Jong Goedje.
pootje baden op Scheveningen. Wat betee-
kent die malligheid toch, kind?"
,,'t Is geen malligheid, moeder," lachte
Emmy, „we waren juist aan het circusje
spelen, en ik moest op het koord dansenl
En de vensterbank was het koord
„Zoo, zoo. dus heb jij zóó op de venster
bank staan dansen?" begon nu vader op
strengen toon
„Ja. vader," bekende Emmy „En '1 ging
zoo prachtig I"
„Zoo. ging 't zoo prachtig?" vroeg vader.
„Maar je weet dan zeker niet. dat wat jij
hebt gedaan, „roekeloos je leven wagen"
wordt genoemd, en dat op dit „roekeloos
het leven wagen" een zware straf staat, hè
Emmy?"
„Straf?" vroeg het meisje verschrikt.
„Ja, kind. en een zeer zware straf ook. Ik
geloof, dat er minstens één jaar gevangenis
straf op staat. Maar uit mijn hoofd weet ik
het niet precies; ik moet het straks even na
zien. misschien is 't ook wel twee jaren...."
Emmy werd bleek van angst. Vader, die
bij de rechtbank was, wist immers alles, wat
mocht en niet mocht. En Anna, het tweede
meisje, had toch verteld, dat vader, als hij
wilde, alle menschen, die kwaad deden, in
de gevangenis kon laten opsluiten.,
„Wel meisje." begon weer vader, „wat
zou je er wel van zeggen, als we je eens
voor een jaarlje brachten in de gevangenis
voor jeugdige misdadigers? Want een mis
daad is het als iemand roekeloos zijn of haar
leven waagt
Emmy begon te huilen. „O, 'k zal 't nooit
meer doen. vadert" riep ze.
„Ja. Em. dat heb je al zoo vaak beloofd,"
zei moeder. „Maar wat hebben we aan al
die beloften, als je ze toch niet houdt?"
Daar begon ook Dora te huilen. „O, ik
heb.... ookm..mee.... gedaan I" riep
ze „Ik.... w..was.... Pan..P..Pe-
trowitz.I"
„Emmy is de oudste en deed iets, dat niet
mocht." sprak vader. „Ze moet daarvoor
streng gestraft worden. Morgen gaat ze naar
de gevangenis
Nog harder begon toen Emmy te snikken,
en Dora snikte mee. Beiden gilden zij het
uit. toen vader tot moeder zei: „Vrouw, je
denkt er wel aan, om vandaag Emmy's
koffer te pakken, want morgenochtend heel
vroeg breng ik haar zelf met de auto weg."
Moeder begon wel wat medelijden met
haar waaghalsje te krijgen. „Luister eens,
man," zei ze, „zou het niet veel beter voor
Emmy zijn, om haar naar het circus te
brengen? 't Blijft nog eenige dagen in de
stad, en ik hoorde juist, dat de directeur een
meisje zocht, om tot acrobate op te leiden.
Want in de gevangenis, zie je, daarin heeft
nog niemand van onze familie gezeten
Enne't zou zoo'n vreeselijke
schande voor ons allen zijn, als nu juist
ons dochtertje daarin zatO, wat zou
dat een schande zijnl En," ging moeder
voort, „ze houdt toch zooveel van koorddan
sen, en daarom zal ze het wel heel prettig
vinden, om een paar jaren met een circus
overal heen te renzen
„Neen, moeder, neen!" snikte Emmy. ..Ik
vind het heelemaal niet prettig! Die circus
man lijkt juist op dien boozen Pan Petro-
witzl Neen, ik wil niet naar het circus!"
„Je hebt niets te willen, kind," sprak va
der, „je gaatl En daarmee uit! En natuur
lijk begint nu al voor jullie beiden de straf.
Want jullie moogt den geheelen dag niet be
neden komen, en dan.... om zeven uur
naar bed!"
(Slot volgt).
Naar het Engelsoh van M. BROWNE.
Vrij bewerkt door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
„En wat ben je van plan, met ze te
doen
„Dat weet ik nog niet. Ik had ze willen
verkoopen, maar ik kan er geen kooper
voor vinden."
„Ik weet een kooper en ik zal je al bet
geld geven, dat ik in mijn beurs heb.
„Hoeveel is dat?"
„Drie dubbeltjes en een nieuw kwartje,
dat ik van Oma gekregen heb. Ia dat ge
noeg
„Genoeg niet, maar we zullen het er
maar voor doen
De drie dubbeltjes en bet nieuw kwartje,
dat zoo bewonderd was en als de grootste
schat bewaard werd, gingen over in de
hand van den man
De jongen kreeg de twee poesjes, droeg
ze voorzichtig in zijn armen en ging heen.
De man keek den jongen nog na en stak
het geld in zijn zak
En de jongen, in-gelukkig met zijn beide
poesjes, dacht er over na, wat Juf en zijn
zusje Polly wel van zijn aankoop zouaen
zeggen.
,,Ik wou maar, dat Moeder thuis was",
zei hij in zichzelf. „Alles zou dan zooveel
gemakkelijker gaan. Nu moet ik Juf voor
mijn poesjes winnen Zij vond Guincesche
biggetjes domme dieren, tot ze van de
onze ging houden en ik geloof stellig, dat
ze bedroefd was, toen ze dood waren
Hij was zóó in zijn gedachten verdiept,
dat de weg naar huis hem al heel kort
viel.
Eenmaal in huis, was het eerste wat hem
te doen stond, de zaak aan zijn zusje uit
te leggen, dat hij juist in de gang tegen
kwam. Zij was zóó ingenomen met de
kleine poesjes, dat zij heelemaal niet meer
scheen te geven om het nieuwe kwartje,
dat nu uit de beurs van haar broertje ver
dwenen was en dat zij toch zoo bijzonder
mooi had gevonden.
„Hoe zullen wn ze noemen, Pim? En
wat zal Juf zeggen V' vroeg zij.
„Ik weet het niet," klonk het weifelend
van Pims lippen.
„Maar ik weet hetl" nep Polly plotse
ling uit en zij fluisterde Pim iets in het
oor.
Haar broertje glimlachte nu en keek
op eens veel vroolijker. Juf zat boven
in de kinderkamer te breien.
„Juffie, mag ik u mevrouw Wiesje-Poe-
per-Snor voorstellen vroeg Polly, nog
vóór zij de deur der kinderkamer open
deed.
„Juffie, mak ik u mevrouw Wiesje-Poe-
seloes voorstellen vroeg Pim, die zijn
zusje op de hielen gevolgd was.
Juf zette haar bril af en keek verwon
derd van haar breiwerk op Zij begreep
maar niet, wie diie vreemde bezoekers toch
konden zijn.
De deur ging open en Juf sprong van
haar stoel op. Twee kleine poesjes, een
witje en een zwartje, werden op den grona
der kinderkamer gezet.
Luid gelach op de gang en twee hoofd
jes, die om de deur keken.
„Dacht u heusch een echten meneer en
een echte mevrouw te zien vroeg Polly.
„Mogen we ze houden, Juf?" vroeg Pim.
„Ik heb ze met al het geld, dat ik in mijn
beurs had, betaald. Het mooie, nieuwe
kwartje van Oma was er ook bij."
Juf glimlachte; zij was blijkbaar reeds
voor de zaak gewonnen, maar zei nog
eenigszins weifelend:
„Jullie hebt al zooveel dieren wat zal
Moeder wel zeggen als zij thuis komt en
het huis in een Dierentuin veranderd ziet
Jonge poesjes bij jonge hondjes
„Dat is waar ookl" riep Pim nu uit.
„Ik dacht heelemaal met aan de hondjes!
Zouden zij met de poesjes willen vechten 1"
„Dat denk ik wel", antwoordde Juf. „Het
zou misschien beter zijn, als je de poesjes
teruggaf."
„Maar ze zijn betaald begon
Polly.
Pim keek heel ernstig en zei:
„We kunnen de hondjes leeren lief voor
de poesjes te zijn en zullen Piet vragen,
hoe we dat moeten doen."
Piet was de tuinman en de kinderen
hadden een blind vertrouwen in hem. Piet
wist alles van dieren en planten af.
De poesjes werden nu naar den stal ge
bracht, waar een mandje met hooi al op
hen scheen te wachten. Daarna gingen de
kinderen Piet zoeken Het trof echter
slecht, dat Piet het juist op dat oogen blik
erg druk had. Wel had hij tijd om naar
de kinderen te luisteren, maar hij scheen
dadelijk weer met zijn werk te willen door
gaan.
„Je kunt jonge hondjes niet leeren lief
voor kleine poesjes te zijn, al zou je dat
nog zoo graag willen", zei hij. „Ik geloof,
dat je het beste doet door ze hun ga^
maar te laten gaan."
„Ze hun gang maar laten gaan her.
haalde Pim verwonderd. „Dat is al heel
gemakkelijk
„Ja," beaamde Polly; „we zullen eens
kijken, wat ze doen."
En zij liep hard naar den stal terug,
op de hielen gevolgd door haar broertje!
De beide poesjes, moe van alle cueu*»
indrukken, waren m het mandje met lekker
zacht stroo in slaap gevallen
„Wat zijn ze schattig!" fluisterde Polly.
„Ik hoop maar, dat de hondjes hen niet',
zullen doen", ze» Pim.
„Laten we 't eens probeeren, nu we er
bij zijn", stelde Polly practisch voor. „Dau
weten we meteen, of we ze bij elkaar kun
nen vertrouwen."
De twee jonge hondjes werden gehaald
en naast het mandje met levenden inhoud
gezet. Zij snuffelden er aan, wreven hun
kapjes tegen een stuk papier, dat er uit
hing, maar namen niet de minste noti-
tie van de poesjes, waarschijnlijk om de
eenvoudige reden, dat zij hen niet konaen
zien.
„Piet zei, dat wij ze hun gang maar
moesten laten gaan", zei Pim.
„Goed; laten wij dan naar buiten gaan
en door het raampje kijken", vond Polly.
De kinderen liepen nu vlug den stal uit
en lieten de deur op een kier staan. Zq
trokken een ladder tot vóór het raampje,
klommen er op en gluurden naar binnen.
De beide hondjes zaten vergenoegd ne
gen het mandje aan, de poesjes lagen in
het hooi te slapen.
„O Pol. kijk eens!" riep Pim plotseling
uit. „Meneer Wipper-Snapper-Snor is
wakker geworden."
Meneer Wipper-Snapper-Snor, het zwar
te poesje, was niet alleen wakker gewor
den, maar hij had ook gemerkt, dat er
wat tegen het mandje zat. Meneer Wippt-r-
Snapper-Snor maakte mevrouw Wiesje-
Poeseloes nu ook wakker. Zij zaten op den
rand der mand en keken met groote, ver
baasde oogen naar de jonge hondjes.
„Ze zien de hondjes," zei Pim
„En de hondjes zien hen," zei Polly,
toen de twee hondjes plotseling hun kop
jes omdraaiden en met groote verbaasde
oogen keken naar hetgeen er in ue
mand zat.
„Wat zou er gebeuren fluisterde Polly.
„Ja, wat zou er gebeuren fluisterde
Pim terug.
Beiden bogen zich wat voorover ouu
goed door het raampje te kunnen zien,
wat er in den stal gebeurde, het ladder
tje kantelde ende kinderen tuimelden
op den grond.
Zij deden zich gelukkig niet veel pijn,
maar ze hadden toch een geduchten schrik
beet. Het duurde wel een paar minuten
vóór zij alle twee weer overeind waren
en zich herinnerden, waarom zij eigenlijk
op de ladder geklommen waren.
„De poesjes", zei Pim eindelijk.
„De hondjes", zei Polly.
„Waar zijn de poesjes?" vroeg Pim.
„In den stal natuurlijk," antwoordde
Polly.
Maarde poesjes waren niet in den J
stall Het mandje stond er nog, hoewel al
het hooi er bijna uit hing. Van de poesjej
was echter geen spoor te bekennen.
„Ze zijn weg!" riep Pim verschrikt uit.
„Maar waar zijn ze heen vroeg Polly
met een angstig stemmetje.
„De hondjes hebben ze zeker opgege
ten," zei Pim, terwijl hij naar de beide
hondjes keek, die met hun korte staart*
stompjes heftig probeerden te kwispelen.
„Laten we het dadelijk aan Piet gaan
vertellen," stelde Pim voor
Het was voor den eersten keer in hun
leven, dat Piet hun vertrouwen beschaam
de. Nergens kon hij de poesjes vinden,
maar hij zei heel beslist, dat „hij wel eens
zou willen zien, dat de hondjes hen opge
geten hadden." Hij vond het een heel moeu
lijk geval, misschien wel het lastigste, dat
hem ooit voorgelegd was, en keek al even
vragen om zich heen als de beide kin
deren.
Waar konden meneer Wipper-JSnapper-
Bnor en mevrouw Wiesje-Poeseloes geble
ven zijn
pc
de
de
Di
Pi
he
kv.
Po
VT<
uk
sol
cn
da
mi
lie
mi
cr
vó
eel
Ier
ge:
Sn
De
P®
jej
1
de
vo<
1
ma
eet
nie
eer
in
bri
mé
ma
onj
vot
we
vei
frii
mo
An
in
J
Kei
wei
licl
het
doi
vie
rus
scl:
J
hac
in
seis