In het Weeshuis.
H denavond Opening van de Spiegel- en Lijstenmakerij Haarlemmerst, 187 „Rembrandt" Haademirerstr, 187
No. 20486
LEiDSCH DAGBLAD, Vrijdag 24 December
Cerde Blad Anno 1926
öuitsnl. Waekoverzicht.
A.s reclame geven wij aan ieder die 3 platen, foto's enz. laat omlijsten, daarvan één g atis, onverschillig welken prijs
En de sneeuwvlokken vlogen hen ver
trouwelijk in 't gelaat Zg smolten en vie
len als flikkerende paarleD neer. Maar hefc
donkere, ongure t-tekeD op hun voorhoofd
Jconden ze niet wegvagen.
Henschel gmg voorop, rusteloos, ge
jaagd, de andere, huiveringwekkend als
een gevallen engel, liep achter hem aan
te praten, nu vleiend, dan dreigend.
Zij liepen een leege, besneeuwde straat
in. Stil en plechtig zeeg het duizendvou
dige vlokkengedwarreJ neer van den hemel
En ia ieder zilveren sterretje was de glans
van een kind, dat onschuldig en rem op
aarde kwam en een bloedigen dood stierf
om alle menschenharten rein en schuldeloos
te maken.
Een arm knaapje met een kleinen kerst
boom in de armen kwam hen tegen. Vreug
de straalde uit zijn donkere oogen, een
blosje gloeide op zijn blozende wapgeu
Onwillekeurig keken beiden naar het kind.
Maar de gelukstralende blik van den knaap
ontstak in hun oogen geen glimp van vreug
de en bewerkte geen kalmer klqppen van
hun hart Zacht sprakeD ze met elkander.
„Zeg Henschel, op den schoenlapper iiun
rich kun je je niet wreken voor die twee
jaren gevangenis", zei de man, die als eeu
booze demon zijn offer nasloop, ,,die is er
van door, naar Zwitser'and."
„Dan gaan we naar Zwitserland", zei
Henschel vastbrslocen.
„Waar woont hij V'
„Weet ik niet," antwoordde de eerste.
„Maar schoenlapper Rohncb hebben we
ook niet noodig En stiekem grinnikte
hij als een duivel. „Z'n zoontje is hier id
de stad, en kunnen we den ouden niet te
pakken krijgen, dan nemen wij zijn jon
gen."
„Wat wil je met dien jongen V' viel Hen
schel uit, „die is onschuldig."
„Röhrich, de schoenlapper is óók on
schuldig. kwaad heeft hij ons eigenlijk
niet gedaan," antwoordde de andere ,,De
vraag is: hoe wreken wij ons het best, eu
zooals gezegd: krijgen we den oude niet...
Met een grijnslach voleindde hij den zi"n
Ongedurig ging Hensehels blik over het
gelaat van zijn makker. Tocd hij daar die
loerende oogen en dat satanische lachje
opmerkte, stak bij zijd vuisten gebald in
sijn zak en verviel in ijzig zwijgen.
Nu waren zij voir een vuile kroeg aan
geland. Zij maakten de deur open en ver
dwenen in de lage kamer
En buiten viel de sneeuw, Iedere don
kere plek van het steegje overkuifde zij
met glanzend wit en iedere gapende spleet
vulde zij aan met blinkende sterren. Maar
den afgrond in de beide harten der man
nen koD zij niet aanvullen en de zwarte
vlekken van hun ziel vermocht zij niet te
bedekken.
In het stedelijk weeshuis was de keror-
viering voorbij. Het zalig lachen was reeds
lang verstomd, vele vreugdestralende oogen
waren dichtgevallen
De weeskinderen wareD gaan slapen
Nu zweefde de Kerstengel vaD bed tot
bed en kuste iederen kleinen slaper op net
witte voorhoofd En ieder glimJai hte daar.
bij en droomde vaD het Kerstkindje en het
zoete geluk van Kerstmis En» nog was er
een, die waakte.
Dat was zuster Modesta.
Moede ging zij dooi de jongens-slaap
zaal van het stedelijk weeshuis. Haar ge
zicht was in wit, bijDa als de linnen band,
die zij om de slapen droeg Op haar voor
hoofd teekendeD zich twee diepe groeven
en haar lippen waren saamgeperst, alsof ze
iets met groote moeite en inspanning te
volbrengen had
Zij moest waken bij de jongens
„Zuster Modesta!" riepen en schreeuw
den en gildeD haar beschermelingen den
ganschen langen dag Dien Kerstavond
had een vijfjarig kereltje haar aaD de
gehort getrokken en trouwhartig gezegd:
„Jij bent mijn moesje
Zacht gmg de zuster van het eene naar
het andere bed, en de kralen van den ro
zenkrans gleden door baar afgesloofde
handen.
„Allen slapen, droomen van het Kerst
kind 1"
Een zonnig lachje verscheen op haar
lippen. Zij alleeD waakte en bet olielamp
je daarboven, dat de slaapzaal flauw ver
lichte.
Dit had ook zulke heldere, klare glans-
oogen en een warm hart zooals zuster Mo
desta.
...En het was even zacht, even nederig,
even belangloos als de zuster.
Maar... tegeo den ochtend doofde het
lichtje uit, doch do liefde der zuster ver
teerde niet Die gloeide en vlamde voort...
morgen en overmorgen, tot in den dood
Zij trad aan het venster BenedeD in de
nachtelijk donkere kapel vlamde het
roode lichtje onophoudelijk feestelijk
Dat huppelde en danste, steeg juichend
omhoog en kromp steunend meen. En
brandde tocb ganscb voor Heml
„Zoo is de jongensziel," dacht zij, ,,als
het eeuwig licht voor het tabernakel. In
die kinderzielen juicht en lammert het
eveneens, en die zijn Hem ook even nabij
„Steek de lampen alle aan. zuster Mo
destal" nep de geheimzinnige stem van
beneden.
Zij vouwde de handen en wierp een lan
gen blik naar beneden Dan zeide zij zacht
en innig: „Kerstk nd!" eD vervolgde haar
rondgang van bed tot bed.
Nu trad zij de ziekenkamer binnen Er
ztond slechts één enkel bedje Zij bleel
staan en boog zich voorever...
„Alleen jij, Frans, slaap je niet!
De knaap zag de zuster aan EeD rein,
heilig vuur brandde in zijn blauwe oogen.
Ze kwam zich klem voor. ..Fransje
En weer trof haar in zijn groote oogen
1 een bijna bovenaardsche blik. Maar kramp,
achtig bleven zijn lippen gesloten Het
werd de zuster angstig te moede. „Wat
mag hij toch hebben 1"
Peinzend zag zij voor zich uit, ze wist
het, dat kind droeg eeD groot geheim m
zich om, dat knaagde aan zijn jonge hart.
Vandaag had zij dit voor het eerst in al
zijn verschrikkelijkheid -ngezien.
Heel vroeg s morgens was er een man
aan de poort gekomen en had gebiedend
verlangd Frans Rohrich te spreken.
Argeloos, maar niet met tegenzin, had
zij hem naar de ziekenkamer gebracht.
Toen zij echter ae deur geopend en de
kleine nauwelijks den man gezien had, gooi
de hij zich om naar den muur, hield de
handen vasl voor het gezichtje en gilde ont
zet: „De lange Henschel I"
Bij deze woorden schrok de ongure gast
hevig Toen deed hij echter of er niets ge
beurd was en glimlachte.
Terwijl zij het kind trachtte te kalmee-
ren, was hij verdwenen Dat had haar bang
gemaakl en zij probeerde Fransje het ge
heim te onllokken.
Maar hij was een nieuweling en zoo
schuchter, dal hij nauwelijks op hel ,aller
noodzakelijkste antwoord gaf En als zij nu
naar Henschel vroeg, verstomde hij geheel
of begon le schreien
Liefkoozend streelde de zuster zijn bol,
dien hij tengevolge van een operatie nóg a.-
tijd verbonden had. vroeg zachlkens en lief,
zoöals anders alléén een moeder vragen
kan. bedelde bijna om een antwoord Maar
hij glimlachte slechts, en loen zij bleef aan
dringen. begon hij weer te schreien.
Nu knielde zuster aan het bed van den
kleine neer: „Fransje, niet schreien", zeide
zij zacht, „wij zullen samen bidden tot het
lieve Kerstkind, dat vannacht komen zal en
ons zooveel vreugde heelt gebracht en tot
den Heiligen Engelbewaarder en lol de Moe
der Gods. een Weesgegroet."
Fransje knikte onder tranen: „Wees ge-
groet Maria, vol van genade.
Dan is het stil: de zusier is blijven knie
len en bidt nog zachtkens: „Fransje niet
bang zijnl Hel Kerstkind de Moeder God?
en de Engelbewaarder beschermen je. Nu
slapen, hè ja. niet dood gaan? Zuster Mo-
J desta zal erg boos op je zijn, als ;e dood
gaatl Goede nacht, lieve vent!"
De kleine glimlachte weer. Zij maakte een
kruis over zijn voorhoofd en ging. Later
zou ze nog wel eens komen kijken, t Was
te hopen dat zij dit nog zou klaarspelen.
Ze voelde zich zoo moe.
Uitgeput viel zij neer op een stoel in haar
cel. Morgen zou zij beslist weer inslapen on
der hei we^k Die vreeselijke mophpid.
Zij knieldp neer op haar bidsloel en begon
haar avondgebed. V'iRidang ging het al in h?t
geheel niol meer. Ze kon wel omvallen van
moeheid. Zij moest even gaan zitten. Even
tjes inafrl Heer on!ferm U onzer." begon
zij zacht te bidden, ..ontferm U over ons
allen, ook ginds over Fransje, die Sleli g
angsl heeft voor dien Henschel.... arme 1
Fransje!
i Zij spande zich verschrikkelijk in om op
te slaan, maar hpt oververmoeide lichaam
kon niel meer. Uitgeput zonk zij terug. De j
te groole afmatting slool haar Irouwe oogen j
en zij sluimerde in.
Fransje in hel warme bedje is wat rusti
ger en kalmer geworden Waarom zou hij
bang zijn? De zuster, die hem steeds zoo li®f
vroeg en die hij toch niet ronduit antwoord
geven kon. had gelijk Maar, maar.... daar
binnen in de borst klopte en bonsde hei.
En als hij naar de maai van zijn hartslag
luisterde, lan hoorde hij een zachte, lieve
s'.em. die er altijd tusschen door sprak:
„Fransje, ik ben bij je. wees niet bang!"
Hel weeshuis was een oud verweerd ge
bouw Van buiten bevroedde men niet, hoe
veel liefde en goedheid daarbinnen woonde.
De goedheid openbaart zich nooit geheel
naar buiten ®n het mooiste en edelste in het
leven blijft ongezegd en onopgemerkt. De
jongpns bewoonden den middenbouw. Ge
lijkvloers in den zijvleugel lag hun slaapzaal
en daarnaast was de cel van zusier Mo
desla.
Het was kort na één uur in den Kerst
nacht.
Daar werd opeens heel zacht de deur ge
opend en een man verscheen Naar alle zij
den spiedend sloop hij gedoken naar h®t
midden van de zaal, zoo voorzichtig, dat de
vloer nauw hoorbaar kraakle.
Niets bewoog op de slaapzaal Alles bleef
stil Juist als zusier Módesla deed de man
de ronde maar hel was als waarde de en-
gpl der duisternis door de lange zaal.
Nu viel de straal van het olielamp}® vol
op de huiveringwekkende gestalte.
„Ik zal je beschermen en zend je mijn
Engel."
Fransje verstond die stem zoo goed. Hij
hield van Hem. die zoo sprak, hij wist wie
hef was. Alle kinderen kenden Hem.
Sinds de zuster met hem had gebeden,
klonk die stem zoo vredig in zijne ziel.
Hij vouwt de kleine handen en bidt tot
het Kerslkind en biddpnd 9laapt hij in. In
zijn droom ziet hij. dat hij opeens heel mooi
gewordpn is. Hij draagt een helder kleed en
een leliekrans in het donker haar. Voor zijn
oogen strekt zich een wijde zaal uit. heprliik
schoon. Veel jongens ziet hij daar in witte,
glanzende gewaden. En één van hen is zoo
schoon.... hij draagt d®n naam Jezu« op
de borst en Hij kiikt hem aan met zijn
Goddelijke oogen en Hij opent de lippen
„Frans, mijn Fransje vrees niet. Ik ben
bij jel"
Dan juicht hij het uit van vreugde pn ge
luk .Kerstkind Kerstkind, ik heb U lief!'
He! walmend lichlp bescheen een steen
hard gelaat, waaruit twee duivelschp oogen
fonkelden. Het wa« de lange Henschel.
Zacht sloop hij van bed tot bed. Nu trad
hij de ziekenkamer binnen en slool de deur
achter zich dichl. Doorborend schoot zijn
blik naar het bedje in het midden der ka-
mpr. die door de zilveren stralen der maan
helder verlicht werd. Een siddering voer
door zijn lichaam en hij greep naar zijn mes.
Zijn oog ging naar de plek. waar onder het
geopend hemdje de borst van den knaap
zichtbaar was Hij trad nader, steeds nader.
Langzaam boog hij zich neer en schrok
terug.
De jongen bewoog even; onverstaanbare
klanken kwamen uit zijn mond.
Nu verstond Henschel, die onder het bed
gedoken was. de stem duidelijker. „Kerst
kindje", sprak zij met horten en stooten,
maar zilverhelder, „Kerstkindje", ik heb U
lief Jezus, voor U 'leef ik Jezus voor
U s'erf ik de Uwe ben ik in leven en
in dood. Neem mij tot U. Kerstkind, en ge
leid mij naar de Hemel!" Bij de eerste woor
den was Henschel zeer geschrokken. Maar
hij kreeg terstond ziin tegenwoordigheid van
geest terug. Voorzichtig hief hij het hoofd en
keek foe
Rechtovereind in het bedje zat vlak voor
hein. de jongensgestalte. Het maanlicht ver
klaarde het bleeke gezichtje met bijna bo-
vennaluurlijke glans De handjes op de
borsl gevouwen, het hoofd omhoog gericht,
luisterde hij alsof iemand met hem sprak.
Nu breidi de jongen dp armen uit. als
wildp hij iemand aan zijn hart drukken. En
nog eens zeg! hij trouwhartig met wellui
dende slem ..Kerslkind. ik heb U lief. neem
mij lot U". Hij vouwde de handen, lispte nog
eenige onverstaanbare woorden en zonk te
rug in de kussens.
Weldra vprried zijn regelmatige ademha
ling. dat hij weer vast was ingeslapen. Op-
let'end had Henschel naar de woorden van
hel kind geluisterd Een zoete lang voorbije
jeugd herinnering kwam onwillekeurig in
hem op Het Kerstfeest van zijn kinderjaren
stond voor zijn geest met zijn grenzenloos
geluk en ziin oneindigen vrede.
Hij zag zijn moeder weer bij den Kerst
boom s'aan. Haar lieve zachte oogen wa
ren zoo recht op hom gericht, dat hij zijn
blik niet kon afwenden Hel mooiste bij den
Kerstboom, was zijn moeder. O. zalige tijd!
Maar nu!
„Moeder, moeder, (jet is le laat. nu moet
Ücmompelde Henschel. „Ik heb er mij
legen verzet tot hel uiterste maar ik he^
mijn woord gegpven. Het is te Iaat".
Wat is te laat?
Verwijlende wedervraag die h^m iemand
toeroept, waar hij lievpr niets hoorde, maar
die hij hooren moet. daar zij hem zoo vol
liefde legenklinkt. Langzaam staat hij op en
gaal tot dicht bij het bed.
Wat ligt de jongen daar mooi in zachtPh
sluimer. Het bleekp maanlich'. dat in bree-
den bundel door het venster dringt, verhel
dert het afirdig gezichtje. Het handje heeft
hij onder zijn verl onden hoofdje gelegd en
de glimlach voor het Jl zuskind, waarvan
hij droomt, speelt om den ronden mond en
de van slaap gloeiende wangen.
„Je mag niet!" fluistert een stem hem
toe. zoo zacht, zoo lief* dat het hem warn,
wordt om het hart. Weer de stem van
moeder.
„Moeder, ik moet!" antwoordde hij ge
voelloos en.... schrikt. Want opnieuw
klinkt het zoo treurig alsof een hart ging
breken: „Kind je moet!" Kindl Hoe vaak
had moeder dit woord tot hem gezegd. En
eenmaal in den Kerstnacht.
Hij herinnert het zich nog zoo goed. Of
schoon al een groote jongen, was hij eens
met zijn speelgoed in de armen aan tafel in
slaap gevallen. Toen bracht moeder hem
naar zijn bed en kuste hem. En door haar
kus ontwaakte hij. En biddend fluisterde
moeder: „Kerstkind, zegen mij jongen."
Wrevelig schudt Henschel het hoofd. Hij
wil niets meer weten van die mooie herin
neringen.
„Was de vader maar hier in plaats van
zijn kind. Wist hij maar, waar die was, dan
zou hij het kind niet aanraken."
En als een bliksemschicht schoot hem te
binnen: „De jongen moet weten, waar zijn
vader woont".
Zegevierend rijst deze gedachte op voor
zijn geest. Want nu kan hij triomfantelijk
aan zijn moeder zeggen: „Het kind heb ik
peen kwaad gedaan." en aan zijn makker,
die buiten ongeduldig op hem wacht, zal
hij bevredigend zeggen: „ik weet waar (le
schoenlapper woont; wij kunnen ons wre
ken zonder den jongen leed te doen."
Zoo h/.*el verlicht voelt hij zich toch niet
tegenover zijn moeder. Hij voelt, hoe ze nog
sheds bezwaren maakt.
Maar hij schudt ze alle van zich af.
Hij zal het aan Fransje vragen. Henschel
nu of nooit.
Langzaam buigt hij zich over den knaap,
een bliksemsnelle greep! Een reutelend ge
luid. De jongen snakte naar lucht, maar
kon geen kreet geven, want de gesp:e'e
handen van Henscshel snoefde hem de
keel
„Stil zeg ik of.Ik doe je niets als je
kalm bent. Je hoeft maar op één vraag te
antwoorden; anders niets. Waar woont je
vader?"
„De lange Henschel" had Fransje willen
schreeuwen. Terstond had hij hem herkend
Wreken wilde hij zich op vader. Nooit zou
hij hem verraden. Nooit.„Of je weet,
waar je vader woont?"
Heel dicht bij zijn oor hoorde hij het ake
lig gesis. Als gift sloeg de heete, onreine
adem hem in 't gezicht.
Waar vader is. wou Henschen weten.
Hulpzoekend dwaalt Fransjes oog door
de kamer.Omhoog naar het kruis, -an
den wand dat de matte weerschijn van de
maan verlicht
Folo W. Bleuzó.
Op de Leidsche KcrstBlomcn-markt is het do laatste dagen zeer druk geweest.
Onze fotograaf „nam" gisteren bov nótaande groep op den Apothckersdijk.
„Begin je haast?"
De oogen van den jongen blijven gericht
op de aandoenlijke gestalte van den lijden
den Heiland. Vandaar zou Henschel zijn
antwoord krijgen. „Bij moeilijkheden in hot
leven had moeder altijd gezegd, „vraagt
men den Heiland aan het kruis...."
Mijn Jezus!"
„Weet je 't, of weet je 't niet?" Opwin
ding met moeite bedwongen klinkt uit zijn
gedempte slem.
„O lieve Jezus!"
Vol ontzetting sloot zijn offer de oogen.
Doodsangst teekende zich af op het krijt
witte jongensgezicht.
„Zul je 't zeggen?" De lange Henschel
beet zich op de lippen De kwajongen dreef
hem waarachtig lol hel uilersle. De oogen
van den knaap gingen weer tiaar het stem
mige kruisbeeld. Hij probeerde de sidderen
de handen te vouwen. Fen gebed uit het
diepste van de ziel steeg omhoog tot Hem,
wiens liefde lijden en wiens lijden Jiefde
v/as geweest. Vader was verloren, wanneer
de schurk.... Neen. neen, dat mocht niet,
nooit, nooit! Liever sterven. En krampach
tig sloten zich zijn lippen.
„Zul je 't eindelijk zeggen?"
De jongen schudde neen.
Henschel was verwonderd teruggedeinsd
Een soort van stompzinnige verbazing lek
kende zich af op zijn verwrongen gelaat.
„Wat? Je wilt niel?" hijgde hij. „Sterf
dan!" en hij pakte hem vaster om de keel
en heft het mes omhoog.
Daar geeft Fransje een teeken. Een zege
vierend lachen glijdt over Henschel's ge
zicht. Hij laat het mes weer zinken en laat
de keel van den' jongen los, dat hij zacht
zou kunnen spreken. Heel dicht brengt hij
zijn oor bij Fransje's mond. zoodat diens
warme adem hem schoksgewijze in het ge
zicht dringt.
„Zeg. Henschel, is smeek je." begint
Fransje heel en al heesch. „ik smeek je uit
liefde tot het Kerstkind.... als ik dood
ben. groet dan vader van me en moeder!"
Met de laatste inspanning had hij hel
woord „moeder" uitgesloolen toen viel
hij in zwijm.
Een oogenblik staat Henschel als ver
steend. Zijn gelaat trilt van diepe ontroering
Moedert
Wat dat woordje van den bewustloozen
Fran9 vermag! Het toovert nog een9 in
scherpe omlijning het beeld van zijn moe
der in verrassende schoonheid voor zijn ziel
Zij slrekle haar zachte, goedige armen naar
hem uit, lach! hem toe en opent haar lieve
lippen: Kind. keer terug!"
In zgn hart roept en bidt en smeekt
met onweerstaanbaar geweld.
„Kind, ke?r terug mar 't Kerstkind."
Cpeens wordt het hem zoo droevig te
moede. De liefdo doet een aanval op zgn
armzalig, liefdeloos hart. Zjjns ondanks
buigt- hg zgn kn een. Snikkend bergt hg
zijn van zonden zoo zwaar hoofd dtar waar
de liefde tot moeder woont: aan het hart
van den knaap.
De liefde is heerschereö, zg zegeviert.
De liefde tot moeder. Zg brengt hem terug
tot het Kerstkind.
„Jg hebt je moeder beter bemind,"
fluistert hg rouwmoedig al3 een kind, dat
verdwaald was en nu den wag naar huis
heeft gevonden.
Daar opent Fransje de wazige oogen,
hij breidt de armen uit en omvat de ge
stalte, die aan zijn borst figt en fluistert:
„Kerstkind, ik heb u zoo lief!"
Henschil zou willen schreien en willen
juichen. Innig zegt hg het geted van den
jongen na: „Kerstkind, ik heo U zoo liel!"
Dan staat hg op. Nog één oogenblik
werp* hg op het kind een blik en kust tlat
reine voorhoofd, dan rukt hg zch los en
even zacht als hg gekomen is. verlaat bg
het weeshuis.
Buiten schrgdt een man door den nacht,
vervloekt en verwenscht door zgn makker.
Hg stapt voort met glin teren le ti anen in
de oogen. Maar op zgn voorhoofd is het
licht en helder.
Want daar omheen windt zich de konink
lijke diadeem der zalige Kerstvreugde.
-8h-
Moeilijkheden In West en Oost
Het proces-Ronziei en wal
er mee verbonden wordt
Liuiaaen, een bron van geva
ren Dc Chineesche kwestie.
Ilel was niel ten onrechte, dat wij in ons
vorig overzicht een kabinelscrisis in
Duitsehland in uitzicht sjelden, want nog
op dienzelfden avond, waarop die regels
onze pen ontvloeiden, werd de regeering-
Ma rx Slresemann ten val gebracht als ge
volg van het feit, dat de Duitsch nationaleji
hun stem gaven aan de door de socialisten
ingediende motie van wantrouwen. Na ruim
zc-ven maanden hot heil in handen le heb
ben gehad, kon dr. Marx weer heengaan, en
mèl hem dus ook dr. Slresemann de mi
nister, wiens builenlandsche poliliek zoo
volkomen in de lijn lag van de socialisten;
waaruit derhalve wejnig anders valt te con-
ciudeeren dan dat laatstgenoemden ten op
zichte der door hen nagestreefde interna
tionale idealen, voorloopig ailhans, hun
eigen glazen hebben ingegooid. Want het
moge waar zijn. dat door deze crisis het
vertrouwen van het buitenland in den
goeden wil van het Duilsche volk niet is
geschokt, omdat zij niet ging tegen dr. Slre
semann een onafwijsbaar feit is het toch,
dal een oplossing der crisis op het oogen
blik geheel in de lucht hangt, terwijl de
kans op oriëntatie naar rechts niel denk
beeldig moet worden geacht En zou in dat
geval ten slotte het resultaat niet zijn. dat
voor een dpel wordt afgebroken, of althans
ondermijnd, wat in de afgeloopen maanden
met zooveel zorg en toewijding door Strese-
mann is opgebouwd?
Men zit nu met de handen in het haar en
schijnt geen kans te zien om voor eind
Januari een nieuw kabinet in elkaar te tim
meren. Niet onaardig is de spottende opmer
king van het orgaan der Beiersche Volks
partij. dat zegt, dat nu de socialisten en
Duitsch Nalionalen, naar parlementair ge
bruik. het nieuwe kabinet moeten vormen.
Het ware feitelijk de nonsens ten top ge
dreven. maar is een meer logische conse
quentie v. d. actie in den Rijksdag denkbaar?
De demissionaire regeering. die tijdelijk
nu nog de zaken moet behartigen, treft het
niet in de gegeven omstandigheden in een
kwestie te worden gewikkeld, die de ver
houding tot Frankrijk weer dreigt te ver
slechteren. Want als zoodanig moet worden
beschouwd het te Landou gewezen vonnis
m het proces legen den Fransehen luitenant
Rouzier, die bij een opstootje één Duitscher
neerschoot en een ander ernstig verwondde,
met al den internationalen nasleep van dio
uitspraak. Nauwelijks toch was bekend ge
worden, dal Rouzier door den Franschen
krijgsraad was vrijgesproken en (wal er lo
gisch uit voortvloeide) z'n Duitsche legen-
standers waren veroordeeld, of een storm
van veronlwaardiging stak op door heel het
land en uitte zich niet alleen in lal van
manileslen van partijen en diverse autori
teiten, maar ook in het geven van opdrach
ten door de regeering aan Von Hoesch den
Duilschen gezant te Parijs,, tol het indienen
van een protest en tevens tot het doen van
slappen om dit vonnis zoo spoedig mogelijk
gewijzigd te krijgen. Daarmede begaven de
heeren Marx c s. zich op gevaarlijk terrein,
omdat noch zij, noch welke andere buiten
staander ook. naar waarheid zal kunnen be
weren den iuisten sfand van zaken te ken
nen. Is luitenant Rouzier provoceerend op-
gelreden of heeft hij slechts uit zelfverd»-di-
ging gehandeld? Ziedaar dp moeilijkheid,
waar alles om draait. Ten minste; wanneer
men zich bepaalt lot de kwpplie ze!fI Doch
het Duitsche volk en ook zijn demissionaire
regeering doel ander® cn sleept er niel al
leen de verzoeningspolitiek van Locarno en
Thoiry bij om te bewijzen dal dil vonnis
volkomen onjuist is. aangezien het die poli
tiek eer tegenhoudt dan bevorder! doch óók
de bezetting van hel Rijnland. „Het /.al
zoo zeggen zij op den duur voor geen
enkelp Duilsche r geering mogelijk zijn de
Iheorie van den goeden wil der legenparlij
b'genover de Duilsche openbare meening
slaande te houdpn. indipn dp fhans door
dp bezeffings overheid in hpf Rijnland ge-
RECLAME.
7378a