Kans Christiaan Andersen. reive beslissen zou, of zij een Engelscbe vrouw wilde worden of met; maar in geen gevaJ mocht zij opgroeien zonder dat zij ook haar eigen land leerde kennen. Bedroefd hep Alfred naar buiten. Na een pooBje kwam hij bij de rotsen. Daar wilde hij het met zichzelf uitvechten. ,,Ik wou maar, dat die oude oom al haar geld had opgemaakt", mompelde hij in zichzelf, terwij! hij met kracht een steen wegschopte. „Alles wordt nu heel ana er» en lang zoo prettig met meer. O, ik kan haar niet missen 1" De arme jongen had zich voorover in het zand geworpen en zijn gezicht m zijn han den begraven. Zijn schouders schokten van het snikken en hij zou voor niets ter we reld willen, dat Tom hem zóó zag. Hij hoorde noch de Lichte, naderende voetstappen, noch de lieve, heldere stem, die zong: Omhoog wil ik steeds kijken, Daar fonkelt hel mijn ster. Zij wenkt mij haar te volgen, Te doen wat is mijn plicht. V— Wie naar de sterren opkijkt, Ziet in het donker licht. - Juanita kwam naar hem toe. Plotseling richtte Alfred zich op en zag bij het meisje. Er scheen nu al iets vreemds en nieuws aan haar tc zijn. Het jeugdige gravinnetje was nog precies de zelfde Juanita van altijd; maar Alfred meende, dat zij veranderd was. „O, Alfred!" riep zij uit, toen zij zijn betraande gezicht zag. „Wat scheelt «r aan 1 Ben je ziek 1 Ik heb je overal ge zocht." „Ziek 11" mompelde Alfred „Nee, dat nietl En wat zou me kunnen schelen! Be grijp je dat met V' Juanita keek hem nu met haar lieve, zachte oogen aan. Zij begreep plotseling de reden van Alfred's verdriet en was er hem "dankbaar voor. „Je bent al heelemaai veranderd1!" barstte de jongen los. „Jé komt er aan als een prinses. Nooit zul je je blouses en jurken meer scheuren of nog harder loo- pen dan ik. Je bent nu een gravinl" En hij zuchtte diep „Maar ik kan het toch niet helpen", zei Juanita. „En ik heb gisteravond mijn blouse nog heelemaai gescheurd." „Toen wist je het nog met. Maar nu is alles anders geworden en dat is juist zoo vreeselijk. Ik dacht, dat je eenmaal een Engelsche vrouw had willen worden." „O, maar dat duurt nog zoo lang en ik kom immers weer hier terug Je moet vooral niet denken, dat je mij voor het laatst gezien hebt." „Nita Alfred stond nu naast zijn pleegzusje cm keek haar ernstig aan. „Nita, als ik heel flink studeer en eenmaal beroemd ben en je kom halen, wil je dan voor altijd een Emgelsche vrouw worden V' Juanita stak haar arm door den zijne en Antwoordde „Natuurlijk wil ik dat, oude jongen I Dat zui je eens zien!" EINDE. Uit Schorers Jugensfreund. Naverteld door B KNOOP. Wie van mijn lezers heeft nog nooit een sprookje gelezen van den man, wiens Saam hierboven staat Niet één, denic ik. Geen wonder trouwens, want vele er Van zijn zoo gunstig bekend, dat jong en oud ze gaarne hoort of leest. H. C. Andersen werd op 2 April 1805 te Odensee op het groene Fünen geboren. Zijn wieg was een klem houten kistje, door zijn vader, een arm schoenmakertje, zelf gemaakt, 't Scheen dat den kleine het bedje niet al te goed beviel, want 't was Schreien, steeds schreien, dag en nacht. „Houd toch opl" riep de vader mt sr- Malen, maar t hielp alles niets Ook bij den doop liet de kleine schreeuwer zijn fctem luid hooren. Een familielid echter troostte de ouders met het bekende: „hoe harder de jongen nu schreit, des te luider zal hij later zingen." En werkelijk werd deze voorspelling bewaarheid. De jongen had zoo'n lieve stem, dat de voorbijgan gers meermalen bleven staan luisteren, als hij zong, ja, eens zelfs, toen hij een fa briek binnenkwam en het werkvolk hem hoorde, stonden alle weefgestellen stil en moest hij steeds weer zmgen. 't Vertrek, waarin hij opgroeide, was heel klein; 't was de werkplaats van zijn vader, die nog nauwelijks ruimte bood voor een bed en Hans' wiegje. Aan den wand zag men eemge schilderijen en een boekenplank. Daarop stonden vaders lie velingen een rij boeken. Geen grooter genot voor den aankomenden jongen, dan wanneer vade" hem daaruit voorlas. Ook deze zelf werd dan een heel ander monsch. In den regel bedaard en ernstig, werd nij dan vTOolijk en opgeruimd- Hans' liefste wensch was geweest, de Latijnsche school te bezoeken, maar zijn ouders verarmden, en de zoon moest schoenmaker worden, hoe weinig lust hij er ook voor gevoelde. Eens gebeurde het, dat een leerling van het gymnasium bij vader Andersen een paar schoenen bestelde en zijn boeken in de werkplaats liet liggen. Zie, mijn jongen", zeide va-der tot Hans „dien weg zou ik ook gaarne ge gaan zijn; geve God, dat gij hem eens bewandelen kunt." Hans kwam zelden met andere kinderen in aanraking, ja, onder de schoolkinderen vond hij zelfs geen vriendjes. Verlaten stond hij vaak buiten den kring zijner makkers, die den „sukkel" dikwijls plaag den. Deze zocht dan zi-n troost bij groot moeder, en als die hem maar op schoot nam en sprookjes vertelde, dan was ons ventje gelukkig als geen ander. Met ge sloten oogen zat hij daar dan, alles om zich heen vergetende. Dikwijls had de kleine Hans reeds van den schouwburg gehoord. „Och, vader, laat ons er toch eens heen gaan,' 'had hij zóó vaak dnngena ge vraagd, dat hem eindelijk dit genot eens werd geschonken, en 't beviel hem er zoó goed, dat hij liefst ïederen avond gegaan zou zijn, maar dat liet natuurlijk de beurs niet toe. En ach de tijden zouden voor 't arme gezin rog moeilijker worden I Op zekeren morgen toch werd de vader on gesteld en drie dagen later overleed hij. Nu was 't voor de arme moede» dubbel moeilijk, als waschvrouw voor zich en hiw-i kind den kost te verdienen. Toen Hans 14 jaar was, zou hij lidmaat worden. De lange rok van 4^n vader wem vermaakt en een paar nieuwe laarzen wer den gekocht. Het kraken der laatste deea hem veel plezier, want nu kon ieder hoo ren, dat het nieuwe waren. De schooljaren van onzen Hans waren nu voorbij en zijn moeder had gaarne, dat haar zoon kleermaker zou worden. „Ach, moeder, geen kleermaker I" riep het ventje uit, „laat mij naar Kopenhagen gaan 1" „En wat wil je dan V' „Ik wil beroemd worden, moeder", luid de het antwoord. Met verwondering hoorde moeder An dersen dergelijke woorden en wendde zich tot... een waarzegster. Met ernst en waar digheid schudde deze de kaarten en zei: „vrouw, uw zoon zaï een groot man wor den, en hem ter eere zal eens heel Oden see feestelijk worden verlicht Nu hielden de tranen der moeder onzen Hans niet meer thui6. De kleeren werden bijeengepakt en den volgenden morgen bracht moeder hem buiten de stad een eind den weg op, nog eenmaal viel ze hem weenend om den hals, gaf hem haar zegen, en daar ging Hans op reis Op een schoonen Septembermorgen in 1819 kwam hij in de hoofdstad aan. Moe derziel alleen stond hij daar te midden, van het drukke stadsgewoel. Betrekkin gen bezat hij er niet. maar hij had aanbe velingsbrieven meegekregen aan een ze kere mevrouw Schall. Toen hij er den volgenden morgen aanbelde, om zijn brie ven af te geven, wilde het dienstmeisje hem een aalmoes in de hand drukken, hem, die zijn mooie pak en zijn nieuwe laarzen aan hadl Toch wist hij haar over te halen hem bij mevrouw binnen te laten. Deze las den brief en Hans deelde haar mee, dat het steeds zijn wensch geweest was, bij het toon eel te gaan. Tegelijk wilde nij een proef van zijn bekwaamheid geven, hij trok zijn laarzen uit, gebruikte zijn hotd voor trommel en begon, en dat wel met zulke zonderlinge gebaren, dat me vrouw meende met een zinnelooze te doen te hebben en hem zoo spoedig mogelijk wegzond. Daar stond Hans weer alleen op straat, «n wat het ergste was, zijn beurs begon plat te worden, hij moest wat verdienen.. In dezen nood wendde hij zich tot een meubelmaker, die hem als leerjongen aan nam. Maar hij zou geen meester van de schaafbank worden. „Neem me niet kwalijk, baas", zei hij den volgenden dag, „ik houd het hier geen dag langer uit, ik wil, ik moet kun-« «tenaar worden." „Ga dan naar den heer Siboni, den directeur van de muziekschool", luidde het antwoord van den meester, „als /e zulke ideeën m je hoofd hebt, kan ik je missen, hoor!" De directeur, die ruist een diner gaf, waaraan vele beroemdheden o.a. de dich ter Baggesen, de componist Weyse e.a, deelnamen, list flans binnenkomen. Trouw- artig verhaalde hij zijn lotgevallen aan e aanwezigen, ja, hij moest zelfs zingen en voordragen. Hij oogstte daarbij zoo veel bijval, d&t Sibon1 beloofde hem gratis zangonderwijs te geven, en ook Weyse hem zijn steun toezei. Natuurlijk was niemand zoo gelukkig als Hans Andersen! Hij lachte en schreide tegelijk! Helaas, geen half jaar later had hij zijn mooie stem verloren slecht schoeisel en slechte kleeding hadden het hem gedaan en wei in die mate, dat 8iboni hem aanried: „leer een handwerk, mijn jongen, zanger werdt je nooit." Weer stond Andersen radeloos op straat Zijn geld was op; bedelen, dat ging na tuurlijk niet, maar wat dan? Naar huis toe? „Nooit, nooit," zei hij herhaaldelijk. In zijn. nood besloot hij voor het koninklijk sater een treurspel te schrijven, om zoo den kost te kunnen verdienen. Binnen veertien dagen had hij het gereed en zond het naar het theater, doch eenige weken later kreeg hij het terug met de opmerking, dat hij eerst maar eens zuiver moest leeren schrijven, voor hij drama's vervaardigde. Geen won der, wa!nt niemand had hem geholpen. Maar de jeugdige schrijver gaf den moed niet op: binnen kort schreef hij een tweede drama, getiteld: Alfsal, dat echter evenmin aa.ige- nomen werd. Toch schijnt de theaterdirec teur wat in den jongen schrijver gezien te hebben, want de heer Callin zoo heette hij beval Andersen warm aan bij koning Frederik VI. En niet te vergeefs, want er werd hem een jaarlijksche toelage beloofd om te kunnen studeeren. In welke stem ming Andersen verkeerde, toen hij dit be sluit ontving, is te begrijpen. En noe hij werklel Weldra was hij een van de beste leerlingen der 9chool. Of de jonge gymna siast dus ook toonde, 's konings gunst waar dig te zijnl En onverdroten werkte hij van 's morgens vroeg tot 's avonds laat. Menigen. avond, als de slaap hem overviel, ging hij zich met koud water wasschen of deed hij een korte wandeling in den tuin. om dan vol moed weer aan te pakken. Geen wonder dus. dat zijn examens alle goed afliepen en hij weldra student werd. Met vierent ïtig jaar waren %zijD universiteitsstudiën geëin digd en verscheen tevens zijn eerste bun deltje gedichten. Deze eerstelingen verwier ven groolen bijval en nieuwe vrienden en verdere steun waren er het gevolg van. Geen wónder dat meerdere gedichten volg den, doch evenmin een wonder, dat nijd en afgunst hun stem lieten hooren en wel in die mate. dat Andersen zelf aan zijn talent begon te twijfelen. Maar „wien God de rechle gunst bewijzen wil," zeggen de Duit- schers, „dien zendt Hij de wereld in." Rei zen, reizen, dat was steeds Andersen's grootste lust geweest. Door de opbrengst van zijn pen daartoe in staat gesteld en gesteund door de regeering bereisde hij nagenoeg ge heel Europa en steeds schreef hij alle reis herinneringen op, zoodat men, ze lezende, meent land en volk voor zich te zien. Naast reisherinneringen en gedichten schreef hij

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1927 | | pagina 16