VOOR DE JEUGD
LEIDSCH DAGBLAD
Vrijdag If Maart
Anno 1927
'iii'
-11 i;
TANTE FRANS.
Maart.
9. 10.
Naar het Engelsch van E. ENOCK.
Beknopt bewerkt door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
rd
HOOFDSTUK X.
Beterschap.
t was niet vóór den volgenden morgen,
Tom bij Tante Frans mocht komen Zij
ernstig ziek. Dokter Hill was opnieuw
pen en er had een kleine operatie
ts gehad, wahrna Tante Frans in een
ustigen slaap was gevallen. Zij riep tel-
om Tom en eindelijk zeiden de docto-
dat het maar het beste zou zijn, als
ichzelve overtuigen kon, dat hij onge-
was.
Het zal haar misschien rust geven," zei
Hill, terwijl Tom, nadat hem uit
bel ijk gezegd was heel kalm te zijn, bij
rieke binnengebracht werd.
oen Rika met den kleinen jongen aan
hand in de ziekenkamer kwam, keerde
Frans haar arm, verbonden hoofd
hem toe Een dankbare glimlach gleed
haar gezicht
om stond nu vóór haar bed. Hij deed
best. zijn tranen in le slikken en drukte
lippen op haar hand. Eensklaps snikte
het uit en legde Tante Frans haar hand
;oozend op zijn hoofdje.
Lieve jongen!" was alles wat ze zei,
die enkele woorden klonken Tom als
;iek in de ooren. Ze zeiden hem heel
del ijk. dat Tante Frans niet boos op
was.
een wenk van den dokter bracht Rika
weer weg.
nte Frans keek hem met stralende
n na en het duurde niet lang, of zij
in een rustigen slaap.
Dat heeft haar goed gedaan," zei dokter
tegen zijn collega. „Zij komt er nu wel
mop."
t nieuws, dat Tom in de ziekenkamer
elaten was. werd met groote veTont-
•diging door de andere kinderen, of
rer: door de tweelingen ontvangen.
Zoo'n kleine deugnietl Hij verdiende
dat hij Tante Frans ooit weerzag,"
Bob uit
We moeten hem dood verklaren," zei
.We zullen geen van allen een woord
hem zeggen."
We moeten lief voor hem zijn. omdat
ite Frans niet boos op hem is. zegt
klonk het nu uit Feetje's mond.
Moeten, moeten! We moeten hem flink
ffen," zei Bob weer. „Vin-jij ook niet,
ck?"
.Ik ik weet het niet. Ik weet wel, wat
zou willen doen en ik weet, wat ik zou
ten doen. Maar die twee dingen zijn
niet hetzelfde," antwoordde het oudste
kinderen speelden dien geheelen dag
het bosch en kwamen alleen voor de
Itïjden thuis. De dokter had namelijk
gd. dat het in huis zoo rustig mogelijk
t zijn.
elkens sloop echter één van het viertal
binnen, om aan de deur van Tante
tos' kamer te luisteren of Rika te vragen,
het met de patiënte ging.
Gelukkig luidden de berichten gunstig.
Het duurde dan ook niet lang, of de kin
deren mochten om beurten bij haar komen
en muisstil vóór haar bed zitten.
De dokter vond de patiënte prachtig
vooruitgaan en stond zelf verbaasd over
haar snelle beterschap.
Toen Bob en Job Tom eens met een be
rouwvol gezicht de ziekenkamer zagen bin
nengaan, kregen zij toch medelijden met
den kleinen baas en besloten zij, hem zijn
euveldaad, die Tante Frans bijna het leven
gekost had, maar te vergeven.
HOOFDSTUK XI.
Puck krijgt een brief.
Het waseen mooie voorjaarsdag en
Tante Frans lag op een ruststoel op het
groote grasveld vóór het huis Zij zag er
nog bleek uit, maar keek vriendelijk naar
de vijf kinderen, die haar omringden.
Het waren heerlijke dagen. Allen deden
hun best. haar het een of andere genoegen
te verschaffen Zij voorkwamen haar ge-
rinfste wenschen en het was altijd een
wedijver, wie haar boek zou halen, haar
een kopje thee of eten brengen en haar haar
medicijnen geven. Tante Frans zei lachend
tegen dokter West, die haar dagelijks kwam
bezoeken, dat zij „vreeselijk verwend werd"
Op een middag, toen Tante Frans in huis
rustte, waren de tweelingen met Feetje het
bosch ingegaan en zat Puck in haar eentje
op het grasveld.
Zij was geheel verdiept in een mooi boek,
toen zij plotseling opgeschrikt werd door
naderende voetstappen.
Het was de postbode.
Tot groote verbazing van Puck overhan
digde hij haar een brief, welke aan haar
geadresseerd was. Zij kreeg niet dikwijls een
brief en keek dadelijk, wie de afzender
was. Ze zag. dat het epistel van mevrouw
Wilson kwam. scheurde hel couvert open
en las den inhoud.
Juist op dit oogenblik kwam dokter West
er aan. Hij zag onmiddellijk, dat Puck niet
in zenomen was met den inhoud van het
schrijven.
„Wat scheelt er aan, lieve kind?" vroeg
hij vriendelijk.
De kinderen waren hem tijdens de ziekte
van Tante Frans, waarin hij hen met al
lerlei kleinigheden voortgeholpen had. als
een vriend gaan beschouwen Nu echter
wendde Puck zich van hem af.
Dokter West keek haar vol verbazing
aan. legde zijn hand op haar schouder en
zei zacht:
„Ik wil niet onbescheiden zijn. lieve kind,
maar als ik je in eenig opzicht helpen kan,
ben ik daartoe gaarne bereid
Alles wat Puck zeggen kon. was slechts:
„Mevrouw Wilson komt terug. Nu zal
Tante Frans wel gauw weggaan!"
(Slot volgt).
Door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
Maart was altijd een lastige jongen ge
weest Vanaf zijn prilste jeugd had men
nooit staat op hem kunnen maken. Zóó waa
de hemel blauw en scheen vroolijk het zon
netje; maar dan op eens verdonkerde
Maarts gelaat, begon de stoute jongen van
boosheid te blazen en te huilen, gooide hij
met hagelkorrels in het rond en mikte daar
bij het liefst op groote neuzen. Was zoo'n
bin dan weer uitgewoed, ja. dan had hij wel
spijt en trachtte hij het weer goed te maken
door zijn zonnigste gezicht te laten zien,
maarhet kwaad was geschied en
niemand vertrouwde hem meer. Dat waa
zijn grootste straf.
„Maart roert zijn staart," zeiden de men-
schen en gelijk hadden zij; die ondeugende
Maart kon soms als een dolle te keer gaan.
Hij deed Vader Tijd en Moeder Aarde
aan ook dikwijls verdriet en zijn Ouder®
hadden oprecht spijt, dat ze hem zoo'n
mooien tweeden naam als „Lentemaand"
gegeven hadden. Maar daar was nu helaas
niets meer aan te doen.
Maart stond nu eenmaal bij den Burger
lijken Stand op het Stadhuis precies
zooals de namen van alle menschenkinde-
ren daar vermeld staan ingeschreven ali
„Maart. Lentemaand". Veranderen was ou->
mogelijk En toch bleek het meer en meer,
dat hij dien mooien naam heelemaal niet
waard was. A1 s er nog wat aan te ver-
anderen viel. zou Moeder Aarde dien lieven
lingsnaam van haar met veel meer genoe-
gen aan haar dochtertje April, dat aandige,
blonde meisje, gegeven hebben.
„Ik ben te vlug geweest," moest zij zich-
zelve bekenen. „maar ik kon ook
onmogelijk vooruit weten, dat Maart zoo'n
bengel, zoo'n echte kwajongen zou zijn
Het was een heel strenge winter geweest.
Toen in Februari de sneeuwklokjes bloei
den, moesten zij hun teere knopje9 door de
sneeuw heen boren Maar de dappere,
kleine dingen hadden overwonnen en
stonden boven het witte kleed te bloeien,
alsof dat de gewoonste zaak der wereld was.
Een paar weken later, het was in de
maand, die naar Maart genoemd werd was
de sneeuw gesmolten. Oom Wintervorst
had eindelijk afscheid genomen en overal
prijkten kleine, paarse viooltjes, zóó ver
scholen tusschen het gras. dat men ze nog
maar nauwelijks zien kon
Moeder Aarde verheugde zich oprecht
over deze kleine, heerlijk-geurende lente
boden. Zij noemde ze „Maartsche viooltjes".
Maar ook daarvan had ze later spijt, want
toen het het volgend jaar een zachte winter
was en de kleine dingen reeds in Februari
bloeiden en geur verspreidden, zoodat
Maart er niet ééntje meer vond. toen het
zijn maand was werd hij zóó kwaad, dat
hij met groote hagelkorrels om zich heen
gooide, ten einde zijn woede te koelen.
Modder Aarde zuchte diep. Och. och,
wat was die Maart toch weer aan den gang!
En het hielp niets, of zij al probeerde hem
te troosten door te zeggen:
„Dit jaar zijn er dan wel geen viooltjes,
maar bloeit het speenkruid voor je Kijk
eens naar die aardige ster-vormige bloem-
jes met haar glimmende bloemblaadjes die
zóó geel zien. alsof ze regelrecht uit den
boterpot kwamen gestapt.
„Wat heb ik nu aan speenkruid!"
mopperde Maart. „Ik ben toch al een groote,
flinke jongen en hoef niet meer met een
speen zoet gehouden te worden, zooais
sommige onverstandige kindermoeders hun
kinderen doen."
„Was je nog maar zoo klein!" zuchtte
Moeder Aarde weer. Zij vergat op dat oogen-