In het Weeshuis. H denavond Opening van de Spiegel- en Lijstenmakerij Haarlemmerst, 187 „Rembrandt" Haademirerstr, 187 No. 20486 LEiDSCH DAGBLAD, Vrijdag 24 December Cerde Blad Anno 1926 öuitsnl. Waekoverzicht. A.s reclame geven wij aan ieder die 3 platen, foto's enz. laat omlijsten, daarvan één g atis, onverschillig welken prijs En de sneeuwvlokken vlogen hen ver trouwelijk in 't gelaat Zg smolten en vie len als flikkerende paarleD neer. Maar hefc donkere, ongure t-tekeD op hun voorhoofd Jconden ze niet wegvagen. Henschel gmg voorop, rusteloos, ge jaagd, de andere, huiveringwekkend als een gevallen engel, liep achter hem aan te praten, nu vleiend, dan dreigend. Zij liepen een leege, besneeuwde straat in. Stil en plechtig zeeg het duizendvou dige vlokkengedwarreJ neer van den hemel En ia ieder zilveren sterretje was de glans van een kind, dat onschuldig en rem op aarde kwam en een bloedigen dood stierf om alle menschenharten rein en schuldeloos te maken. Een arm knaapje met een kleinen kerst boom in de armen kwam hen tegen. Vreug de straalde uit zijn donkere oogen, een blosje gloeide op zijn blozende wapgeu Onwillekeurig keken beiden naar het kind. Maar de gelukstralende blik van den knaap ontstak in hun oogen geen glimp van vreug de en bewerkte geen kalmer klqppen van hun hart Zacht sprakeD ze met elkander. „Zeg Henschel, op den schoenlapper iiun rich kun je je niet wreken voor die twee jaren gevangenis", zei de man, die als eeu booze demon zijn offer nasloop, ,,die is er van door, naar Zwitser'and." „Dan gaan we naar Zwitserland", zei Henschel vastbrslocen. „Waar woont hij V' „Weet ik niet," antwoordde de eerste. „Maar schoenlapper Rohncb hebben we ook niet noodig En stiekem grinnikte hij als een duivel. „Z'n zoontje is hier id de stad, en kunnen we den ouden niet te pakken krijgen, dan nemen wij zijn jon gen." „Wat wil je met dien jongen V' viel Hen schel uit, „die is onschuldig." „Röhrich, de schoenlapper is óók on schuldig. kwaad heeft hij ons eigenlijk niet gedaan," antwoordde de andere ,,De vraag is: hoe wreken wij ons het best, eu zooals gezegd: krijgen we den oude niet... Met een grijnslach voleindde hij den zi"n Ongedurig ging Hensehels blik over het gelaat van zijn makker. Tocd hij daar die loerende oogen en dat satanische lachje opmerkte, stak bij zijd vuisten gebald in sijn zak en verviel in ijzig zwijgen. Nu waren zij voir een vuile kroeg aan geland. Zij maakten de deur open en ver dwenen in de lage kamer En buiten viel de sneeuw, Iedere don kere plek van het steegje overkuifde zij met glanzend wit en iedere gapende spleet vulde zij aan met blinkende sterren. Maar den afgrond in de beide harten der man nen koD zij niet aanvullen en de zwarte vlekken van hun ziel vermocht zij niet te bedekken. In het stedelijk weeshuis was de keror- viering voorbij. Het zalig lachen was reeds lang verstomd, vele vreugdestralende oogen waren dichtgevallen De weeskinderen wareD gaan slapen Nu zweefde de Kerstengel vaD bed tot bed en kuste iederen kleinen slaper op net witte voorhoofd En ieder glimJai hte daar. bij en droomde vaD het Kerstkindje en het zoete geluk van Kerstmis En» nog was er een, die waakte. Dat was zuster Modesta. Moede ging zij dooi de jongens-slaap zaal van het stedelijk weeshuis. Haar ge zicht was in wit, bijDa als de linnen band, die zij om de slapen droeg Op haar voor hoofd teekendeD zich twee diepe groeven en haar lippen waren saamgeperst, alsof ze iets met groote moeite en inspanning te volbrengen had Zij moest waken bij de jongens „Zuster Modesta!" riepen en schreeuw den en gildeD haar beschermelingen den ganschen langen dag Dien Kerstavond had een vijfjarig kereltje haar aaD de gehort getrokken en trouwhartig gezegd: „Jij bent mijn moesje Zacht gmg de zuster van het eene naar het andere bed, en de kralen van den ro zenkrans gleden door baar afgesloofde handen. „Allen slapen, droomen van het Kerst kind 1" Een zonnig lachje verscheen op haar lippen. Zij alleeD waakte en bet olielamp je daarboven, dat de slaapzaal flauw ver lichte. Dit had ook zulke heldere, klare glans- oogen en een warm hart zooals zuster Mo desta. ...En het was even zacht, even nederig, even belangloos als de zuster. Maar... tegeo den ochtend doofde het lichtje uit, doch do liefde der zuster ver teerde niet Die gloeide en vlamde voort... morgen en overmorgen, tot in den dood Zij trad aan het venster BenedeD in de nachtelijk donkere kapel vlamde het roode lichtje onophoudelijk feestelijk Dat huppelde en danste, steeg juichend omhoog en kromp steunend meen. En brandde tocb ganscb voor Heml „Zoo is de jongensziel," dacht zij, ,,als het eeuwig licht voor het tabernakel. In die kinderzielen juicht en lammert het eveneens, en die zijn Hem ook even nabij „Steek de lampen alle aan. zuster Mo destal" nep de geheimzinnige stem van beneden. Zij vouwde de handen en wierp een lan gen blik naar beneden Dan zeide zij zacht en innig: „Kerstk nd!" eD vervolgde haar rondgang van bed tot bed. Nu trad zij de ziekenkamer binnen Er ztond slechts één enkel bedje Zij bleel staan en boog zich voorever... „Alleen jij, Frans, slaap je niet! De knaap zag de zuster aan EeD rein, heilig vuur brandde in zijn blauwe oogen. Ze kwam zich klem voor. ..Fransje En weer trof haar in zijn groote oogen 1 een bijna bovenaardsche blik. Maar kramp, achtig bleven zijn lippen gesloten Het werd de zuster angstig te moede. „Wat mag hij toch hebben 1" Peinzend zag zij voor zich uit, ze wist het, dat kind droeg eeD groot geheim m zich om, dat knaagde aan zijn jonge hart. Vandaag had zij dit voor het eerst in al zijn verschrikkelijkheid -ngezien. Heel vroeg s morgens was er een man aan de poort gekomen en had gebiedend verlangd Frans Rohrich te spreken. Argeloos, maar niet met tegenzin, had zij hem naar de ziekenkamer gebracht. Toen zij echter ae deur geopend en de kleine nauwelijks den man gezien had, gooi de hij zich om naar den muur, hield de handen vasl voor het gezichtje en gilde ont zet: „De lange Henschel I" Bij deze woorden schrok de ongure gast hevig Toen deed hij echter of er niets ge beurd was en glimlachte. Terwijl zij het kind trachtte te kalmee- ren, was hij verdwenen Dat had haar bang gemaakl en zij probeerde Fransje het ge heim te onllokken. Maar hij was een nieuweling en zoo schuchter, dal hij nauwelijks op hel ,aller noodzakelijkste antwoord gaf En als zij nu naar Henschel vroeg, verstomde hij geheel of begon le schreien Liefkoozend streelde de zuster zijn bol, dien hij tengevolge van een operatie nóg a.- tijd verbonden had. vroeg zachlkens en lief, zoöals anders alléén een moeder vragen kan. bedelde bijna om een antwoord Maar hij glimlachte slechts, en loen zij bleef aan dringen. begon hij weer te schreien. Nu knielde zuster aan het bed van den kleine neer: „Fransje, niet schreien", zeide zij zacht, „wij zullen samen bidden tot het lieve Kerstkind, dat vannacht komen zal en ons zooveel vreugde heelt gebracht en tot den Heiligen Engelbewaarder en lol de Moe der Gods. een Weesgegroet." Fransje knikte onder tranen: „Wees ge- groet Maria, vol van genade. Dan is het stil: de zusier is blijven knie len en bidt nog zachtkens: „Fransje niet bang zijnl Hel Kerstkind de Moeder God? en de Engelbewaarder beschermen je. Nu slapen, hè ja. niet dood gaan? Zuster Mo- J desta zal erg boos op je zijn, als ;e dood gaatl Goede nacht, lieve vent!" De kleine glimlachte weer. Zij maakte een kruis over zijn voorhoofd en ging. Later zou ze nog wel eens komen kijken, t Was te hopen dat zij dit nog zou klaarspelen. Ze voelde zich zoo moe. Uitgeput viel zij neer op een stoel in haar cel. Morgen zou zij beslist weer inslapen on der hei we^k Die vreeselijke mophpid. Zij knieldp neer op haar bidsloel en begon haar avondgebed. V'iRidang ging het al in h?t geheel niol meer. Ze kon wel omvallen van moeheid. Zij moest even gaan zitten. Even tjes inafrl Heer on!ferm U onzer." begon zij zacht te bidden, ..ontferm U over ons allen, ook ginds over Fransje, die Sleli g angsl heeft voor dien Henschel.... arme 1 Fransje! i Zij spande zich verschrikkelijk in om op te slaan, maar hpt oververmoeide lichaam kon niel meer. Uitgeput zonk zij terug. De j te groole afmatting slool haar Irouwe oogen j en zij sluimerde in. Fransje in hel warme bedje is wat rusti ger en kalmer geworden Waarom zou hij bang zijn? De zuster, die hem steeds zoo li®f vroeg en die hij toch niet ronduit antwoord geven kon. had gelijk Maar, maar.... daar binnen in de borst klopte en bonsde hei. En als hij naar de maai van zijn hartslag luisterde, lan hoorde hij een zachte, lieve s'.em. die er altijd tusschen door sprak: „Fransje, ik ben bij je. wees niet bang!" Hel weeshuis was een oud verweerd ge bouw Van buiten bevroedde men niet, hoe veel liefde en goedheid daarbinnen woonde. De goedheid openbaart zich nooit geheel naar buiten ®n het mooiste en edelste in het leven blijft ongezegd en onopgemerkt. De jongpns bewoonden den middenbouw. Ge lijkvloers in den zijvleugel lag hun slaapzaal en daarnaast was de cel van zusier Mo desla. Het was kort na één uur in den Kerst nacht. Daar werd opeens heel zacht de deur ge opend en een man verscheen Naar alle zij den spiedend sloop hij gedoken naar h®t midden van de zaal, zoo voorzichtig, dat de vloer nauw hoorbaar kraakle. Niets bewoog op de slaapzaal Alles bleef stil Juist als zusier Módesla deed de man de ronde maar hel was als waarde de en- gpl der duisternis door de lange zaal. Nu viel de straal van het olielamp}® vol op de huiveringwekkende gestalte. „Ik zal je beschermen en zend je mijn Engel." Fransje verstond die stem zoo goed. Hij hield van Hem. die zoo sprak, hij wist wie hef was. Alle kinderen kenden Hem. Sinds de zuster met hem had gebeden, klonk die stem zoo vredig in zijne ziel. Hij vouwt de kleine handen en bidt tot het Kerslkind en biddpnd 9laapt hij in. In zijn droom ziet hij. dat hij opeens heel mooi gewordpn is. Hij draagt een helder kleed en een leliekrans in het donker haar. Voor zijn oogen strekt zich een wijde zaal uit. heprliik schoon. Veel jongens ziet hij daar in witte, glanzende gewaden. En één van hen is zoo schoon.... hij draagt d®n naam Jezu« op de borst en Hij kiikt hem aan met zijn Goddelijke oogen en Hij opent de lippen „Frans, mijn Fransje vrees niet. Ik ben bij jel" Dan juicht hij het uit van vreugde pn ge luk .Kerstkind Kerstkind, ik heb U lief!' He! walmend lichlp bescheen een steen hard gelaat, waaruit twee duivelschp oogen fonkelden. Het wa« de lange Henschel. Zacht sloop hij van bed tot bed. Nu trad hij de ziekenkamer binnen en slool de deur achter zich dichl. Doorborend schoot zijn blik naar het bedje in het midden der ka- mpr. die door de zilveren stralen der maan helder verlicht werd. Een siddering voer door zijn lichaam en hij greep naar zijn mes. Zijn oog ging naar de plek. waar onder het geopend hemdje de borst van den knaap zichtbaar was Hij trad nader, steeds nader. Langzaam boog hij zich neer en schrok terug. De jongen bewoog even; onverstaanbare klanken kwamen uit zijn mond. Nu verstond Henschel, die onder het bed gedoken was. de stem duidelijker. „Kerst kindje", sprak zij met horten en stooten, maar zilverhelder, „Kerstkindje", ik heb U lief Jezus, voor U 'leef ik Jezus voor U s'erf ik de Uwe ben ik in leven en in dood. Neem mij tot U. Kerstkind, en ge leid mij naar de Hemel!" Bij de eerste woor den was Henschel zeer geschrokken. Maar hij kreeg terstond ziin tegenwoordigheid van geest terug. Voorzichtig hief hij het hoofd en keek foe Rechtovereind in het bedje zat vlak voor hein. de jongensgestalte. Het maanlicht ver klaarde het bleeke gezichtje met bijna bo- vennaluurlijke glans De handjes op de borsl gevouwen, het hoofd omhoog gericht, luisterde hij alsof iemand met hem sprak. Nu breidi de jongen dp armen uit. als wildp hij iemand aan zijn hart drukken. En nog eens zeg! hij trouwhartig met wellui dende slem ..Kerslkind. ik heb U lief. neem mij lot U". Hij vouwde de handen, lispte nog eenige onverstaanbare woorden en zonk te rug in de kussens. Weldra vprried zijn regelmatige ademha ling. dat hij weer vast was ingeslapen. Op- let'end had Henschel naar de woorden van hel kind geluisterd Een zoete lang voorbije jeugd herinnering kwam onwillekeurig in hem op Het Kerstfeest van zijn kinderjaren stond voor zijn geest met zijn grenzenloos geluk en ziin oneindigen vrede. Hij zag zijn moeder weer bij den Kerst boom s'aan. Haar lieve zachte oogen wa ren zoo recht op hom gericht, dat hij zijn blik niet kon afwenden Hel mooiste bij den Kerstboom, was zijn moeder. O. zalige tijd! Maar nu! „Moeder, moeder, (jet is le laat. nu moet Ücmompelde Henschel. „Ik heb er mij legen verzet tot hel uiterste maar ik he^ mijn woord gegpven. Het is te Iaat". Wat is te laat? Verwijlende wedervraag die h^m iemand toeroept, waar hij lievpr niets hoorde, maar die hij hooren moet. daar zij hem zoo vol liefde legenklinkt. Langzaam staat hij op en gaal tot dicht bij het bed. Wat ligt de jongen daar mooi in zachtPh sluimer. Het bleekp maanlich'. dat in bree- den bundel door het venster dringt, verhel dert het afirdig gezichtje. Het handje heeft hij onder zijn verl onden hoofdje gelegd en de glimlach voor het Jl zuskind, waarvan hij droomt, speelt om den ronden mond en de van slaap gloeiende wangen. „Je mag niet!" fluistert een stem hem toe. zoo zacht, zoo lief* dat het hem warn, wordt om het hart. Weer de stem van moeder. „Moeder, ik moet!" antwoordde hij ge voelloos en.... schrikt. Want opnieuw klinkt het zoo treurig alsof een hart ging breken: „Kind je moet!" Kindl Hoe vaak had moeder dit woord tot hem gezegd. En eenmaal in den Kerstnacht. Hij herinnert het zich nog zoo goed. Of schoon al een groote jongen, was hij eens met zijn speelgoed in de armen aan tafel in slaap gevallen. Toen bracht moeder hem naar zijn bed en kuste hem. En door haar kus ontwaakte hij. En biddend fluisterde moeder: „Kerstkind, zegen mij jongen." Wrevelig schudt Henschel het hoofd. Hij wil niets meer weten van die mooie herin neringen. „Was de vader maar hier in plaats van zijn kind. Wist hij maar, waar die was, dan zou hij het kind niet aanraken." En als een bliksemschicht schoot hem te binnen: „De jongen moet weten, waar zijn vader woont". Zegevierend rijst deze gedachte op voor zijn geest. Want nu kan hij triomfantelijk aan zijn moeder zeggen: „Het kind heb ik peen kwaad gedaan." en aan zijn makker, die buiten ongeduldig op hem wacht, zal hij bevredigend zeggen: „ik weet waar (le schoenlapper woont; wij kunnen ons wre ken zonder den jongen leed te doen." Zoo h/.*el verlicht voelt hij zich toch niet tegenover zijn moeder. Hij voelt, hoe ze nog sheds bezwaren maakt. Maar hij schudt ze alle van zich af. Hij zal het aan Fransje vragen. Henschel nu of nooit. Langzaam buigt hij zich over den knaap, een bliksemsnelle greep! Een reutelend ge luid. De jongen snakte naar lucht, maar kon geen kreet geven, want de gesp:e'e handen van Henscshel snoefde hem de keel „Stil zeg ik of.Ik doe je niets als je kalm bent. Je hoeft maar op één vraag te antwoorden; anders niets. Waar woont je vader?" „De lange Henschel" had Fransje willen schreeuwen. Terstond had hij hem herkend Wreken wilde hij zich op vader. Nooit zou hij hem verraden. Nooit.„Of je weet, waar je vader woont?" Heel dicht bij zijn oor hoorde hij het ake lig gesis. Als gift sloeg de heete, onreine adem hem in 't gezicht. Waar vader is. wou Henschen weten. Hulpzoekend dwaalt Fransjes oog door de kamer.Omhoog naar het kruis, -an den wand dat de matte weerschijn van de maan verlicht Folo W. Bleuzó. Op de Leidsche KcrstBlomcn-markt is het do laatste dagen zeer druk geweest. Onze fotograaf „nam" gisteren bov nótaande groep op den Apothckersdijk. „Begin je haast?" De oogen van den jongen blijven gericht op de aandoenlijke gestalte van den lijden den Heiland. Vandaar zou Henschel zijn antwoord krijgen. „Bij moeilijkheden in hot leven had moeder altijd gezegd, „vraagt men den Heiland aan het kruis...." Mijn Jezus!" „Weet je 't, of weet je 't niet?" Opwin ding met moeite bedwongen klinkt uit zijn gedempte slem. „O lieve Jezus!" Vol ontzetting sloot zijn offer de oogen. Doodsangst teekende zich af op het krijt witte jongensgezicht. „Zul je 't zeggen?" De lange Henschel beet zich op de lippen De kwajongen dreef hem waarachtig lol hel uilersle. De oogen van den knaap gingen weer tiaar het stem mige kruisbeeld. Hij probeerde de sidderen de handen te vouwen. Fen gebed uit het diepste van de ziel steeg omhoog tot Hem, wiens liefde lijden en wiens lijden Jiefde v/as geweest. Vader was verloren, wanneer de schurk.... Neen. neen, dat mocht niet, nooit, nooit! Liever sterven. En krampach tig sloten zich zijn lippen. „Zul je 't eindelijk zeggen?" De jongen schudde neen. Henschel was verwonderd teruggedeinsd Een soort van stompzinnige verbazing lek kende zich af op zijn verwrongen gelaat. „Wat? Je wilt niel?" hijgde hij. „Sterf dan!" en hij pakte hem vaster om de keel en heft het mes omhoog. Daar geeft Fransje een teeken. Een zege vierend lachen glijdt over Henschel's ge zicht. Hij laat het mes weer zinken en laat de keel van den' jongen los, dat hij zacht zou kunnen spreken. Heel dicht brengt hij zijn oor bij Fransje's mond. zoodat diens warme adem hem schoksgewijze in het ge zicht dringt. „Zeg. Henschel, is smeek je." begint Fransje heel en al heesch. „ik smeek je uit liefde tot het Kerstkind.... als ik dood ben. groet dan vader van me en moeder!" Met de laatste inspanning had hij hel woord „moeder" uitgesloolen toen viel hij in zwijm. Een oogenblik staat Henschel als ver steend. Zijn gelaat trilt van diepe ontroering Moedert Wat dat woordje van den bewustloozen Fran9 vermag! Het toovert nog een9 in scherpe omlijning het beeld van zijn moe der in verrassende schoonheid voor zijn ziel Zij slrekle haar zachte, goedige armen naar hem uit, lach! hem toe en opent haar lieve lippen: Kind. keer terug!" In zgn hart roept en bidt en smeekt met onweerstaanbaar geweld. „Kind, ke?r terug mar 't Kerstkind." Cpeens wordt het hem zoo droevig te moede. De liefdo doet een aanval op zgn armzalig, liefdeloos hart. Zjjns ondanks buigt- hg zgn kn een. Snikkend bergt hg zijn van zonden zoo zwaar hoofd dtar waar de liefde tot moeder woont: aan het hart van den knaap. De liefde is heerschereö, zg zegeviert. De liefde tot moeder. Zg brengt hem terug tot het Kerstkind. „Jg hebt je moeder beter bemind," fluistert hg rouwmoedig al3 een kind, dat verdwaald was en nu den wag naar huis heeft gevonden. Daar opent Fransje de wazige oogen, hij breidt de armen uit en omvat de ge stalte, die aan zijn borst figt en fluistert: „Kerstkind, ik heb u zoo lief!" Henschil zou willen schreien en willen juichen. Innig zegt hg het geted van den jongen na: „Kerstkind, ik heo U zoo liel!" Dan staat hg op. Nog één oogenblik werp* hg op het kind een blik en kust tlat reine voorhoofd, dan rukt hg zch los en even zacht als hg gekomen is. verlaat bg het weeshuis. Buiten schrgdt een man door den nacht, vervloekt en verwenscht door zgn makker. Hg stapt voort met glin teren le ti anen in de oogen. Maar op zgn voorhoofd is het licht en helder. Want daar omheen windt zich de konink lijke diadeem der zalige Kerstvreugde. -8h- Moeilijkheden In West en Oost Het proces-Ronziei en wal er mee verbonden wordt Liuiaaen, een bron van geva ren Dc Chineesche kwestie. Ilel was niel ten onrechte, dat wij in ons vorig overzicht een kabinelscrisis in Duitsehland in uitzicht sjelden, want nog op dienzelfden avond, waarop die regels onze pen ontvloeiden, werd de regeering- Ma rx Slresemann ten val gebracht als ge volg van het feit, dat de Duitsch nationaleji hun stem gaven aan de door de socialisten ingediende motie van wantrouwen. Na ruim zc-ven maanden hot heil in handen le heb ben gehad, kon dr. Marx weer heengaan, en mèl hem dus ook dr. Slresemann de mi nister, wiens builenlandsche poliliek zoo volkomen in de lijn lag van de socialisten; waaruit derhalve wejnig anders valt te con- ciudeeren dan dat laatstgenoemden ten op zichte der door hen nagestreefde interna tionale idealen, voorloopig ailhans, hun eigen glazen hebben ingegooid. Want het moge waar zijn. dat door deze crisis het vertrouwen van het buitenland in den goeden wil van het Duilsche volk niet is geschokt, omdat zij niet ging tegen dr. Slre semann een onafwijsbaar feit is het toch, dal een oplossing der crisis op het oogen blik geheel in de lucht hangt, terwijl de kans op oriëntatie naar rechts niel denk beeldig moet worden geacht En zou in dat geval ten slotte het resultaat niet zijn. dat voor een dpel wordt afgebroken, of althans ondermijnd, wat in de afgeloopen maanden met zooveel zorg en toewijding door Strese- mann is opgebouwd? Men zit nu met de handen in het haar en schijnt geen kans te zien om voor eind Januari een nieuw kabinet in elkaar te tim meren. Niet onaardig is de spottende opmer king van het orgaan der Beiersche Volks partij. dat zegt, dat nu de socialisten en Duitsch Nalionalen, naar parlementair ge bruik. het nieuwe kabinet moeten vormen. Het ware feitelijk de nonsens ten top ge dreven. maar is een meer logische conse quentie v. d. actie in den Rijksdag denkbaar? De demissionaire regeering. die tijdelijk nu nog de zaken moet behartigen, treft het niet in de gegeven omstandigheden in een kwestie te worden gewikkeld, die de ver houding tot Frankrijk weer dreigt te ver slechteren. Want als zoodanig moet worden beschouwd het te Landou gewezen vonnis m het proces legen den Fransehen luitenant Rouzier, die bij een opstootje één Duitscher neerschoot en een ander ernstig verwondde, met al den internationalen nasleep van dio uitspraak. Nauwelijks toch was bekend ge worden, dal Rouzier door den Franschen krijgsraad was vrijgesproken en (wal er lo gisch uit voortvloeide) z'n Duitsche legen- standers waren veroordeeld, of een storm van veronlwaardiging stak op door heel het land en uitte zich niet alleen in lal van manileslen van partijen en diverse autori teiten, maar ook in het geven van opdrach ten door de regeering aan Von Hoesch den Duilschen gezant te Parijs,, tol het indienen van een protest en tevens tot het doen van slappen om dit vonnis zoo spoedig mogelijk gewijzigd te krijgen. Daarmede begaven de heeren Marx c s. zich op gevaarlijk terrein, omdat noch zij, noch welke andere buiten staander ook. naar waarheid zal kunnen be weren den iuisten sfand van zaken te ken nen. Is luitenant Rouzier provoceerend op- gelreden of heeft hij slechts uit zelfverd»-di- ging gehandeld? Ziedaar dp moeilijkheid, waar alles om draait. Ten minste; wanneer men zich bepaalt lot de kwpplie ze!fI Doch het Duitsche volk en ook zijn demissionaire regeering doel ander® cn sleept er niel al leen de verzoeningspolitiek van Locarno en Thoiry bij om te bewijzen dal dil vonnis volkomen onjuist is. aangezien het die poli tiek eer tegenhoudt dan bevorder! doch óók de bezetting van hel Rijnland. „Het /.al zoo zeggen zij op den duur voor geen enkelp Duilsche r geering mogelijk zijn de Iheorie van den goeden wil der legenparlij b'genover de Duilsche openbare meening slaande te houdpn. indipn dp fhans door dp bezeffings overheid in hpf Rijnland ge- RECLAME. 7378a

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1926 | | pagina 9