rijn, wetende,
dat geen koning de waarde van den rijk
dom der aaTde begrijpt.
JO SMITS.
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
Het was reeds half Februari en nog altjj-1
had bet niet gesneeuwd, ten minste met
van eenige beteekenis. Wel waren er mei
een regenbui een paar sneeuwvlok^
nieuwsgierig uit de luchi meegekomen, on
eens te zien, waar al die regendroppen
tocb wel heen gingen. Het was hun eente-
slecht vergaan. Neg vóór zjj goed en wel
op de aarde waren aangeland, waren zij
reeds gesmolten en de enkele, die he;
werkelijk zoo ver als tot de aarde haddea
gebracht, lagen daar zóó zielig, dat zij bei
niet de moeite waard vonden, er lang k
blijven.
Van sneeuwpret was dus nog geen sprake
geweest, een feit, dat vooral door de jeugd
teE zeerste betreurd werd.
„Koud en toch geen winter," mopperden
de oude menschen, die te vergeefs wacht
ten op de zon en eiken dag weer opnieuw
teleurgesteld werden, want steeds was het:
nevel en regen.
„Echt waterkoud!" zeiden de menschen,
die er door moesten.
„Lam weer," vond de jeugd. „Geen
sneeuw en geen ijs! Waarvoor is het no
eigenlijk winter?"
Maar 't leek wel, of de tweede helft van
Februari wild*: goedmaken, wat December
en Januari verzuimd hadden, want op een
morgen, toen niemand er meer op ver
dacht was, lag er een dikke, witte vacht
over de aarde uitgespreid. Boomen en
struiken dreigden onder hun witten last te
bezwgkenschoorsteenen, palen, alles wal
uitstak, had een sneeuwmuts op.
Dat was een vreugde! Eindelijk sneeuw!
En nog wel op Zaterdag. Kon 't mooier!
't Was op het Schoolplein vóór de jon
gensschool dan ook een lawaai, dat iemand
booren en zien verging. Van alle kanten
suisden er ballen door de lucht. Er werden
heele gevechten geleverd. Wee den enkelen
wandelaar of fietser, die bet Schoolplein
moest oversteken! Hg was zijn leven niel
zeker met al die sneeuwballen, die bem om
do ooren vlogen. En helaas vonden de
jongens hem juist een prachtig mikpunt
Karei ten Hoet en nog eenige anderen
waren op het punt de bel kon elk
oogenblik luiden het schoolgebouw bin
nen te gaan. Daar kwam plotseling een
beer over het plein geloopen, een lange
heer, dus: „een eemg mikpunt".
Vóór Karei er zicb eigenlgk rekenschap
van gaf, bad hg een sneenwbal in de han
den en suisde deze in 't volgend oogenblil
door de lucht. Hg was raak, zóó raak zelfs
dat de hoed van den heer Karei kende
hem niet over den grond buitelde. On
zich heen te kijken en te zien, wie de
snoode aanvaller was, ging vlug genoeg ei
vóór Karei er op verdacht was, had d<
vreemde beer hem van het hoofd tot de
voeten opgenomen.
Daar zon wat opzitten, meende Karei
maar neen! De heer raapte zgn hoed op
sloed de sneeuw er af. zette zgn hoofd'
deksel weer op en wandelde kalm door.
Karei stond er paf van. Zou de zaafc
werkelijk zoo goed afloopen. of zou bei
muisje nog een «taartje hebben? Lang Igc
had bij niet, om hierover na te denken
want daar luidde de .bel en hg moest dui
naar binnen.
Onder de les kwam 't gebeurde hen
weer in de gedachte. Er zou natuurlgk
niets van komen. Die heer kende neir
immers niet eens! En toch toch! 'I
Was gek, maar Karei zou eigenlgk veé
liever gehad hebben, dat de heer goec
nijdig was geworden. Kom, malligheid! Hij
wilde er niet langer aan denken.
Om twaalf uur liep hg vlug naar huis
Hij begreep 't zelf niet, hoe 't kwam, maai
hij had niets geen zin meer in sneeuw;
ballengooien.
Thuisgekomen vond hij Moeder niet in d»
huiskamer. Mina, het dienstmeisje, verteld»
hem, dat zgn moeder om een uur of tiei
plotseling onwel was geworden en om dei
nieuwen dokter gestuurd had, daar de oud»
huisdokter een paar weken geleden gestor
vee was.
Karei liep dadelgk naar boven. Toei
Moeder op zgn kloppen „ja!" riep, gint